ECLI:NL:RBUTR:2010:BN2407

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
5 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/710318-10 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor afpersing en poging tot diefstal in Utrecht

Op 5 juli 2010 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 26 december 2009 in Utrecht betrokken was bij een serie afpersingen en een poging tot diefstal. De verdachte heeft samen met anderen geprobeerd een ring van de vinger van een benadeelde af te trekken en heeft twee minderjarige jongens meermalen afgeperst. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de benadeelden heeft bedreigd met geweld om hen te dwingen geld af te geven. De rechtbank achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen, ondanks dat de verdachte niet eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, en een werkstraf van 80 uren. Daarnaast is de verdachte aansprakelijk gesteld voor de schade aan de benadeelde partij, met een schadevergoeding van € 220,-. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder verplicht reclasseringscontact en gedragsvoorwaarden tijdens de proeftijd.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/710318-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 5 juli 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1987] te [geboorteplaats],
gedetineerd in het Huis van Bewaring Wolvenplein te Utrecht,
raadsvrouwe mr. M. Hoekzema, advocaat te Utrecht
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 21 juni 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1 primair: samen met anderen door geweld dan wel bedreiging met geweld [benadeelde] heeft gedwongen om € 20,- af te geven;
feit 1 subsidiair: samen met anderen door geweld dan wel bedreiging met geweld € 20,- van [benadeelde] heeft gestolen;
feit 2: samen met anderen door geweld dan wel bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen om € 5,- af te geven;
feit 3: samen met anderen heeft geprobeerd door geweld dan wel bedreiging met geweld [benadeelde] te dwingen geld af te geven;
feit 4: samen met anderen heeft geprobeerd een ring van de vinger van [benadeelde] af te trekken.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde feiten. De officier van justitie acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte deze feiten heeft begaan tezamen en in vereniging met anderen en zij heeft hiervoor een partiële vrijspraak gevorderd.
De officier van justitie acht evenmin wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 4 tenlastegelegde feit.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen van de onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde feiten, met uitzondering van de dreiging met geweld. Volgens de raadsvrouwe kan evenmin bewezen worden verklaard dat verdachte deze feiten heeft begaan tezamen en in vereniging met anderen. Met de officier van justitie is de raadsvrouwe van oordeel dat het onder 4 tenlastegelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3:
De rechtbank is, met de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat de tenlastegelegde feiten onder 1 primair, 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard, gelet op:
- de aangifte van [benadeelde] ;
- de aangifte van [slachtoffer] ;
- de bekennende verklaring van verdachte .
Medeplegen
Met de officier van justitie en de raadsvrouwe is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte de feiten heeft begaan tezamen en in vereniging met anderen. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van dit gedeelte van de tenlastegelegde feiten.
Bedreiging met geweld
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangever [benadeelde] heeft bedreigd met de woorden “je moet nu geld geven, anders word je in elkaar geslagen”.
Aangever [benadeelde] heeft hierover uitdrukkelijk verklaard in zijn aangifte. Ook door aangever [slachtoffer] wordt verklaard dat verdachte meermalen heeft gedreigd te gaan slaan. Verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven dat hij jegens de aangever zijn stem heeft verheven, dat hij intimiderend overkwam en dat hij met zijn armen heeft staan zwaaien. De rechtbank ziet geen enkele reden om de verklaringen van aangevers hieromtrent niet voor waar aan te nemen. Onder deze omstandigheden acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangever [benadeelde] heeft bedreigd met geweld.
Ten aanzien van feit 4:
De rechtbank acht, in tegenstelling tot de officier van justitie en de verdediging, het onder 4 tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Aangever [benadeelde] heeft bij de politie verklaard dat verdachte heeft geprobeerd de ring van zijn vinger te trekken. Ook aangever [slachtoffer], die op een afstand stond, heeft gezien dat er wat handen heen en weer gingen tussen verdachte en [benadeelde]. Verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven dat hij de ring van aangever [benadeelde] wilde en dat hij de ring heeft aangeraakt. De verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij niet heeft geprobeerd de ring daadwerkelijk van de vinger van aangever te trekken, acht de rechtbank gezien de hierboven genoemde bewijsmiddelen, niet geloofwaardig.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 26 december 2009 te Utrecht, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [benadeelde] heeft gedwongen tot de afgifte
van geld, welke bedreiging met geweld hierin bestonden
dat hij, verdachte
- opzettelijk tegen die [benadeelde] is (aan) gelopen, en vervolgens
- opzettelijk een kapotte mobiele telefoon op de grond heeft laten
vallen en vervolgens
- tegen die [benadeelde] heeft gezegd: "hee, je hebt mijn telefoon laten
vallen" en "kijk, hij is kapot" en "je moet nu geld betalen" en "ik
wil geld zien", en vervolgens, toen die [benadeelde] zei dat hij geen geld had, en
- tegen die [benadeelde] heeft gezegd: "Je moet me nu geld geven anders word
je in elkaar geslagen", en "Nu ga je echt geld geven anders gaan we je
fouilleren" en
- zijn, verdachtes, handen in de richting van de zakken van de kleding van die
[benadeelde] heeft bewogen,
- waarna die [benadeelde] 20 euro aan hem, verdachte, heeft gegeven;
2.
op 26 december 2009 te Utrecht, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de
afgifte van geld, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte,
nadat die [slachtoffer] terwijl hij naast, die [benadeelde] stond en die [slachtoffer] er getuige van was dat verdachte
- opzettelijk tegen die [benadeelde] is (aan) gelopen, en vervolgens
- opzettelijk een kapotte mobiele telefoon op de grond heeft laten
vallen en vervolgens
- tegen die [benadeelde] heeft gezegd: "hee, je hebt mijn telefoon laten
vallen" en "kijk, hij is kapot" en "je moet nu geld betalen" en "ik
wil geld zien",
en vervolgens, (toen die [benadeelde] zei dat hij geen geld had),
- tegen die [benadeelde] heeft gezegd: "Je moet me nu geld geven anders word je
in elkaar geslagen", en
- tegen die [slachtoffer] heeft gezegd: "help je vriend, want ik moet
minstens 50 euro hebben voor die telefoon", en
- waarna die [slachtoffer] 5 euro aan hem, verdachte, heeft gegeven;
3.
op 26 december 2009 te Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [benadeelde] te dwingen tot de afgifte van een hoeveelheid
geld, als volgt heeft gehandeld:
hebbende hij, verdachte, nadat hij, verdachte
- opzettelijk tegen die [benadeelde] is (aan) gelopen, en vervolgens
- opzettelijk een kapotte mobiele telefoon op de grond heeft laten
vallen en vervolgens
- tegen die [benadeelde] heeft gezegd: "hee, je hebt mijn telefoon laten
vallen" en "kijk, hij is kapot" en "je moet nu geld betalen" en "ik
wil geld zien",
en vervolgens, toen die [benadeelde] zei dat hij geen geld had, en
- tegen die [benadeelde] heeft gezegd: "Je moet me nu geld geven anders word
je in elkaar geslagen", en "Nu ga je echt geld geven anders gaan we je
fouilleren" en
- zijn, verdachtes, handen in de richting van de zakken van de kleding van die
[benadeelde] heeft bewogen,
- waarna die [benadeelde] 20 euro aan hem, verdachte, heeft gegeven
tengevolge van welke handelingen van verdachte die [benadeelde] bang was geworden dat verdachte hem iets aan zou doen, en
- nadat hij, verdachte had gezien dat die [benadeelde] een pinpas in zijn tas had zitten, en
- aan die [benadeelde] gevraagd of hij geld op zijn rekening had staan en (nadat
die [benadeelde] gezegd had dat er geen geld op zijn rekening stond) tegen die [benadeelde]
heeft gezegd dat hij hem niet geloofde, en
- die [benadeelde] heeft gedwongen mee te lopen naar een gelduitgifteautomaat
en die [benadeelde] heeft gedwongen zijn pinpas in die automaat in te voeren
en zijn pincode in die automaat in te voeren,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
4.
op 26 december 2009 te Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen een ring, toebehorende aan [benadeelde], als volgt heeft gehandeld: hebbende hij, verdachte, geprobeerd die ring (met kracht) van de vinger van die [benadeelde] af te trekken, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:
ten aanzien van feit 1 primair, feit 2, feit 3 en feit 4:
De voortgezette handeling van:
afpersing, meermalen gepleegd,
en
poging tot afpersing
en
poging tot diefstal.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, met als bijzondere voorwaarde verplicht reclasseringscontact.
Tevens heeft de officier van justitie een werkstraf gevorderd voor de duur van 80 uren.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouwe heeft bepleit aan verdachte een straf op te leggen gelijk aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, met daarnaast een voorwaardelijke straf, waarbij als bijzondere voorwaarde het reclasseringscontact kan worden opgelegd.
De raadsvrouwe heeft voorts aangegeven dat verdachte bereid is tot het uitvoeren van een werkstraf.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft twee minderjarige jongens meermalen afgeperst. Deze feiten zijn zo ernstig en voor de direct betrokkenen en voor de samenleving zo verontrustend dat alleen een vrijheidsbenemende straf in aanmerking komt.
Verdachte was ten tijde van het plegen van deze strafbare feiten in het gezelschap van twee andere jongens. Uit zijn verklaring bij de rechter commissaris blijkt dat hij deze jongens heeft gevraagd hem te vergezellen. Ondanks het feit dat er tussen verdachte en deze twee andere jongens niet gesproken kan worden over een nauwe en bewuste samenwerking bij de gepleegde strafbare feiten, is het zeer goed voorstelbaar dat het voor [benadeelde] en [slachtoffer] zeer beangstigend is geweest dat verdachte werd vergezeld door twee anderen. Verdachte heeft voor de uitvoering van zijn daden gebruik gemaakt van het numerieke overwicht dat hij enkel door de aanwezigheid van zijn twee vrienden op de slachtoffers had. Dit blijkt ook uit de verklaring van aangever [slachtoffer], waarin hij aangeeft dat hij het gevoel had dat het 3 tegen 2 was. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met het feit dat verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitiële Documentatieregister d.d. 11 maart 2010, niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
De rechtbank heeft eveneens rekening gehouden met een rapportage van Reclassering Nederland d.d. 28 mei 2010, waarin wordt geadviseerd aan verdachte op te leggen een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf, met hieraan gekoppeld verplicht reclasseringscontact, met als bijzondere voorwaarden een meldingsgebod, een drugs- of alcoholverbod en andere voorwaarden het gedrag van verdachte betreffende.
Ondanks het feit dat de rechtbank meer tenlastegelegde feiten bewezen acht dan de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat de straf, zoals gevorderd door de officier van justitie, passend en geboden is.
7 De benadeelde partij
7.1 Het standpunt van de officier van justitie
Naar het oordeel van de officier van justitie kan de vordering van de benadeelde partij volledig worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouwe heeft ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij opgemerkt dat het bedrag ter zake van de materiële schade kan worden toegewezen, maar dat zij van mening is dat het bedrag van de immateriële schade onvoldoende onderbouwd is.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij [benadeelde] vordert een schadevergoeding van € 220,- voor de feiten 1, 3 en 4.
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
De rechtbank deelt het oordeel van de raadsvrouwe, dat het bedrag van de immateriële schade onderbouwd is, niet. De moeder van [benadeelde] heeft ter terechtzitting duidelijk aangegeven welke nadelige gevolgen de bewezenverklaarde strafbare feiten hebben gehad voor haar zoon, zodat, naar het oordeel van de rechtbank, de gestelde schade waarvoor vergoeding wordt gevorderd, voldoende aannemelijk is gemaakt.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 24c, 36f, 45, 56, 310, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 6 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland, ook als dit inhoudt een meldingsgebod, een drugs- of alcoholverbod en het meewerken aan het vinden van een passende dagbesteding in de vorm van een opleiding en/of werk;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarde;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 80 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 40 dagen;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde] van € 220,- waarvan
€ 20,- ter zake van materiële schade en € 200,- ter zake van immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde], € 220,- te betalen, bij niet betaling te vervangen door 4 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.M.E. Bernini, voorzitter, mrs. A. van Maanen en M.S. Koppert, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.C.J. van der Heijden, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 5 juli 2010.