ECLI:NL:RBUTR:2010:BN2250

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
1 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/600261-10
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdachte en medeverdachten betrokken bij grote hoeveelheid softdrugs en witwassen

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Utrecht op 1 juli 2010 uitspraak gedaan in de zaak tegen verdachte [verdachte], die samen met zijn stiefzoon en de vriend van zijn stiefzoon betrokken was bij het voorhanden hebben van een aanzienlijke hoeveelheid softdrugs, te weten 92,34 kilogram henneptoppen en 77,20 kilogram halfproduct. De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte op 10 maart 2010 in zijn woning in [woonplaats] werd aangehouden na een rechtmatige doorzoeking, waarbij de drugs werden aangetroffen. Verdachte heeft verklaard dat hij op het huis paste en hiervoor betaald werd, maar de rechtbank oordeelde dat hij bewust handelde en wist dat er hennep in zijn woning aanwezig was. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, aangezien hij over een periode van twee jaar een aanzienlijk bedrag aan contant geld had, waarvan de herkomst niet aannemelijk kon worden gemaakt. Daarnaast werd verdachte ook beschuldigd van valsheid in geschrifte, omdat hij valse loonafrekeningen in zijn bezit had. De rechtbank sprak verdachte vrij van deelname aan een criminele organisatie, omdat er onvoldoende bewijs was voor een gestructureerd samenwerkingsverband. Uiteindelijk werd verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de rol van verdachte in het geheel, maar ook met zijn verantwoordelijkheid voor zijn handelen.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600261-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 1 juli 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1948] te [geboorteplaats]
thans gedetineerd in Huis van Bewaring Grave (Unit A+B) te Grave
raadsman W. Hendrickx, advocaat te Utrecht
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 17 juni 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
De zaak is gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld met de zaken tegen de medeverdachten [medeverdachte 1] onder parketnummer 16/600260-10 en [medeverdachte 2] onder parketnummer 16/600259-10.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: samen met de medeverdachten een grote hoeveelheid henneptoppen en
halfproduct van hennep in een woning opzettelijk heeft geteeld, bereid, bewerkt, verwerkt of in ieder geval voorhanden heeft gehad (in de uitoefening van beroep/bedrijf);
feit 2: heeft deelgenomen aan een criminele organisatie;
feit 3: heeft witgewassen;
feit 4: valsheid in geschrift heeft gepleegd.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
Ten aanzien van feit 1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ongeveer 92,34 kilogram henneptoppen en
77,20 kilogram halfproduct van hennep in de door hem gehuurde woning voorhanden heeft gehad en heeft zich daarbij gebaseerd op de feiten en omstandigheden, zoals neergelegd in de door haar overgelegde schriftelijke aantekeningen. Volgens de officier van justitie is met toestemming van verdachte zijn woning binnengetreden, zodat van onrechtmatig binnentreden geen sprake is.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen.
Er is op basis van een M-melding en een warmtemeting besloten tot binnentreden in de woning van verdachte. Uit de getuigenverklaring van fraudespecialist [A] volgt dat de warmtemeting foutief is geweest. De machtiging tot binnentreden zou enkel op de
M-melding niet zijn afgegeven, zodat de machtiging onrechtmatig is afgegeven. Er is dan ook onrechtmatig binnengetreden. De “toestemming” van verdachte maakt dit volgens de raadsman niet anders, nu hij door zes verbalisanten die wapperden met de machtiging, is overvallen. De resultaten van de doorzoeking, de vondst van de hennep en de overige aangetroffen goederen, zijn onrechtmatig verkregen. Primair heeft hij verzocht de resultaten van de doorzoeking van het bewijs uit te sluiten, hetgeen met zich meebrengt dat verdachte dient te worden vrijgesproken. Subsidiair heeft hij verzocht om strafvermindering.
Het oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
Op 10 maart 2010 werd naar aanleiding van een onderzoek naar een eventuele hennepkwekerij in de woning aan de [adres] te [woonplaats] bij deze woning door verbalisant [verbalisant 1] aangebeld. De voordeur werd geopend. Er stond een man in zijn badjas, die naar buiten stapte. Verbalisant [verbalisant 1] heeft zich voorgesteld en het doel van zijn bezoek aan de man uitgelegd. Hij vertelde de man dat hij in de woning wilde kijken of er een hennepkwekerij was, waarop de man zei: “Kom binnen” . Verbalisant [verbalisant 1] kwam de woning binnen in de hal. De man die de deur open had gedaan, bleek te zijn genaamd: [verdachte]. Vervolgens is verbalisant [verbalisant 1] vanuit de gang rechts een kamer ingelopen, waar zich links achterin een keuken bevond. Hij zag hier een manspersoon staan, die hij niet eerder had gezien. Bij navraag bleek deze man te zijn genaamd: [medeverdachte 2]. Er kwam een vraag van collega [verbalisant 2], of er een sleutel van een kamer van boven aanwezig was, omdat deze kamer op slot was. Er verscheen opeens een derde manspersoon. Deze manspersoon, genaamd [medeverdachte 1], liep richting de ladekast en haalde uit een dvd-hoesje de sleutel, die collega [verbalisant 2] nodig had. Verbalisant [verbalisant 1] keerde terug naar de ruimte waar de laatste man vandaan kwam. Hij kwam in een ruimte waarin een viertal zware dossierkasten stonden. Hij zag dat drie kasten openstonden en dat hierin plastic zakken stonden. Een aantal zakken stond open. Hij zag dat hierin hennep zat. Hij is teruggelopen naar de woonkamer en heeft de mannen medegedeeld dat zij aangehouden waren. De [verdachte] zei hierop: “Een hennepkwekerij? Ik heb geen hennepkwekerij, ik ben maar een simpele inpakjongen”.
Verbalisant [verbalisant 4] was belast met de verdere doorzoeking in de kamer waarin de grote archiefkasten stonden. In de kast stonden zilveren en zwarte zakken met henneptoppen. Achter de laatste archiefkast stond een wasmachine. Er was geen normale doorgang naar de wasmachine. Hij heeft de zakken weggezet, waardoor een kleine doorgang ontstond. Bovenop de wasmachine lag een zwart buideltasje. In het tasje zat onder meer een rijbewijs op naam van [medeverdachte 1] en een sleutel, die op de voordeur bleek te passen.
Verbalisant [verbalisant 2] doorzocht de bovenverdieping. Er was een gesloten deur, waaruit een zacht brommend geluid kwam. Hij rook een penetrante en een zeer herkenbare geur van hennep. Door de ruitjes zag hij dat de kamer geheel donker was. Hij kreeg een sleutel van collega [verbalisant 1], waarmee hij de kamer heeft opengemaakt. Tegen de muur hingen twee koolstoffilters. Op een plank lagen enkele doorzichtige plastic seal-bags. Hij herkende de inhoud van deze sealbags als delen van een hennepplant, te weten de toppen van een hennepplant. In deze kamer (“vacuümkamer”) stond een tafel met opstaande randen, die in een soort schenktuit naar beneden liepen. Verder stonden er twee vacumeermachines. Op de vloer stonden enkele zakken met onder andere verpakkingsmateriaal ten behoeve van de hennep.
De inbeslaggenomen bloemtoppen en plantdelen zijn door verbalisant [verbalisant 3] nader onderzocht. De drugsidentificatietest gaf een positieve indicatie op de aanwezigheid van hennep. Het gewicht van de pure henneptoppen bedroeg 92,34 kilo. Het gewicht van de inhoud van vier zakken met een zogenaamd ‘halfproduct’ bedroeg 77,20 kilo. De inhoud bestond uit kleine bladdeeltjes, fijne stengeldelen en kleine stukjes bloemtoppen.
In de badkamer op de begane grond, waar de vier metalen kasten stonden, de kastenkamer, stonden zakken met verpakkingsmateriaal waarin hennep verpakt was geweest. Op één van deze zakken is een vingerafdruk van [medeverdachte 2] aangetroffen. In de slaapkamer aan de linkervoorzijde, de vacuümkamer, stonden enkele zakken met verpakkingsmateriaal, waarin ook hennep verpakt was geweest. Op deze zakken zijn vier vingerafdrukken van [medeverdachte 2] gevonden en eveneens een vingerafdruk van [medeverdachte 1].
In de auto van [medeverdachte 2] zijn handschoenen en fijnstoffilters aangetroffen. De handschoenen hadden de geur van hennep. De handschoenen zijn soortgelijk als die in de woning van verdachte aan de [adres] te [woonplaats] zijn aangetroffen. De fijnstoffilters kunnen gebruikt worden bij het soort mondmasker dat in de vacuümkamer is gevonden. [medeverdachte 2] heeft een setje sleutels van de woning van De [verdachte]. De mobiele telefoon die in gebruik was bij [medeverdachte 2] heeft in de periode van 11 februari 2010 tot en met 9 maart 2010 38 keer de zendmast, die geplaatst is op de Oostkanaaldijk te Loenen aan de Vecht aangestraald. Deze zendmast staat hemelsbreed op een afstand van ongeveer 650 meter van de woning van verdachte.
Verdachte heeft verklaard dat hij op het huis paste, waarin hij is aangehouden. Hij kreeg daar een bedrag voor. De in zijn woning bevindende producten werden afgeleverd door middel van verschillende busjes. Zijn stiefzoon [medeverdachte 1], en [medeverdachte 2], die ook is opgepakt, wisten wat hij deed. Zij hebben dozen met hennep uit de bus binnen in zijn woning neergezet. In de dozen zat hennep. Andere mensen pakten de spullen in. De hennep werd opgeslagen in grote kasten met een slot. Het systeem van werken was dat de dozen rond 07.00-07.15 uur bij verdachte voor de deur werden gezet. [medeverdachte 1] wist dat er in de woning van zijn stiefvader hennep lag. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij wel eens dozen of zakken naar boven heeft gesjouwd en dat hij wist dat er hennep lag in de woning.
Bewijsoverwegingen
Binnentreden van de woning
Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] volgt dat voorafgaand aan het binnentreden van de woning door [verbalisant 1] aan de bewoner De [verdachte] toestemming is gevraagd om in de woning te kijken. In het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] staat vermeld dat de bewoner, nadat door collega [verbalisant 1] het vermoeden was medegedeeld dat er in de woning een hennepplantage bevond, zei: ‘Kom maar binnen’ en dat de bewoner tijdens het zeggen van deze woorden met zijn arm een zwaaigebaar maakte en weer zijn woning binnenliep.
Uit het voormelde proces-verbaal van bevindingen blijkt dat verdachte expliciet toestemming heeft verleend voor het binnentreden en doorzoeken van zijn woning. Door verdachte is zowel tegenover de rechter-commissaris als ter zitting herhaald dat met zijn toestemming is binnengetreden. Dat er geen sprake zou zijn van daadwerkelijke toestemming is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden. De aanwezigheid van zes verbalisanten levert geen situatie op waarvan gezegd kan worden verdachte in redelijkheid geen andere mogelijkheid had dan de verbalisanten binnen te laten. De reactie van verdachte, zoals hiervoor omschreven, duidt ook geenszins op het bestaan van zo’n situatie. De woning van verdachte kon derhalve zonder schriftelijke machtiging als bedoeld in artikel 2 van de Algemene wet op het binnentreden worden binnengetreden. Gelet hierop is niet van belang of de machtiging tot binnentreden rechtmatig is afgegeven en behoeft dit, anders dan de raadsman heeft bepleit, geen bespreking.
Nu de woning van verdachte rechtmatig is binnengetreden en doorzocht, is er geen aanleiding om over te gaan tot bewijsuitsluiting danwel andere consequenties als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Het verweer wordt verworpen.
Medeplegen
De rechtbank acht niet aannemelijk dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in de woning van verdachte enkel geholpen hebben met het sjouwen van dozen en dat zij niet wisten dat er hennep in de dozen zat. Verdachte heeft verklaard dat zijn stiefzoon, verdachte, en [medeverdachte 2] wisten wat hij deed.
Op 10 maart 2010 waren verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ten tijde van het binnentreden samen in de woning aanwezig. Zij waren echter niet aan het koffiedrinken, zoals zij het doel van hun bezoek omschreven. [medeverdachte 1] kwam uit de kastenkamer vandaan, alwaar hennep is aangetroffen. Hij kon de sleutel van de afgesloten vacuümkamer aanleveren. In de kastenkamer alwaar hennep op dat moment openlijk zichtbaar lag, zijn op een verhullende plek persoonlijke spullen van hem aangetroffen. In deze kamer is ook een vingerafdruk van [medeverdachte 2] aangetroffen. In de vacuümkamer, alwaar henneptoppen en ‘halfproduct’ hennep zijn aangetroffen, zijn vingerafdrukken van zowel [medeverdachte 2] als [medeverdachte 1] aangetroffen. Gelet op het feit dat in de auto van [medeverdachte 2] naar hennep ruikende handschoenen zijn aangetroffen, die soortgelijk zijn aan die in de woning van verdachte zijn aangetroffen alsmede filters passend bij het mondmasker op de vacuümkamer, en het feit dat de mobiele telefoon die in gebruik was bij [medeverdachte 2] in de periode van 11 februari 2010 tot en met 9 maart 2010 38 keer de zendmast, die op een afstand van ongeveer 650 meter van de woning van verdachte, heeft aangestraald, acht de rechtbank niet aannemelijk dat [medeverdachte 2] enkel op bezoek kwam bij de stiefvader van zijn vriend, verdachte, en aldaar slechts ‘vriendendiensten’ deed, temeer nu hij een setje sleutels van de woning had.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de hierboven weergegeven gang van zaken dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] bij het aanwezig hebben van de hoeveelheid henneptoppen en ‘halfproduct’ in de woning van verdachte een zodanige rol hebben gespeeld dat er sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en volledige samenwerking bij de totstandkoming van het strafbare feit. Hierbij zijn eveneens de gedragingen buiten de tenlastegelegde datum in aanmerking genomen.
Gelet op hiervoor opgenomen feiten en omstandigheden -in onderling verband en samenhang bezien- is de rechtbank dan ook van oordeel dat verdachte samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] doelbewust 92,34 kilogram henneptoppen en 77,20 kilogram ‘halfproduct’ in zijn woning voorhanden had.
Ten aanzien van feit 2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie. Zij heeft hiervoor gewezen op de feiten en omstandigheden van feit 1.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen, nu er niets bekend is over de criminele organisatie.
Het oordeel van de rechtbank
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de in het dossier bevindende feitelijke gegevens onvoldoende basis vormen om te kunnen spreken van een bewijsbaar gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband tussen verdachte, medeverdachten en andere personen, zoals bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht. Er bevinden zich in het dossier slechts aanwijzingen op grond waarvan gezegd zou kunnen worden dat het niet anders kan zijn dat er een criminele organisatie achter het aanleveren van de hennep bij de woning van verdachte schuilgaat. Dit is echter onvoldoende voor het aannemen van een criminele organisatie. De rechtbank is derhalve van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem onder 2 tenlastegelegde feit.
Ten aanzien van feit 3
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen. Hij heeft over een periode van twee jaren de beschikking gehad over bijna € 70.000,= aan contant geld, terwijl hiervoor geen aannemelijke legale herkomst van dat geld aanwezig is.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. De contante stortingen zijn verklaarbaar uit de ambulante handel van verdachte.
De boekhouder is nu bezig met de aangifte inkomstenbelasting en aangifte omzetbelasting over de jaren 2008 en 2009 Deze aangiftes volgen dus nog. Op de leefstijl en bezittingen van verdachte is ook niets aan te merken. De transacties vinden plaats via een normale bankrekening. Er is volgens de raadsman dan ook geen sprake van witwassen.
Ter terechtzitting heeft verdachte opgemerkt dat een deel van de contante bedragen spaargeld betrof die door hem onder meer gedeeltelijk zouden zijn aangewend voor het betalen van de huur van het pand in [vestigingsplaats].
Het oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
Op 10 maart 2010 werd verdachte aangehouden in de woning aan de [adres] te [woonplaats]. Tijdens de doorzoeking op die dag zijn goederen inbeslaggenomen.
Er zijn twee facturen inzake de huur van een pand aan de [adres] in [vestigingsplaats] inbeslaggenomen. De factuur is afkomstig van [B] en gericht aan de heer [verdachte]. Uit de facturen blijkt dat op 16 mei 2008 een bedrag van € 2.090,13 en een bedrag van € 8.329,99 contant is ontvangen, totaal € 10.420,12. Uit een inbeslaggenomen kwitantie blijkt dat op 17 oktober 2009 een bedrag van € 3.900,= wordt betaald door [verdachte] en is ontvangen door [C]. De betaling betreft de huur van de [adres] te [woonplaats].
Om de financiële positie van verdachte te bepalen zijn van de bankrekeningen van verdachte gegevens opgevraagd. Uit de ontvangen mutaties blijkt van de bankrekening Fortis met bankrekeningnummer [rekeningnummer] dat in 2008 in totaal € 7.550,=, in 2009 in totaal
€ 9.950,= en in 2010 in totaal € 6.800,= contant is gestort. Op de bankrekening van Fortis met bankrekeningnummer [rekeningnummer] is in 2008 in totaal € 3000,= en in 2009 totaal
€ 28.200,= contant gestort.
Totaaloverzicht contante transacties:
2008 2009 2010 TOTAAL
Factuur € 10.420,12 € 10.420,12
Kwitantie € 3.900,00 € 3.900,00
84.15.05.950 € 7.550,00 € 9.9950,00 € 6.800,00 € 24.300,00
89.47.53.967 € 3.000,00 € 28.200,00 € 31.200,00
TOTAAL € 20.970,12 € 42.050,00 € 6.800,00 € 69.820,12
Verdachte heeft in de periode van 1 januari 2008 tot en met 10 maart 2010 de beschikking gehad over een contant bedrag van tenminste € 68.920,12.
Uit de gegevens van de belastingdienst volgt dat er met betrekking tot verdachte over de jaren 2008 en 2009 geen biljet inkomstenbelasting aanwezig is. Vanaf 2008 staat een bedrijf van verdachte geregistreerd in de branch ‘goederen alg. assortiment’. De rechtbank begrijpt dat dit de ambulante handel betreft waarover verdachte heeft verklaard. In 2008 is van dit bedrijf een omzet exclusief omzetbelasting van € 3.778,= bekend. In 2009 en 2010 is bij de belastingdienst geen omzet bekend. Het UWV heeft laten weten dat verdachte geen uitkering ontvangt.
Verdachte heeft verklaard dat hij op de woning aan de [adres] te [woonplaats] paste, alwaar hennep is aangetroffen. De woning werd sinds augustus 2009 verhuurd aan verdachte. De huur bedroeg € 1.950,= per maand. De huur werd door verdachte contant met bankbiljetten van 500 euro betaald. Volgens verdachte kreeg hij de voor de huur contante coupures van € 500,= toegezonden. Daarnaast kreeg hij voor het aanwezig hebben van hennep in zijn woning € 1300,= per maand.
Bewijsoverweging
Verdachte heeft vanaf januari 2008 tot en met 10 maart 2010 de beschikking gehad over een contant geldbedrag van tenminste € 68.920,12. Er is op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat de grote hoeveelheid geld uit legale bronnen is verworven. Van de periode vanaf augustus 2009 ontving verdachte geld afkomstig van misdrijf, te weten geld voor het voorhanden hebben van hennep in zijn woning. De rechtbank acht niet aannemelijk dat verdachte de grote hoeveelheid contante geldbedragen heeft verdiend met ambulante handel, nu bij de belastingdienst in 2008 slechts een omzet van
€ 3.778,= bekend was. Ook acht de rechtbank niet aannemelijk dat een deel van de contante geldbedragen spaargeld van de verdachte zou betreffen. Verdachte heeft ter terechtzitting ook verklaard dat het door de recessie met zijn bedrijf minder ging. Dat de boekhouder bezig zou zijn met de aangifte inkomstenbelasting en aangifte omzetbelasting over de jaren 2008 en 2009, hetgeen overigens niet met stukken is onderbouwd, maakt dit niet anders. Bij afwezigheid van een aannemelijke verklaring voor de aanwezigheid van de contante gelden, komt de rechtbank tot de conclusie dat het niet anders kan zijn dan dat het geld van misdrijf afkomstig was. Verdachte heeft zich dan ook schuldig gemaakt aan witwassen.
Ten aanzien van feit 4
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrifte.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. De raadsman heeft met betrekking tot feit 1 betoogd dat de machtiging tot binnentreden onrechtmatig is geweest, waardoor onrechtmatig de woning van verdachte is binnengetreden. Dit brengt met zich mee dat de aangetroffen salarisstroken als resultaat van de onrechtmatige doorzoeking dienen te worden uitgesloten van het bewijs. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat de salarisstroken, gelet op de ouderdom, geen enkel doel kunnen dienen. Het bezit van deze oude salarisstroken moet dan ook niet strafbaar worden geacht.
Het oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
Op 10 maart 2010 werd verdachte aangehouden in zijn woning aan de [adres] te [woonplaats]. Tijdens de doorzoeking op die dag in die woning zijn goederen inbeslaggenomen. Er zijn loonafrekeningen aangetroffen van de maanden december 2007 tot en met februari 2008, te weten een loonafrekening over de periode van 1 december 2007 tot en met 21 december 2007, een loonafrekening over de periode van 1 januari 2008 tot en met 23 januari 2008 en een loonafrekening over de periode van 1 februari 2008 tot en met 22 februari 2008. De loonafrekeningen zijn van het bedrijf [bedrijf] te [vestigingsplaats] en gericht aan [verdachte]. Bij het bedrijf [bedrijf] (voorheen [bedrijf]) heeft niemand gewerkt met de naam [verdachte]. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de de loonafrekeningen in zijn bezit had en dat hij niet bij het bedrijf [bedrijf] te [vestigingsplaats] heeft gewerkt.
Bewijsoverweging
De rechtbank heeft onder feit 1 reeds overwogen dat de woning van verdachte rechtmatig is binnengetreden, zodat er geen aanleiding is om over te gaan tot bewijsuitsluiting.
Nu verdachte niet heeft gewerkt bij het bedrijf [bedrijf], komt de rechtbank tot de conclusie dat de in de woning van verdachte aangetroffen loonafrekeningen vals waren. De raadsman heeft bepleit dat de loonafrekeningen op geen enkele wijze meer bestemd konden worden voor gebruik als ware zij echt en onvervalst vanwege hun ouderdom. Het is echter niet relevant of de betreffende stukken thans nog kunnen worden gebruikt als ware zij echt en onvervalst. Slechts van belang is of het een geschrift betreft waaraan in het maatschappelijk verkeer betekenis voor het bewijs van enig feit pleegt te worden toegekend. Hiervan is onmiskenbaar sprake. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan valsheid in geschrifte.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
hij op 10 maart 2010 te [woonplaats], tezamen en in vereniging met anderen,
opzettelijk aanwezig heeft gehad in een pand aan de
[adres] aldaar een grote hoeveelheid van (in totaal) ongeveer
92,34 kilogram henneptoppen en 77,20 kilogram "halfprodukt" hennep
(zijnde kleine bladdeeltjes en fijne stengeldelen en bloemtoppen,
telkens hennepprodukt), zijnde hennep een
middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
3.
hij in de periode van 1 januari 2008 tot en met 10 maart 2010, te
[woonplaats], telkens van voorwerpen, te weten contante geldbedragen (in totaal ongeveer
69.820,- euro), de werkelijke aard en de herkomst, heeft verborgen en/of verhuld, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerpen, - onmiddellijk of
middellijk - afkomstig waren uit het misdrijf;
4.
hij op 10 maart 2010 te [woonplaats], opzettelijk voorhanden heeft gehad valse loonafrekeningen op naam van [verdachte], afkomstig van [bedrijf]
beveiliging over de periodes
- 1 december 2007 tot en met 21 december 2007 en
- 1 januari 2008 tot en met 21 januari 2008 en
- 1 februari 2008 tot en met 22 februari 2008,
zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig
feit te dienen, terwijl hij wist dat die geschriften
waren voor gebruik als ware zij echt en onvervalst, immers,
heeft hij, verdachte, geen werkzaamheden verricht voor [bedrijf].
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:
Feit 1: Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
Feit 3: Witwassen;
Feit 4: Opzettelijk voorhanden hebben van een vals geschrift, als bedoeld in art. 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor zodanig gebruik.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht, feiten 1 tot en met 4, gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden gevangenisstraf, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat bij de bepaling van de hoogte van de op te leggen straf rekening dient te worden gehouden met de persoon van verdachte. Verdachte heeft openheid van zaken gegeven en neemt verantwoordelijkheid voor de feiten. Het recidiverisico wordt laag ingeschat. Gelet op deze omstandigheden is een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, die korter is dan de officier van justitie heeft gevorderd, en daarnaast een forse werkstraf op zijn plaats.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich samen met zijn stiefzoon en de vriend van zijn stiefzoon schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van een grote hoeveelheid softdrugs in zijn woning.
Softdrugs zijn stoffen die bij langdurig gebruik kunnen leiden tot schade voor de gezondheid. Dit is de reden dat de verstrekking van softdrugs aan banden is gelegd. Door de handelwijze van verdachte wordt dit restrictieve beleid doorkruist. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een aanzienlijke som geld die hij onder meer verwierf met het voorhanden hebben van de softdrugs in zijn woning. Het witwassen van criminele gelden vormt een bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Ten slotte zijn tijdens een doorzoeking in de woning van verdachte valse loonafrekeningen aangetroffen. Bij gebruik van dergelijke valse loonafrekeningen wordt het maatschappelijk vertrouwen in de echtheid van deze documenten geschaad.
Anders dan de officier van justitie heeft de rechtbank niet bewezen geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan deelnemen aan een criminele organisatie. Hiermee is rekening gehouden bij de bepaling van de hoogte van de straf. Daarnaast is het volgende van belang. Verdachte kreeg een aanbod om enige tijd op een huis te passen. Het huis werd gebruikt als opslag- en overslagplaats voor softdrugs. Hiervoor kreeg verdachte geld. Verdachte heeft bewust gehandeld. Hij was net zijn bedrijf kwijt en had inkomsten nodig. Verdachte heeft aldus uitsluitend gehandeld om er zelf financieel beter van te worden, hetgeen de rechtbank hem zwaar aanrekent. Mede gelet op de grotere rol van verdachte ten opzichte van zijn stiefzoon en de vriend van zijn stiefzoon bij het voorhanden hebben van de softdrugs ziet de rechtbank aanleiding om verdachte een hogere straf dan zijn medeverdachten op te leggen. Ten voordele van verdachte is rekening gehouden met het feit dat hij verantwoordelijkheid voor zijn handelen neemt. De reclassering schat het recidiverisico laag in. Begeleiding of toezicht van de reclassering is niet geïndiceerd.
Mede in aanmerking genomen de strafoplegging in soortgelijke gevallen van voorhanden hebben van een dergelijke grote hoeveelheid softdrugs, is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, passend en geboden is.
7 Voorlopige hechtenis
De raadsman heeft ter terechtzitting verzocht om de voorlopige hechtenis van verdachte op te heffen. De rechtbank oordeelt dat de ernstige bezwaren en de gronden die tot de voorlopige hechtenis van verdachte hebben geleid en deze tot op heden hebben doen voortduren, nog onverkort aanwezig zijn. In de onderhavige zaak doet zich niet het geval voor als bedoeld in artikel 67a, derde lid van het Wetboek van Strafvordering, zodat het verzoek wordt afgewezen.
8 Het beslag
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp aan verdachte, aangezien dit voorwerp niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag is genomen.
9 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 225 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3, 11, 13, 13a en 14 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
10 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 2 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1, 3 en 4 tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1, 3 en 4 bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het onder 1, 3 en 4 bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1: Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
Feit 3: witwassen;
Feit 4: opzettelijk voorhanden hebben van een vals geschrift, als bedoeld in art. 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor zodanig gebruik.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten:
een zwarte mobiel, merk Nokia.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.E.M. Kranenbroek, voorzitter, mr. H.A. Brouwer en
mr. Y.M.J.I. Baauw-de Bruijn, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N.H.M. van Ek, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 1 juli 2010.