parketnummer: 16/712086-09 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 26 juli 2010
[verdachte]
geboren op [1958] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [adres]
raadsman mr. M.P.H. van Wezel, advocaat te Utrecht
1 Onderzoek van de zaak
Overeenkomstig artikel 369 van het wetboek van strafvordering heeft de politierechter de zaak naar deze kamer verwezen. De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 12 juli 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte auto’s en kampeerspullen van de gemeente Utrecht en/of de politie Utrecht, die hij uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich had, heeft verduisterd.
De officier van justitie heeft ter zitting aangegeven dat de tenlastelegging geen betrekking heeft op (voormalige) M.E.-bussen.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan. Volgens verdachte heeft hij de auto’s en kampeerspullen door tussenkomst van [A] van de rechthebbende, de gemeente Utrecht, bij mondelinge overeenkomst van 29 december 2009 overgedragen gekregen. De officier van justitie is van mening dat voor verdachte echter geen enkele aanleiding bestond om aan te nemen dat [A] bevoegd was om namens de gemeente de eigendom van de goederen over te dragen. Er was onduidelijkheid over de vraag aan wie de goederen toebehoorden, de gemeente Utrecht of de politie Utrecht. Doordat verdachte bij de gemeente of de politie niet heeft gecontroleerd of de eigendomsoverdracht op de voorgenomen wijze kon plaatsvinden, heeft hij bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij zich schuldig maakte aan verduistering.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen.
Primair heeft de raadsman bepleit dat verdachte de goederen niet wederrechtelijk heeft toegeëigend. De Iveco is hem geschonken. Daarnaast bestaat er geen misverstand over dat de gemeente Utrecht op het moment van het sluiten van de overeenkomst op 29 december 2009 de eigenaar van de andere twee auto’s en kampeerspullen was, nu deze met het budget van de gemeente zijn aangeschaft. Door de overeenkomst tussen verdachte en [A] is de eigendom van deze goederen rechtsgeldig op verdachte of diens stichting overgegaan. [A] handelde krachtens een uitdrukkelijke volmacht. Verdachte wordt beschermd indien er geen sprake zou zijn van een volmacht. Hij mocht immers vertrouwen op de verklaring van [B] van de gemeente Utrecht.
Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat verdachte geen opzet heeft gehad op de wederrechtelijkheid. Verdachte heeft niet de aanmerkelijke kans op de koop toegenomen, dat hij zich de goederen, zonder recht, toeëigende. Diverse betrokken personen waren in de veronderstelling dat de gemeente de eigenaar van de goederen was. Verdachte ging ervan uit dat hij een recht had en kon daar ook van uitgaan. Er bestond immers een overeenkomst.
Wat betreft de Iveco heeft de raadsman verder betoogd dat de eventuele tenlastegelegde verduistering van deze auto niet heeft plaatsgevonden in de tenlastegelegde periode van 1 november 2008 tot en met 28 augustus 2009. Immers, de Iveco is op 14 februari 2008 op naam van verdachte geschreven.
Tenslotte heeft de raadsman, indien verduistering bewezen wordt verklaard, betoogd dat het handelen niet de gekwalificeerde specialis van verduistering, zoals neergelegd in artikel 322 van het Wetboek van Strafrecht, kan opleveren. Verduistering door een ambtenaar valt niet onder dit artikel.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
[C], districtschef van het politiedistrict Utrecht Stad, doet op 28 augustus 2009 namens de politie Utrecht aangifte. De aangifte heeft betrekking op een medewerker van zijn district, verdachte, brigadier van politie. Mede op initiatief van verdachte zijn door de politie in de gemeente Utrecht een drietal Jongerenteams opgezet. Verdachte coördineerde deze Jongerenteams. De laatste jaren stelde de gemeente Utrecht budget ter beschikking aan de politie als compensatie voor de salariskosten van de coördinator, de inzet van de politiebegeleiders en voor de aanschaf van diverse materialen voor de Jongerenteams.
Na een kerntakendiscussie waarbij de vraag aan de orde kwam of de politie nog wel de geëigende instantie was om de coördinatie van de Jongerenteams te verzorgen, werd besloten dat de coördinatorrol zou overgaan van de politie naar de gemeente Utrecht. Dit bracht met zich mee dat verdachte, die werkzaam was bij de politie, niet langer de rol van coördinator van de Jongerenteams kon blijven vervullen. Eind 2008 is verdachte van zijn rol als coördinator Jongerenteams ontheven. Hij werd formeel herplaatst als wijkagent. In een persoonlijk gesprek heeft [C] verdachte gevraagd zijn taken over te dragen aan de door de gemeente Utrecht aangetrokken nieuwe coördinator, genaamd [A], van de welzijnsorganisatie Actium. Verdachte heeft zich in dat gesprek hiertoe bereid verklaard. [C] is in de loop van 2008 gebleken dat verdachte een stichting had opgezet, genaamd ‘[naam stichting]’.
Op 11 augustus 2009 hoorde [C] van [D], een medewerker van de gemeente Utrecht, dat verdachte nog steeds de kampeeruitrusting van de Jongerenteams in zijn bezit had en moeilijk deed over de overdracht hiervan aan de gemeente c.q. Actium. Op 12 augustus (de rechtbank begrijpt 2009) heeft hij hierover met verdachte gesproken. Verdachte gaf in dit gesprek aan dat de kampeeruitrusting nu eigendom is van zijn bedrijf [naam stichting]. Volgens verdachte had zijn aanspreekpunt bij de gemeente, [B], eind 2008 tegen hem gezegd dat hij met zijn opvolger,[A] van Actium, moest regelen hoe het verder moest met de spullen van de Jongerenteams. Verdachte is vervolgens met [A] overeengekomen, zo heeft hij verder tegenover [C] verklaard, dat de spullen eigendom zouden worden van zijn bedrijf, de [naam stichting]. Op 18 augustus 2009 heeft [C] verdachte buiten functie gesteld. Hij heeft verdachte opgedragen om alle goederen, waaronder ook de auto’s, feitelijk in bezit te stellen van politie Utrecht.
Op 28 augustus 2009 zijn een deel van de goederen, waaronder de Volkswagen Passat, kenteken [kenteken] en de Fiat Ducato, kenteken [kenteken], door verdachte aan Actium overgedragen. Vanuit Actium werd een inventarislijst gemaakt. Uit het overzicht volgt dat verdachte tentmateriaal, slaapmateriaal en keukenmateriaal heeft ingeleverd.
Op 13 augustus 2009 heeft [C] van verdachte een aantal geprinte mails ontvangen, inhoudende correspondentie tussen verdachte, [D], [B] en [A]. Eén van de mails betrof een e-mail van [A] aan [verdachte] (de rechtbank begrijpt aan verdachte) op 30 december 2008 te 23:10 uur met als onderwerp ‘Re: Afspraken [A] en [verdachte] 291208. In deze e-mail schreef [A] aan verdachte ‘Prima weergave!’ als reactie op de e-mail van verdachte aan [A] waarin verdachte schreef :
Wij hebben de volgende afspraken gemaakt:
- De Volkswagen Passat en de Fiat Ducato worden overgeschreven op de stichting [naam stichting].
- Tenten etc. gaan over naar de Stichting en blijven daar opgeslagen.
Uit het Uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel volgt dat de [naam stichting] gevestigd is aan de [adres] te [woonplaats] en dat de bestuurder verdachte is, die woonachtig is aan de [adres] te [woonplaats].
De nieuwe coördinator van de Jongerenteams, [A], die werkzaam was bij Actium, begreep tijdens zijn werkzaamheden, volgens hem aan het eind van de maand november 2008, dat verdachte in het bezit was en het beheer deed van een groot aantal goederen van de Jongerenteams. Op een bepaald moment heeft [B] hem gevraagd om het beheer van alle goederen van de Jongerenteams af te handelen en om coulant met verdachte om te gaan. [A] heeft hiervoor met verdachte een concept-overeenkomst opgesteld. De overeenkomst is nooit getekend, omdat er geen specificatie van de goederen was en omdat er geen duidelijkheid over de eigendom van de goederen was. Ter zitting heeft [A] verklaard dat hij geen bezwaar had tegen de eigendomsoverdracht, maar dat de spullen niet zijn eigendom waren, zodat het niet de bedoeling van hem kon zijn om de eigendom over te dragen. Volgens hem is de tekst in de e-mail van 30 december 2008 dan ook ongelukkig geformuleerd.
[E], de directeur van Actium, heeft in april 2009 gesproken met verdachte en [A]. In dat gesprek heeft hij duidelijk gemaakt dat het bedrijf Actium niet bevoegd was om iets te ondertekenen over goederen, die niet eigendom van het bedrijf waren.
[B] van de gemeente Utrecht heeft verklaard geen toestemming te hebben gegeven om spullen van de Jongerenteams over te dragen aan het bedrijf van verdachte, genaamd [naam stichting]. Verdachte heeft volgens [C] noch met zijn leidinggevende noch met een andere vertegenwoordiger van de Politie Utrecht overleg gevoerd over de vraag of de goederen aan hem of zijn bedrijf konden worden overgedragen of worden verkocht.
Door verbalisanten is het kentekenregister van de Rijksdienst voor het Wegverkeer geraadpleegd. Op het adres te [woonplaats] aan de [adres] stonden onder meer de volgende kentekens geregistreerd: op naam van verdachte een Volkswagen Passat voorzien van het kenteken [kenteken] en op naam van [naam stichting] een Fiat Ducato voorzien van kenteken [kenteken]. Ten aanzien van deze voertuigen werd de historie van de tenaamstellingen bevraagd. Hieruit bleek dat de Fiat Ducato op 10 februari 2006 op naam van Politie Utrecht was gesteld en op 30 december 2008 op naam van [naam stichting].
De Volkswagen Passat was op 2 augustus 2007 op naam van politie Utrecht gesteld, op 30 december 2008 op naam van [naam stichting] en op 20 april 2009 op naam van verdachte. Bij tenaamstellingen van de Fiat Ducato is gelegitimeerd met het rijbewijs van verdachte, hetzelfde geldt voor de Volkswagen Passat.
Volgens [F], de direct leidinggevende van verdachte, is verdachte, op het moment dat duidelijk werd dat verdachte niet langer de coördinatorrol bij de Jongerenteams zou vervullen, gezegd dat aan het gebruik van de Volkswagen Passat, die verdachte als dienstauto ter beschikking had, een einde kwam. In november 2008 heeft verdachte [F] in aanwezigheid van de wijkteamchef [G] gezegd dat hij zijn auto had ingeleverd. Dit wordt bevestigd door [G]. [F] heeft verdachte nooit toestemming gegeven om de Volkswagen Passat of de Fiat Ducato te kopen, te verkopen of om het kenteken over te laten schrijven op de naam van verdachte of de [naam stichting].
[G], medewerker financiën bij de politie Utrecht, heeft verklaard dat hij begin april 2009 telefonisch contact heeft gehad met verdachte. Hij heeft verdachte gevraagd of de Volkswagen Passat met het kenteken [kenteken] nog aanwezig was binnen het Jongerenteam. Verdachte liet hem weten dat het voertuig was overgegaan naar de gemeente Utrecht. Aan de hand van deze mededeling van verdachte is de wagen buiten gebruik gesteld binnen de module van de vaste activa van de boekhouding van de politie Utrecht. Hij heeft een kopie van de ‘buitengebruikstelling activa’ overgelegd. Zijn verklaring vindt bevestiging in dit overgelegde stuk. Op deze kopie van de buitengebruikstelling staat handgeschreven vermeld: [verdachte] gebeld=niet meer aanwezig, naar gemeente, geen opbrengst ([kenteken]).
Bewijsoverwegingen
Voor de invulling van het begrip wederrechtelijkheid als bedoeld in artikel 321 en 322 van het Wetboek van Strafrecht is niet van doorslaggevend belang of verdachte op grond van de overeenkomst recht had op de auto’s en kampeerspullen danwel redelijkerwijze kon menen dat dit het geval was. Zoals de Hoge Raad meermalen tot uitdrukking heeft gebracht, is van belang of het handelen als maatschappelijk onbehoorlijk is aan te merken. Onder de hierboven weergegeven feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte er niet op had kunnen en mogen vertrouwen dat [A] namens de Gemeente Utrecht bevoegd was om bij overeenkomst de eigendomsoverdracht van de auto’s en kampeerspullen naar verdachte of diens Stichting te bewerkstelligen. Uit de genoemde feiten en omstandigheden komen juist aanwijzingen naar voren dat verdachte zich niet meer mocht bemoeien met de Jongerenteams. Verdachte was eind 2008 te kennen gegeven dat hij van zijn rol als coördinator Jongerenteams werd ontheven. Hierna werd duidelijk dat er juist onduidelijkheid was over de vraag wie eigenaar was van de spullen van de Jongerenteams. [B] heeft verklaard dat hij verdachte herhaaldelijk tevergeefs heeft verzocht de goederen over te dragen. De rechtbank heeft bij haar oordeel acht geslagen op het opmerkelijke feit dat verdachte in een gesprek met zijn leidinggevende in november 2008 heeft aangegeven dat hij de Volkswagen Passat had ingeleverd, terwijl verdachte de auto op 30 december 2008 op naam van [naam] heeft gesteld. Daarnaast kan gewezen worden op het feit, dat verdachte in april 2009 aan [G], medewerker financiën bij de politie Utrecht, heeft verteld dat de Volkswagen Passat was overgegaan naar de gemeente Utrecht, terwijl verdachte de auto op 20 april 2009 op naam van hemzelf heeft gesteld.
Onder de gegeven omstandigheden heeft verdachte door, nadat hij van zijn functie als coördinator van het Jongerenteam was ontheven, zonder toestemming van de politie Utrecht of de gemeente Utrecht eigendomsoverdracht naar hemzelf of zijn stichting te bewerkstelligen, in strijd gehandeld met de zorgvuldigheid die in het maatschappelijk verkeer wordt betaamd. Verdachte moet, ook indien hij zou hebben gemeend of redelijkerwijze zou hebben kunnen menen hiertoe gerechtigd te zijn, hebben beseft dat hij de grenzen van het maatschappelijke betamelijke daarmee overschreed, zodat hij zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering.
Wel is de rechtbank van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van verduistering van de Iveco, voorzien van kenteken [kenteken] . Dit reeds omdat de Iveco al op 14 februari 2008 op naam van stichting [naam stichting] is geschreven, zodat een eventuele verduistering van deze auto niet heeft plaatsgevonden in de tenlastegelegde periode van 1 november 2008 tot en met 28 augustus 2009.
Conclusie
De rechtbank komt tot de conclusie dat verdachte zich in de periode van 1 november 2008 tot en met 28 augustus 2009 te [woonplaats] heeft schuldig gemaakt aan verduistering van de Volkswagen Passat, voorzien van het kenteken [kenteken], de Fiat Ducato, voorzien van het kenteken [kenteken] en tent-, slaap- en keukenmateriaal.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in de periode van 1 november 2008 tot en met 28 augustus 2009 te [woonplaats] opzettelijk auto’s, te weten een Volkswagen Passat voorzien van het kenteken [kenteken] en een Fiat Ducato voorzien van het kenteken [kenteken] en diverse goederen die telkens bestemd waren voor de Jongerenteams van Utrecht, te weten tentmateriaal en slaapmateriaal en keukenmateriaal, die toebehoorden aan de gemeente Utrecht en/of de politie Utrecht en welke goederen verdachte als ambtenaar in dienst van de politie Utrecht wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat het feit niet als verduistering in dienstbetrekking, zoals neergelegd in artikel 322 van het Wetboek van Strafrecht, gekwalificeerd kan worden. Voor verduistering door een ambtenaar is een strafverhogingsgrond in artikel 44 van het Wetboek van Strafrecht neergelegd.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Verduistering
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een werkstraf voor de duur van 80 uren, te vervangen door 40 dagen hechtenis.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft erop gewezen dat, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, rekening dient te worden gehouden met de arbeidsrechtelijke gevolgen van de onderhavige zaak en de bereidheid van verdachte om de spullen, die hij onder zich had, in te leveren.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft als ambtenaar van de politie auto’s en kampeerspullen zich wederrechtelijk toegeëigend. Verdachte was coördinator van de Jongerenteams en had in die hoedanigheid de auto’s en kampeerspullen onder zich. De laatste jaren stelde de gemeente budget ter beschikking aan de politie ter financiering van de Jongerenteams. Verdachte heeft, nadat hij van zijn rol als coördinator Jongerenteams werd ontheven, ervoor gezorgd dat de spullen in zijn eigen opgerichte stichting terecht kwamen, echter zonder overleg met de gemeente of de politie. Verdachte heeft zich dan ook schuldig gemaakt aan verduistering. Dit acht de rechtbank, mede gelet op artikel 44 van het Wetboek van Strafrecht, zeer kwalijk, nu verdachte gebruik heeft gemaakt van gelegenheid door zijn ambt geschonken.
De rechtbank acht het echter raadzaam te bepalen dat in verband met de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoonlijke omstandigheden van verdachte geen straf of maatregel zal worden opgelegd. De persoonlijke gevolgen zijn voor de verdachte groot geweest. Verdachte is als gevolg van de onderhavige strafzaak door de politie ontslagen.
De rechtbank hecht geloof aan de verklaring van verdachte dat hij de verduisterde auto’s en kampeerspullen niet persoonlijk wilde gebruiken, maar wilde inzetten voor zijn droom om de Jongerenteams landelijk uit te rollen. Verdachte kan zich nu niet meer inzetten voor de jongeren, terwijl hij jarenlang zijn hart en ziel hierin heeft gestoken.
Verdachte is blijkens zijn strafblad, gedateerd 16 maart 2010, niet eerder met politie en justitie in aanraking geweest.
Het bovenstaande geeft de rechtbank aanleiding artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht toe te passen.
Teruggave
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt (gemeente Utrecht en/of politie Utrecht).
Omtrent de Iveco, voorzien van kenteken [kenteken], overweegt de rechtbank in het bijzonder het volgende. Uit de verklaring van [H], die tot 1 april 2007 werkzaam is geweest bij de Koninklijke Marechaussee, volgt dat de Iveco bus in november 2005 aan de politie Utrecht is geschonken ten behoeve van het project van verdachte. Gelet hierop is niet aannemelijk geworden dat de bus, zoals verdachte heeft verklaard, aan hem persoonlijk is geschonken.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9a, 44 en 321 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Verduistering
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- bepaalt dat geen straf of maatregel wordt opgelegd;
Beslag
- gelast de teruggave aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt (gemeente Utrecht en/of politie Utrecht) van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
- een personenauto, merk Iveco, kenteken [kenteken];
- een personenauto, merk FIAT, kenteken [kenteken];
- een personenauto, merk Volkswagen, kenteken [kenteken]:
- diverse goederen, vermeld op een lijst, die als bijlage aan de beslaglijst is gehecht.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P. den Otter, voorzitter, mr. A. van Maanen en mr. E.C.A. Bakker, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N.H.M. van Ek en L. van der Lustgraaf, griffiers, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 26 juli 2010.
Mr. E.C.A. Bakker en L. van der Lustgraaf zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mee te ondertekenen.