ECLI:NL:RBUTR:2010:BN2272

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
1 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/600259-10
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet met betrekking tot een grote hoeveelheid hennep

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 1 juli 2010, stond de verdachte terecht voor het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van een grote hoeveelheid softdrugs, specifiek hennep, in de woning van de stiefvader van zijn vriend. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met zijn vriend en de stiefvader een aanzienlijke hoeveelheid hennep had voorhanden, met een totaalgewicht van 169,54 kilogram, bestaande uit 92,34 kilogram henneptoppen en 77,20 kilogram halfproduct. De verdachte werd vrijgesproken van deelname aan een criminele organisatie, omdat de rechtbank onvoldoende bewijs vond voor een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband. De rol van de verdachte werd als gelijkwaardig aan die van zijn vriend beschouwd, maar minder significant dan die van de stiefvader, die de woning ter beschikking had gesteld voor de opslag van de hennep. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank hield rekening met de beperkte rol van de verdachte en het feit dat hij niet eerder voor opiumdelicten was veroordeeld. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de noodzaak van een passende straf in het kader van het restrictieve beleid rondom softdrugs.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600259-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 1 juli 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1978] te [geboorteplaats]
thans gedetineerd in Huis van Bewaring Doetinchem te Doetinchem
raadsman mr. J.P.A. van Schaik, advocaat te Veenendaal
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 17 juni 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
De zaak is gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld met de zaken tegen de medeverdachten [medeverdachte 1] onder parketnummer 16/600261-10 en [medeverdachte 2] onder parketnummer 16/600260-10.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: samen met de medeverdachten een grote hoeveelheid henneptoppen en
halfproduct van hennep in een woning opzettelijk heeft geteeld, bereid, bewerkt, verwerkt of in ieder geval voorhanden heeft gehad (in de uitoefening van beroep/bedrijf);
feit 2: heeft deelgenomen aan een criminele organisatie.
3 Geldigheid van de dagvaarding
Ten aanzien van feit 2
3.1 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de dagvaarding nietig dient te worden verklaard voor zover dit het onder 2 tenlastegelegde betreft. Onduidelijk is waarop de tenlastegelegde periode van 1 januari 2008 tot en met 10 maart 2010 is gebaseerd. Ook zijn de leden van de criminele organisatie niet nader omschreven. De dagvaarding is dan ook niet voldoende feitelijk in de zin van het bepaalde in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering.
3.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het onder 2 tenlastegelegde een voldoende duidelijke opgave inhoudt van het strafbare feit dat ten laste is gelegd. Het is niet vereist dat de leden van de criminele organisatie worden genoemd. Dat de periode ruim is omschreven, brengt niet nietigheid met zich mee.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
Het onder 2 tenlastegelegde bevat een zodanige verduidelijking van het strafbaar feit, dat de dagvaarding voldoet aan de vereisten als bedoeld in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. Verdachte alsmede zijn raadsman hebben er ter zitting van de rechtbank ook blijk van gegeven de strekking van de tenlastelegging goed te hebben begrepen en zij hebben ook inhoudelijk verweer gevoerd. De rechtbank verklaart de dagvaarding, voor zover dit het onder 2 tenlastegelegde betreft, geldig.
4 Overige voorvragen
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
5 Beoordeling van het bewijs
Ten aanzien van feit 1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ongeveer 92,34 kilogram henneptoppen en
77,20 kilogram halfproduct van hennep in de woning van [medeverdachte 1] voorhanden heeft gehad en heeft zich daarbij gebaseerd op de feiten en omstandigheden, zoals neergelegd in de door haar overgelegde schriftelijke aantekeningen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. Er is dubbel opzet vereist, opzet ten aanzien van het medeplegen en opzet ten aanzien van het voorhanden hebben. Uit de beschikbare bewijsmiddelen volgt dat verdachte zakken hennep heeft verplaatst. Gelet hierop kan volgens de raadsman met behulp van voorwaardelijk opzet bewezen worden dat verdachte samen met anderen een hoeveelheid hennep voorhanden heeft gehad, maar niet de grote hoeveelheid, die in de tenlastelegging staat vermeld.
Het oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
Op 10 maart 2010 werd naar aanleiding van een onderzoek naar een eventuele hennepkwekerij in de woning aan de [adres] te [woonplaats] bij deze woning door verbalisant [verbalisant 1] aangebeld. De voordeur werd geopend. Er stond een man in zijn badjas, die naar buiten stapte. Verbalisant [verbalisant 1] heeft zich voorgesteld en het doel van zijn bezoek aan de man uitgelegd. Hij vertelde de man dat hij in de woning wilde kijken of er een hennepkwekerij was, waarop de man zei: “Kom binnen” . Verbalisant [verbalisant 1] kwam de woning binnen in de hal. De man die de deur open had gedaan, bleek te zijn genaamd: [medeverdachte 1]. Vervolgens is verbalisant [verbalisant 1] vanuit de gang rechts een kamer ingelopen, waar zich links achterin een keuken bevond. Hij zag hier een manspersoon staan, die hij niet eerder had gezien. Bij navraag bleek deze man te zijn genaamd: [verdachte]. Er kwam een vraag van collega [verbalisant 3], of er een sleutel van een kamer van boven aanwezig was, omdat deze kamer op slot was. Er verscheen opeens een derde manspersoon. Deze manspersoon, genaamd [medeverdachte 2], liep richting de ladekast en haalde uit een dvd-hoesje de sleutel, die collega [verbalisant 3] nodig had. Verbalisant [verbalisant 1] keerde terug naar de ruimte waar de laatste man vandaan kwam. Hij kwam in een ruimte waarin een viertal zware dossierkasten stonden. Hij zag dat drie kasten openstonden en dat hierin plastic zakken stonden. Een aantal zakken stond open. Hij zag dat hierin hennep zat. Hij is teruggelopen naar de woonkamer en heeft de mannen medegedeeld dat zij aangehouden waren. [medeverdachte 1] zei hierop: “Een hennepkwekerij? Ik heb geen hennepkwekerij, ik ben maar een simpele inpakjongen”.
Verbalisant [verbalisant 4] was belast met de verdere doorzoeking in de kamer waarin de grote archiefkasten stonden. In de kast stonden zilveren en zwarte zakken met henneptoppen. Achter de laatste archiefkast stond een wasmachine. Er was geen normale doorgang naar de wasmachine. Hij heeft de zakken weggezet, waardoor een kleine doorgang ontstond. Bovenop de wasmachine lag een zwart buideltasje. In het tasje zat onder meer een rijbewijs op naam van [medeverdachte 2] en een sleutel, die op de voordeur bleek te passen.
Verbalisant [verbalisant 3] doorzocht de bovenverdieping. Er was een gesloten deur, waaruit een zacht brommend geluid kwam. Hij rook een penetrante en een zeer herkenbare geur van hennep. Door de ruitjes zag hij dat de kamer geheel donker was. Hij kreeg een sleutel van collega [verbalisant 1], waarmee hij de kamer heeft opengemaakt. Tegen de muur hingen twee koolstoffilters. Op een plank lagen enkele doorzichtige plastic seal-bags. Hij herkende de inhoud van deze sealbags als delen van een hennepplant, te weten de toppen van een hennepplant. In deze kamer (“vacuümkamer”) stond een tafel met opstaande randen, die in een soort schenktuit naar beneden liepen. Verder stonden er twee vacumeermachines. Op de vloer stonden enkele zakken met onder andere verpakkingsmateriaal ten behoeve van de hennep.
De inbeslaggenomen bloemtoppen en plantdelen zijn door verbalisant [verbalisant 2] nader onderzocht. De drugsidentificatietest gaf een positieve indicatie op de aanwezigheid van hennep. Het gewicht van de pure henneptoppen bedroeg 92,34 kilo. Het gewicht van de inhoud van vier zakken met een zogenaamd ‘halfproduct’ bedroeg 77,20 kilo. De inhoud bestond uit kleine bladdeeltjes, fijne stengeldelen en kleine stukjes bloemtoppen.
In de badkamer op de begane grond, waar de vier metalen kasten stonden, de kastenkamer, stonden zakken met verpakkingsmateriaal waarin hennep verpakt was geweest. Op één van deze zakken is een vingerafdruk van [verdachte] aangetroffen. In de slaapkamer aan de linkervoorzijde, de vacuümkamer, stonden enkele zakken met verpakkingsmateriaal, waarin ook hennep verpakt was geweest. Op deze zakken zijn vier vingerafdrukken van [verdachte] gevonden en eveneens een vingerafdruk van [medeverdachte 2].
In de auto van [verdachte] zijn handschoenen en fijnstoffilters aangetroffen. De handschoenen hadden de geur van hennep. De handschoenen zijn soortgelijk als die in de woning van [medeverdachte 1] aan de [adres] te [woonplaats] zijn aangetroffen. De fijnstoffilters kunnen gebruikt worden bij het soort mondmasker dat in de vacuümkamer is gevonden. [verdachte] heeft een setje sleutels van de woning van [medeverdachte 1]. De mobiele telefoon die in gebruik was bij [verdachte] heeft in de periode van 11 februari 2010 tot en met 9 maart 2010 38 keer de zendmast, die geplaatst is op de Oostkanaaldijk te Loenen aan de Vecht aangestraald. Deze zendmast staat hemelsbreed op een afstand van ongeveer 650 meter van de woning van [medeverdachte 1].
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij op het huis paste, waarin hij is aangehouden. Hij kreeg daar een bedrag voor. De in zijn woning bevindende producten werden afgeleverd door middel van verschillende busjes. Zijn stiefzoon [medeverdachte 2], en [verdachte], de medeverdachte, die ook zijn opgepakt, wisten wat hij deed. Zij hebben dozen met hennep uit de bus binnen in zijn woning neergezet. In de dozen zat hennep. Andere mensen pakten de spullen in. De hennep werd opgeslagen in grote kasten met een slot. Het systeem van werken was dat de dozen rond 07.00-07.15 uur bij [medeverdachte 1] voor de deur werden gezet. [medeverdachte 2] wist dat er in de woning van zijn stiefvader hennep lag. [verdachte] heeft verklaard dat hij wel eens dozen of zakken naar boven heeft gesjouwd en dat hij wist dat er hennep lag in de woning.
Bewijsoverwegingen
Medeplegen
De rechtbank acht niet aannemelijk dat verdachte en [medeverdachte 2] enkel geholpen hebben met het sjouwen van dozen en dat zij niet wisten dat er hennep in de dozen zat.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat zijn stiefzoon, verdachte, en [verdachte] wisten wat hij deed.
Op 10 maart 2010 waren verdachte en [medeverdachte 2] samen met de stiefvader van [medeverdachte 2], [medeverdachte 1], ten tijde van het binnentreden samen in de woning van [medeverdachte 1] aanwezig. Zij waren echter niet aan het koffiedrinken zoals zij het doel van hun bezoek omschreven. [medeverdachte 2] kwam uit de kastenkamer vandaan en kon de sleutel van de afgesloten vacuümkamer aanleveren. In de kastenkamer waar de hennep op dat moment openlijk zichtbaar lag, zijn op een verhullende plek persoonlijke spullen van [medeverdachte 2] aangetroffen. In deze kamer is ook een vingerafdruk van verdachte aangetroffen. In de vacuümkamer, alwaar henneptoppen en ‘halfproduct’ hennep zijn aangetroffen, zijn vingerafdrukken van zowel verdachte als [medeverdachte 2] aangetroffen. Gelet op het feit dat in de auto van verdachte handschoenen zijn aangetroffen, die soortgelijk zijn aan die in de woning van [medeverdachte 1] zijn aangetroffen en filters passend bij het mondmasker op de vacuümkamer, en het feit dat de mobiele telefoon die in gebruik was bij verdachte in de periode van 11 februari 2010 tot en met 9 maart 2010 38 keer de zendmast, die op een afstand van ongeveer 650 meter van de woning van [medeverdachte 1], heeft aangestraald, acht de rechtbank niet aannemelijk dat verdachte, zoals hij ter terechtzitting heeft verklaard, enkel op bezoek kwam bij de stiefvader van verdachte en aldaar vriendendiensten deed, temeer nu hij een setje sleutels van de woning had.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de hierboven weergegeven gang van zaken dat verdachte en [medeverdachte 2] bij het aanwezig hebben van de hoeveelheid henneptoppen en ‘halfproduct’ in de woning van [medeverdachte 1] een zodanige rol hebben gespeeld dat er sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en volledige samenwerking bij de totstandkoming van het strafbare feit. Hierbij is rekening gehouden met de gedragingen buiten het tenlastegelegde tijdstip.
Gelet op hiervoor opgenomen feiten en omstandigheden -in onderling verband en samenhang bezien- is de rechtbank dan ook van oordeel dat verdachte samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] doelbewust 92,34 kilogram henneptoppen en 77,20 kilogram ‘halfproduct’ in de woning van [medeverdachte 1] voorhanden had.
Ten aanzien van feit 2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie. Zij heeft hiervoor de feiten en omstandigheden van feit 1 hiervoor benoemd.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. De rol van verdachte was dusdanig beperkt, dat hij niet als lid van de criminele organisatie kan worden beschouwd.
Het oordeel van de rechtbank
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de in het dossier bevindende feitelijke gegevens onvoldoende basis vormen om te kunnen spreken van een bewijsbaar gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband tussen verdachte, medeverdachten en andere personen. Er bevinden zich in het dossier slechts aanwijzingen op grond waarvan gezegd zou kunnen worden dat het niet anders kan zijn dan dat er een criminele organisatie achter het aanleveren van de hennep bij de woning van verdachte schuilgaat. Dit is echter onvoldoende voor het aannemen van een criminele organisatie. De rechtbank is derhalve van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem onder 2 tenlastegelegde feit.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
hij op 10 maart 2010 te [woonplaats], tezamen en in vereniging met anderen,
opzettelijk aanwezig heeft gehad in een pand aan de
[adres] aldaar een grote hoeveelheid van (in totaal) ongeveer
92,34 kilogram henneptoppen en 77,20 kilogram "halfprodukt" hennep
(zijnde kleine bladdeeltjes en fijne stengeldelen en bloemtoppen,
telkens hennepprodukt) zijnde hennep een
middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
6 De strafbaarheid
6.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
6.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
7 De strafoplegging
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht, te weten feiten 1 en 2, gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat bij de bepaling van de hoogte van de op te leggen straf rekening dient te worden gehouden met de beperkte rol van verdachte. Een gevangenisstraf, die gelijk is aan de duur van de tijd, die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, is hoogstens passend.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich samen met zijn vriend en de stiefvader van zijn vriend schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van een grote hoeveelheid softdrugs in de woning van die stiefvader. Softdrugs zijn stoffen die bij langdurig gebruik kunnen leiden tot schade voor de gezondheid. Dit is de reden dat de verstrekking van softdrugs aan banden is gelegd. Door de handelwijze van verdachte wordt dit restrictieve beleid doorkruist.
Anders dan de officier van justitie heeft de rechtbank niet bewezen geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan deelnemen aan een criminele organisatie. Hiermee is rekening gehouden bij de bepaling van de hoogte van de straf. De rol van verdachte en die van zijn vriend worden als gelijkwaardig beschouwd. Zij hadden een beperktere rol ten opzichte van de stiefvader. De stiefvader was degene die zijn huis ter beschikking had gesteld als opslag- en overslagplaats van hennep. Ten voordele van verdachte is eveneens rekening gehouden met het feit dat hij niet eerder voor opiumdelicten is veroordeeld. Begeleiding of toezicht van de reclassering is volgens de reclassering niet geïndiceerd.
Alles afwegende, waarbij de strafoplegging in soortgelijke gevallen van voorhanden hebben van een dergelijke grote hoeveelheid softdrugs mede in aanmerking is genomen, is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, passend en geboden is.
8 Het beslag
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan verdachte, aangezien deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen.
9 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c en 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3, 11, 13, 13a en 14 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
10 De beslissing
De rechtbank:
Geldigheid van de dagvaarding
- verklaart de dagvaarding voor wat betreft het onder 2 ten laste gelegde geldig;
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 2 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1 bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het onder 1 bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomen voorwerpen, die vermeld staan op de beslaglijst, te weten:
- 1 bestelauto, merk Renault Traffic;
- 1 zwarte mobiel, Blackberry.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.E.M. Kranenbroek, voorzitter, mr. H.A. Brouwer en
mr. Y.M.J.I. Baauw-de Bruijn, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N.H.M. van Ek, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 1 juli 2010.