ECLI:NL:RBUTR:2010:BN2167

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
14 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-710750-09 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sociale zekerheidsfraude door verdachte en zijn vrouw met betrekking tot bijstandsuitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 14 juli 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met zijn vrouw een bijstandsuitkering ontving. De uitkering, die begon op 1 februari 1997, werd beëindigd op 30 maart 2009. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk had nagelaten om belangrijke informatie over zijn inkomsten uit de handel in auto’s te verstrekken aan de gemeente, wat in strijd was met de inlichtingenplicht die voortvloeit uit de Algemene bijstandswet en de Wet werk en bijstand. De verdachte had in de periode van 3 oktober 2001 tot en met 30 maart 2009 51 motorvoertuigen op zijn naam gehad en had advertenties geplaatst op Marktplaats.nl voor de verkoop van auto’s. Ondanks zijn bewering dat het om een hobby ging, oordeelde de rechtbank dat hij opzettelijk had verzwegen dat hij inkomsten had uit deze activiteiten.

De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan sociale zekerheidsfraude en legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden op, met een proeftijd van 2 jaar, en een werkstraf van 200 uren, die kon worden omgezet in 100 dagen hechtenis indien de werkstraf niet naar behoren werd verricht. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan, maar ook met het blanco strafblad van de verdachte. De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van de inlichtingenplicht voor uitkeringsgerechtigden en de gevolgen van het niet voldoen aan deze verplichtingen.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/710750-09 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 14 juli 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren in 1963 te [geboorteplaats] (Marokko)
wonende te [adres], [woonplaats]
raadsman mr. E.W. van Voolen, advocaat te Utrecht
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 30 juni 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
De zaak is gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld met de zaak tegen medeverdachte [verdachte 2] onder parketnummer 16/710688-09.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte in strijd met de opgelegde inlichtingenverplichting van de Algemene bijstandswet en/of de Wet werk en bijstand heeft gehandeld.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelede heeft begaan. Volgens de officier van justitie is niet aannemelijk dat enkel sprake was van een hobby om oude auto’s op te knappen. De inkomsten hieruit en het bezit van auto’s heeft verdachte niet doorgegeven aan de gemeente, zodat hij heeft gehandeld in strijd met de inlichtingenverplichting van de Algemene bijstandswet en/of de Wet werk en bijstand.
4.2 Het standpunt van de verdediging
Volgens de raadsman ging het om een uit de hand gelopen hobby. De raadsman heeft erop gewezen dat het slechts ging om oude auto’s en dat de inkomsten hieruit vrij laag zullen zijn geweest. Verdachte was niet goed voorgelicht over het feit dat hij deze -lage- inkomsten moest doorgeven.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
Verdachte en zijn vrouw [verdachte 2] wonen sinds 15 april 2006 aan de [adres] te [woonplaats]. Van 21 januari 1997 tot 14 april 2005 woonden zij aan de [adres] te [woonplaats]. Verdachten zijn op [1983] getrouwd in [plaats].
Vanaf 1 februari 1997 ontvingen verdachte en zijn vrouw [verdachte 2] een lopende uitkering krachtens achtereenvolgens de Algemene bijstandswet en de Wet werk en bijstand. De uitkering is op 30 maart 2009 beëindigd. Tot 1 januari 2004 was de inlichtingenplicht opgenomen in artikel 65 van de Algemene bijstandswet en vanaf 1 januari 2004 in artikel 17 van de Wet werk en bijstand. Verdachte en zijn vrouw hebben daarbij de verplichting om van al datgene wat van belang is voor de verlening van bijstand of de voortzetting van de verleende bijstand mededeling te doen. Teneinde verdachten in de gelegenheid te stellen hieraan te voldoen, wordt onder meer maandelijks een formulier (ROF) verstrekt. Om het recht op de hoogte van de uitkering te kunnen bepalen, moeten op de ROF vragen beantwoord worden en/of eventuele veranderingen worden aangegeven met betrekking tot onder meer de arbeids- en inkomensomstandigheden van verdachte. Deze op naam van verdachte en zijn vrouw en enkele alleen op naam van verdachte gestelde formulieren werden na invulling, dag- en ondertekening ingeleverd bij de gemeente IJsselstein.
In het dossier bevinden zich de ROF’s van de Afdeling Sociale Zaken van de gemeente IJsselstein vanaf de periode van 3 oktober 2001 tot en met 30 maart 2009, met uitzondering van de perioden mei 2000, september 2000 en juni 2006, ondertekend door verdachte en zijn vrouw, waarop telkens niet is aangegeven dat verdachte werk had verricht en/of inkomsten had en ook niet dat er wijzigingen in het vermogen waren opgetreden.
Uit een overzicht van de RDW volgt dat verdachte in de periode van 3 oktober 2001 tot en met 30 maart 2009 51 motorvoertuigen op zijn naam heeft gehad, waaronder motorvoertuigen voorzien van kentekens [kenteken], [kenteken], [kenteken], [kenteken], [kenteken], [kenteken] [kenteken]. Daarnaast volgt uit de gegevens van de RDW dat zijn vrouw [verdachte 2] in die periode 11 motorvoertuigen op haar naam heeft gehad, waaronder [kenteken], [kenteken] en [kenteken]. Zijn vrouw is niet in het bezit van het rijbewijs van categorie B.
Op de internetsite Marktplaats.nl werden door verdachte via het bij aanvraag bijzondere bijstand en langdurigheidstoeslag opgegeven telefoonnummer , te weten [telefoonnummer] , in de periode van 3 februari 2009 tot 2 maart 2009 onder de rubriek auto’s zes advertenties geplaatst waarin auto’s werden aangeboden. Door verdachte waren twee gebruikers ID bij Marktplaats.nl aangemaakt. In de periode van augustus 2008 tot en met februari 2009 werden vijftien voertuigen te koop aangeboden waarbij op 16 oktober 2008 en op 31 januari 2009 meerdere auto’s tegelijk werden aangeboden. Op 25 februari 2009 had verdachte de advertenties van de Hyundai H200 van [A] verwijderd. De Hyundai H200 was te koop aangeboden voor €2.250,=. Op 4 februari 2009 was hiervoor € 2.100,= geboden. [B], eigenaar van een garage, heeft verklaard dat hij verdachte kent. Verdachte komt eens per week of eens per twee weken en mag zijn handelaarskenteken gebruiken. Verdachte en zijn echtgenote zijn niet bekend bij de Kamer van Koophandel.
De rechtmatigheidsformulieren over de periode van januari 2000 tot en met februari 2009 zijn aan verdachte getoond. Hij heeft op de rechtmatigheidsformulieren zijn handschrift en
handtekeningen herkend. Hij heeft verklaard dat hij die formulieren naar waarheid heeft ingevuld. Verdachte is een keer naar de sociale dienst geweest. Aldaar is hem uitgelegd hoe hij de formulieren moest invullen. Hij wist dat, als er iets in zijn inkomen verandert, hij dat moet opgeven. Hij kocht auto’s bij een garage. Als ze niet bevielen, verkocht hij ze weer. Zijn zoon hielp daarbij om de auto’s via de computer op Marktplaats te zetten. Zijn mobiele nummer is [telefoonnummer]. Op de vraag waarom hij niet die handel aan de sociale dienst heeft opgegeven, heeft hij geantwoord dat het probleem is dat hij soms wat verdient aan een autoverkoop en soms verliest.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank hecht geen geloof aan verdachtes bewering dat het slechts ging om een uit de hand gelopen hobby. Er stonden in de tenlastegelegde periode 51 auto’s op zijn naam. Hij heeft in de periode van augustus 2008 tot en met maart 2009 diverse auto’s op marktplaats gezet, waarbij op bepaalde tijdstippen verschillende auto’s tegelijk werden aangeboden. Gelet op het groot aantal auto’s, de verkoop aan [A] en de verklaring van [B] kan het niet anders zijn dan dat verdachte in auto’s handelde. Dat verdachte wellicht wel eens voor iemand anders een auto op marktplaats heeft gezet, maakt dit niet anders.
Verdachte heeft verklaard dat hij soms wat verdiende aan de autoverkoop, maar ook wel verlies leed. Krachtens artikel 65 van de Algemene Bijstandswet en artikel 17 van de Wet werk en bijstand dient de uitkeringsgerechtigde –kort gezegd- van al datgene wat van belang is voor de verlening van bijstand of de voortzetting van de verleende bijstand mededeling te doen. Het melden van het verrichten van werk en/of inkomsten uit de handel in auto’s en het bezit van motorvoertuigen valt hier onmiskenbaar onder. Dat verdachte, zoals hij heeft verklaard, af en toe verlies leed en de inkomsten vanwege de ouderdom van de auto’s laag zijn geweest, doet aan deze inlichtingenplicht niet af. Het is aan de gemeente om te bepalen of, en zo ja, welke gevolgen de handel in auto’s voor de uitkering had. Het invullen van de formulieren door een ander, zoals verdachte ter terechtzitting heeft verklaard, dient voor rekening en risico van verdachte te komen.
De rechtbank gaat uit van algehele gemeenschap van goederen, die naar Nederlands recht door het huwelijk ontstaat, nu verdachte en zijn vrouw in Nederland hun gewone verblijfplaats hebben en niet is gesteld of gebleken dat verdachte en zijn vrouw huwelijkse voorwaarden zijn overeengekomen. Gelet hierop zijn de motorvoertuigen, die op naam van zijn vrouw hebben gestaan, in de gemeenschap van goederen terecht gekomen. Nu verdachte heeft verklaard dat hem uitleg is gegeven over de formulieren en dat hij weet dat hij, als er iets in zijn inkomen verandert, dit moet opgeven, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk het verrichten van werk en/of inkomsten uit de handel in auto’s en het bezit van motorvoertuigen van hem en zijn vrouw niet heeft gemeld/heeft verzwegen.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in de periode van 3 oktober 2001 tot en met 30 maart 2009 te [woonplaats], in strijd
met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te
weten artikel 65 van de Algemene bijstandswet of artikel 17 van de Wet werk
en bijstand, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te
verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf
of een ander, terwijl verdachte wist, dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een uitkering krachtens de Algemene bijstandswet of de Wet werk en bijstand, dan wel voor
de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, immers heeft hij
opzettelijk nagelaten tijdig te melden en/of verzwegen dat hij
- werk had verricht en/of inkomsten had uit de handel in auto's en
- in het bezit is geweest en/of een
vermogen had in de vorm van meer motorvoertuigen onder andere
voorzien van kentekens [kenteken] en [kenteken] en [kenteken] en [kenteken]
en [kenteken] en [kenteken] en [kenteken] en [kenteken] en [kenteken]
en [kenteken].
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
In strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, en terwijl hij wist dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn of eens anders recht op een verstrekking.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit. De rechtbank heeft kennis genomen van de door de raadsman ter terechtzitting overgelegde brieven van psychiater/psychotherapeut R.W. Jessurun, gedateerd 6 april 2010 en 22 juni 2010, waarin wordt vermeld dat verdachte bekend is met recidiverende depressieve klachten bij een zwakgestructureerde persoonlijkheid. Daarnaast heeft hij een, verdachte betreffend, medisch onderzoek WWB overgelegd. Er is niet door de raadsman gesteld en ook is niet aan de rechtbank gebleken dat de psychische gesteldheid van verdachte van invloed is geweest op de mate van toerekenbaarheid aan verdachte van het feit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte, gelet op het nadeel van de gemeente en de daarvoor geldende richtlijnen, een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden met een proeftijd van een jaar op te leggen. Daarnaast dient een werkstraf voor de duur van 200 uren, te vervangen door 100 uren hechtenis, te worden opgelegd.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat bij de strafoplegging rekening dient te worden gehouden met het feit dat het voordeel van verdachte bij de verkoop van auto’s niet groot zal zijn geweest. Het ging om oude auto’s.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft gedurende een lange periode zich schuldig gemaakt aan sociale zekerheidsfraude door het nalaten de benodigde gegevens te verstrekken aan de sociale dienst, zodat hij de gemeenschap heeft benadeeld. Tegen misbruik van gemeenschapsgeld dient krachtig opgetreden te worden. Ten voordele van verdachte wordt rekening gehouden met het feit dat hij een blanco strafblad heeft. De rechtbank acht de door de officier van justitie gevorderde straffen passend en geboden.
Teneinde verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst wederom aan een dergelijk feit schuldig te maken, acht de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden passend en geboden. Daarnaast wordt een werkstraf voor de duur van 200 uren, te vervangen door 100 dagen hechtenis, opgelegd.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 227b van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
In strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, en terwijl hij wist dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn of eens anders recht op een verstrekking.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 200 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 100 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.E.M. Kranenbroek, voorzitter, mr. P.M.E. Bernini en
mr. Y.A.T. Kruijer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N.H.M. van Ek, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 30 juni 2010.