ECLI:NL:RBUTR:2010:BN2152

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
6 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/600277-10 [P]; 16/600405-09 (tul)
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van de ISD-maatregel voor fietsendiefstal en poging tot diefstal

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 6 juli 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van diefstal van een fiets en poging tot diefstal. De feiten vonden plaats op 7 en 15 maart 2010 in Utrecht. Op 15 maart 2010 werd de verdachte betrapt op heterdaad terwijl hij een grijze gemotoriseerde fiets van een aangeefster, mevrouw [slachtoffer], wegnam. Getuigen verklaarden dat zij de verdachte zagen wegrijden op de fiets, waarna hij door beveiligers werd achtervolgd en aangehouden. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de getuigen en de aangifte van de aangeefster elkaar ondersteunden, wat leidde tot de conclusie dat de verdachte schuldig was aan diefstal.

Daarnaast was er een tweede feit, waarbij de verdachte op 7 maart 2010 op camerabeelden te zien was terwijl hij met een steen op een fietsslot sloeg, wat als poging tot diefstal werd gekwalificeerd. De rechtbank achtte de verdachte ook hiervoor schuldig, ondanks de ontkenning van de verdachte dat hij de fiets had aangeraakt. De rechtbank nam in haar overwegingen de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze waren begaan en de persoonlijke situatie van de verdachte mee. De verdachte had een strafblad en er waren aanwijzingen van verslavingsproblematiek en psychiatrische klachten.

De rechtbank besloot tot oplegging van de ISD-maatregel, gezien de recidive en de noodzaak om de veiligheid van personen en goederen te waarborgen. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke gevangenisstraf werd afgewezen, omdat de rechtbank de ISD-maatregel als meer opportuun beschouwde. De uitspraak benadrukt de ernst van fietsendiefstal en de impact daarvan op de maatschappij.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummers: 16/600277-10 [P]; 16/600405-09 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 6 juli 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1978] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]
thans gedetineerd in de P.I. Utrecht, Huis van Bewaring, locatie Wolvenplein
raadsvrouw mr. E.D. van Elst, advocaat te Utrecht
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 22 juni 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Ter terechtzitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging met bovenvermeld parketnummer behandeld.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er kort en feitelijk weergegeven op neer dat verdachte op 15 maart 2010
- feit 1: een fiets heeft gestolen;
- feit 2: op 7 maart 2010 heeft gepoogd een fiets te stelen.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs ten aanzien van feiten 1 en 2
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van een fiets (feit 1) en aan poging tot diefstal van een fiets (feit 2). Zij baseert zich daarbij t.a.v. feit 1 op de verklaring van de aangeefster, mevrouw [slachtoffer], de verklaring van de getuige [getuige 1] en de verklaring van de getuige [getuige 2]. Ten aanzien van feit 2 baseert zij zich op de getuigenverklaring van [getuige 3] en het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] d.d. 7 maart 2010.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich t.a.v. feit 1 op het standpunt dat verdachte de betreffende fiets niet heeft aangeraakt en is weggelopen, omdat mensen om hen heen begonnen te schreeuwen. Verdachte dient -aldus de verdediging- van dit feit te worden vrijgesproken. T.a.v. feit 2 stelt de verdediging dat niemand heeft kunnen zien wat verdachte aan het doen was. Verdachte zegt alleen maar tussen de fietsen te hebben gezeten. De camerabeelden tonen blijkens het ter zake opgemaakte proces-verbaal van bevindingen niet dat verdachte met een steen op een slot slaat. Ook van dit feit zou verdachte vrijgesproken dienen te worden.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1 Feiten en omstandigheden met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde
[slachtoffer] heeft op 15 maart 2010 aangifte gedaan van diefstal van haar grijze gemotoriseerde fiets van het merk Cyclemotor op diezelfde dag, tussen 13.00 en 13.05 uur, bij de Kring-apotheek aan de Catharijnesingel 57 te Utrecht. Zij had haar fiets met twee sloten afgesloten toen zij omstreeks 13.00 uur de apotheek inging. Toen zij omstreeks 13.05 uur buiten kwam zag zij een man met groene jas en blauwe spijkerbroek met haar fiets weglopen. Zij riep “He! Dat is mijn fiets!”, waarop genoemde man de fiets neergooide en wegrende. Zij zag vervolgens een jongeman op een zwarte fiets erachteraan gaan, de Spoorstraat in. Aangeefster ging vervolgens ook de Spoorstraat in en zag daar dat de persoon die haar fiets had meegenomen, was aangehouden door beveiligers en dat even later ook de politie erbij kwam. Het frameslot van haar fiets bleek niet meer te werken.
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij diezelfde dag omstreeks 13.05 uur een man had zien fietsen op de Catharijensingel, ter hoogte van Mariaplaats, op een grijze gemotoriseerde fiets. De man had een groene jas en een blauwe spijkerbroek aan. [getuige 2] hoorde een vrouw roepen “Mijn fiets! Mijn fiets!” De man gooide de fiets neer en [getuige 2] is toen achter hem aangegaan, de Spoorstraat in, waarop deze man werd aangehouden door beveiligers.
4.3.2 Feiten en omstandigheden met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde
Op 7 maart 2010, kort na 10.00 uur werd door de centralist van de meldkamer op camerabeelden gezien dat op het Stationsplein te Utrecht een man opvallend veel aandacht zou hebben voor de aldaar gestalde fietsen. Tevens werd door de centralist van de meldkamer gezien dat de man met een baksteen in zijn hand liep. De centralist van de meldkamer heeft vervolgens opdracht gegeven aan de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] om naar het Stationsplein te gaan. Daar aangekomen zagen zij dat een man met een baksteen een klap gaf op een fietsslot. Dit slot zat door het achterwiel van een zwartkleurige fiets.
4.3.3 Bewijsoverweging
Verdachte heeft het ten laste gelegde ontkend. De verdediging concludeert, onder verwijzing naar deze ontkennende verklaring van verdachte, tot vrijspraak.
Met betrekking het onder 2 ten laste gelegde heeft de verdediging erop gewezen dat de camerabeelden, blijkens het ter zake opgemaakte proces-verbaal van bevindingen, niet laten zien dat verdachte met een steen op een slot slaat.
Met betrekking tot feit 1 overweegt de rechtbank dat de aangifte, de getuigenverklaringen en de bevindingen van de politie op elkaar aansluiten en elkaar ondersteunen, ten laste van verdachte, op de volgende onderdelen:
- bijzonderheden van achtervolging en aanhouding van dader respectievelijk verdachte (tijd, plaats, achtervolging door fietser, aanhouding door twee beveiligers);
- het kledingsignalement van de dader respectievelijk de kleding van verdachte (groene jas, blauwe spijkerbroek);
- het signalement van de weggenomen fiets respectievelijk de kenmerken van de bij verdachte waargenomen fiets (grijs, gemotoriseerd).
Hier komt bij dat verdachte, na aanhouding, ter plaatse is overgeleverd aan dezelfde agenten ([verbalisant 2] en [verbalisant 3]) die eveneens ter plaatse en aansluitend aangeefster en getuige [getuige 2] hebben gehoord, die als hiervoor vermeld hebben verklaard over de dader. Onder deze omstandigheden acht de rechtbank genoegzaam vaststaan dat dader en verdachte dezelfde persoon zijn, en aldus het onder 1 ten laste gelegde bewezen is.
Met betrekking tot het onder feit 2 ten laste gelegde eveneens wettig en overtuigend overweegt de rechtbank dat blijkens de hiervoor weergegeven bevindingen van de politie verdachte op heterdaad is betrapt.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 15 maart 2010 te Utrecht met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een grijs/zilveren fiets van het merk Cyclemotor, welke fiets stond geparkeerd op/aan de Catharijnesingel aldaar, toebehorende aan [slachtoffer], waarbij verdachte het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking van één slot van die fiets;
2.
op 7 maart 2010 te Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een fiets welke geparkeerd stond op/aan het Stationsplein aldaar, toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte, als volgt heeft gehandeld: hebbende hij, verdachte, met een steen geslagen op het kettingslot van die fiets, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:
Feit 1: diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak
Feit 2: poging tot diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit. Er zijn weliswaar aanwijzingen dat verdachte ten tijde van de delicten in enigerlei mate verminderd toerekeningsvatbaar is geweest, maar niet is gebleken of aannemelijk geworden dat hij in zodanige geestelijke toestand verkeerde dat zijn gedrag op die momenten hem in het geheel niet kan worden toegerekend.
6 Maatregel
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen de maatregel tot plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel).
6.2 Het standpunt van de verdediging
Voor het geval dat de rechtbank het ten laste gelegde bewezen mocht achten, heeft de raadsvrouw verklaard in te stemmen met de door de officier gevorderde maatregel, met dien verstande dat zij een tussentijdse toetsing na zes maanden in het belang van verdachte zou achten.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de eventueel op te leggen straf of maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een fietsendiefstal en een poging daartoe. Dit soort feiten levert veel ergernis, overlast en materiële schade op voor de betrokken aangevers, maar tevens in bredere zin in de maatschappij.
De rechtbank neemt in aanmerking het Uittreksel Justitiële Documentatie met betrekking tot verdachte van 16 maart 2010, het reclasseringsadvies van Centrum Maliebaan van 13 mei 2010 en hetgeen de getuigen-deskundigen Scheffers (Reclassering, opsteller van het advies) en Coffeng (Altrecht, ACT-team 2) ter terechtzitting van 15 juni 2010 hebben verklaard. Uit deze stukken en verklaringen zijn de verslavingsproblematiek, de zwakbegaafdheid, de psychiatrische klachten, de gemakkelijke beïnvloedbaarheid en het intensieve delictgedrag (zeer veelvuldige diefstallen) van verdachte naar voren gekomen. Ook is hieruit naar voren gekomen dat eerdere ambulante hulpverlening via Altrecht verdachte niet heeft gebaat. Volgens het reclasseringsadvies, dat bij monde van de heer Coffeng ter terechtzitting van 15 juni 2010 door Altrecht is onderschreven, is oplegging van de ISD-maatregel aan verdachte wenselijk en noodzakelijk. Volgens het advies wil verdachte (in geval van veroordeling) meewerken aan het in het advies beschreven plan van aanpak, hetgeen zijn raadsvrouw ter terechtzitting heeft bevestigd. Ook de rechtbank acht, op grond van deze stukken en verklaringen, de ISD-maatregel ten aanzien van verdachte wenselijk en noodzakelijk. De rechtbank zal deze daarom aan verdachte opleggen.
De rechtbank heeft hierbij tevens in aanmerking genomen dat voldaan wordt aan de eisen die de wet hieromtrent stelt. Immers, de thans bewezen verklaarde feiten betreffen misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, terwijl de verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan deze door hem begane misdrijven ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf is veroordeeld, terwijl de thans bewezen verklaarde feiten zijn begaan na de tenuitvoerlegging van deze straffen en er voorts ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan en de veiligheid van personen en goederen het opleggen van de maatregel eist.
7 De vordering tot tenuitvoerlegging
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke gevangenisstraf van 5 weken die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter van de rechtbank Utrecht van 2 juni 2009, ten uitvoer zal worden gelegd wegens het plegen van de in de onderhavige zaak aan hem ten laste gelegde feiten. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie echter gerekwireerd, onder voorwaarde van oplegging van de ISD-maatregel aan verdachte, tot afwijzing van deze vordering. De verdediging heeft zich hierbij aangesloten.
De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging afwijzen nu zij, gelijk het openbaar ministerie en de verdediging, in het zicht van de ISD-maatregel de tenuitvoerlegging van deze gevangenisstraf thans niet opportuun acht.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen , 45, 38m, 38n en 38s 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1: diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak
Feit 2: poging tot diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
- verklaart verdachte strafbaar;
Maatregel
- gelast de plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor twee jaar;
- gelast dat de rechtbank binnen een termijn van tussen de 8 en 10 maanden, gerekend vanaf het begin van tenuitvoerlegging, tussentijds zal beoordelen of voortzetting van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel noodzakelijk is;
- gelast dat de officier van justitie haar ten behoeve van voormelde tussentijdse toets uiterlijk 14 dagen voorafgaande aan de terechtzitting bericht overeenkomstig het bepaalde in artikel 38s lid 1 van het Wetboek van Strafrecht.
Vordering tenuitvoerlegging
- wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Frieling, voorzitter, mr. L.E. Verschoor-Bergsma en mr. Y.M.J.I. Baauw-de Bruijn, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P. Groot-Smits, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 6 juli 2010.