ECLI:NL:RBUTR:2010:BN2085

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
19 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-072209-94
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing inzake de voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging van overheidswege

Op 19 juli 2010 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in de zaak met parketnummer 16/072209-94, betreffende de voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging van een terbeschikkinggestelde. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een openbare terechtzitting op 5 juli 2010, waar de officier van justitie, de terbeschikkinggestelde en zijn raadsman, mr. R.J. Baumgardt, aanwezig waren. Ook zijn er getuige-deskundigen gehoord, waaronder mevrouw M. ten Cate van de reclassering en de heer R.C. Strietman, psycholoog en hoofd behandeling van FPC De Oostvaarderskliniek.

De officier van justitie heeft zich verzet tegen de voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging en heeft een verlenging van de verpleging met één jaar gevorderd. De terbeschikkinggestelde heeft het standpunt van zijn raadsman onderschreven en was het niet eens met het advies van de reclassering. De rechtbank heeft in haar beoordeling benadrukt dat de groei naar meer vrijheid stapsgewijs moet plaatsvinden en dat de reclasseringsbegeleiding in het kader van proefverlof geleidelijk moet worden ingevoerd. De rechtbank heeft ook het belang van monitoring van de terbeschikkinggestelde tijdens het afbouwen van medicatiegebruik onderstreept.

De rechtbank heeft gelet op artikel 509t van het Wetboek van Strafvordering en heeft geconcludeerd dat er op dit moment geen termen aanwezig zijn om de verpleging van overheidswege voorwaardelijk te beëindigen. De rechtbank heeft de termijn van de verpleging met één jaar verlengd, waarbij zij heeft opgemerkt dat de terbeschikkinggestelde nog niet klaar is voor een voorwaardelijke beëindiging, gezien zijn gebrek aan ziekte-inzicht en de risico's van terugval in problematisch gedrag. De rechtbank heeft de beslissing genomen in het belang van de veiligheid van anderen en heeft de noodzaak van verdere begeleiding en ondersteuning benadrukt.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Parketnummer: 16/072209-94
Beslissing inzake de voorwaardelijke beëindiging verpleging van overheidswege d.d. 19 juli 2010
Beslissing van de rechtbank te Utrecht, meervoudige kamer voor strafzaken, in vervolg op de beslissing van 26 april 2010 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1968] te [geboorteplaats],
thans verblijvende in de FPA te Heiloo.
1 De stukken
De rechtbank heeft acht geslagen op de zich in het dossier bevindende stukken waaronder:
? de beslissing van deze rechtbank van 26 april 2010, waarbij de termijn van terbeschikkingstelling is verlengd voor de duur van één jaar en waarbij de beslissing omtrent de voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging is aangehouden (bijlage 1);
? een reclasseringsadvies van 23 juni 2010, opgemaakt door A. Wamsteeker, reclasseringswerker verbonden aan GGZ Palier Alkmaar, inhoudende als advies om de verpleging van overheidswege niet voorwaardelijk te beëindigen.
2 De procesgang
Op 5 juli 2010 is de zaak op een openbare terechtzitting behandeld. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting is de officier van justitie gehoord. Tevens is de terbeschikkinggestelde gehoord, bijgestaan door zijn raadsman mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse. Voorts zijn de getuige-deskundigen mevrouw M. ten Cate, namens de reclassering en de heer R.C. Strietman, psycholoog en hoofd behandeling van FPC De Oostvaarderskliniek, gehoord.
3 Het standpunt van de reclassering en de inrichting
De rechtbank heeft kennis genomen van het adviesrapport van de reclassering. Hieruit blijkt onder meer het volgende.
In 1995 is betrokkene veroordeeld tot terbeschikkingstelling met dwangverpleging. Het delictgedrag staat in directe relatie met zijn psychiatrische stoornis, schizofrenie van het paranoïde type en een narcistische persoonlijkheidsstoornis. Er is sprake van cannabismisbruik, in langdurige gedwongen remissie. De sociale integratie van betrokkene is momenteel matig. Hij verblijft sinds zestien jaar in een gesloten setting. Betrokkene heeft geen sociaal ondersteunend netwerk.
Het probleembesef, en voornamelijk het ziekte-inzicht, is bij betrokkene niet aanwezig. Zijn copingvaardigheden zijn dan ook beperkt. Door het gebrek aan ziektebesef wil betrokkene niet inzien dat medicatie noodzakelijk is. Betrokkene zegt te zullen stoppen met de medicatie indien hij geen tbs-titel meer heeft. Dit zal een groot risico vormen in de toekomst, mede gezien het feit dat de kans op terugvallen in cannabisgebruik aanwezig is.
Betrokkene kan zijn zelfbeheersing niet altijd adequaat reguleren en hij is een dominante persoonlijkheid. Dit lijkt voort te komen uit zijn narcistische persoonlijkheid en tevens lijkt hij enigszins moeilijk te accepteren dat hij zich moet houden aan regels en voorwaarden binnen de tbs. Desalniettemin houdt betrokkene zich goed aan de gemaakte afspraken.
Betrokkene is door zijn pathologie en gebrek aan probleeminzicht niet in staat om zijn leven geheel zelfstandig en zonder structuur en toezicht vorm te geven. Hoewel een ontslag niet direct zal leiden tot het plegen van een delict, valt een delict in de relationele sfeer op lange termijn niet uit te sluiten. Het recidiverisico is, zonder begeleiding, ondersteuning en medicatie, onverminderd hoog. Om het risico ook op de langere termijn aanvaardbaar laag te krijgen is het noodzakelijk dat betrokkene een goedwerkend antipsychoticum blijft slikken, hij blijvende begeleiding en ondersteuning krijgt en hij zich onthoudt van drugsgebruik.
Wij schatten in dat een terbeschikkingstelling in het kader van proefverlof passend is voor betrokkene, daar structuur en begeleiding aanwezig zal blijven en hij langzaam kan doorfaseren naar eventueel meer vrijheden. Ingeschat wordt dat een voorwaardelijke beëindiging nog niet geschikt is voor betrokkene, mede gezien het willen stoppen met medicatiegebruik, het ontbreken van ziekte-inzicht en het mogelijk opnieuw willen gebruiken van cannabis. Een proefverlof is beter passend voor betrokkene, omdat dit in kleinere stappen gaat en er nog gericht aandacht besteed kan worden aan eerder genoemde risicofactoren. Tevens blijft in het kader van proefverlof de tbs-kliniek nog op de achtergrond, indien er sprake is van een eventuele onttrekking aan voorwaarden of andere risicofactoren.
De getuige-deskundige M. ten Cate heeft ter terechtzitting van 5 juli 2010 voormeld advies toegelicht en omschreven en daartoe onder meer nog het volgende aangegeven.
De meest recente ontwikkeling is dat betrokkene zijn medicatiegebruik zal gaan afbouwen. Dit zal klinisch gebeuren om dit goed te kunnen monitoren. Het zal een tijdje duren voordat de effecten hiervan zichtbaar zullen zijn. De bedoeling is dat de resocialisatie van betrokkene gefaseerd zal plaatsvinden, waarbij betrokkene eerst proefverloven zal krijgen en uiteindelijk is het de bedoeling dat betrokkene naar een RIBW zal gaan. Het proefverlof voor betrokkene is inmiddels aangevraagd.
De getuige-deskundige R.C. Strietman heeft ter terechtzitting van 5 juli 2010 nog het volgende toegelicht.
Bij een RIBW-plaatsing hoeft de terbeschikkingstelling niet te eindigen. Het verschil tussen een proefverlof en een voorwaardelijke beëindiging, heeft te maken met de situatie dat er onverhoopt iets misgaat. Indien deze situatie zich voordoet, dan is de kliniek nog steeds op de achtergrond aanwezig en kan een heropname plaatsvinden. Dit zal bij een voorwaardelijke beëindiging niet het geval zijn. Als alles goed blijft gaan, is dit verschil voor betrokkene in de praktijk niet merkbaar. Binnen het proefverlof is ook RIBW-plaatsing, zelfs zelfstandig wonen, mogelijk.
De reden voor de afbouw van het medicatiegebruik is de wens van betrokkene zelf om te stoppen met medicatie. Het is het beste de afbouw in de huidige gecontroleerde setting te laten plaatsvinden, zodat de effecten daarvan zichtbaar worden voor betrokkene zelf en zijn begeleiders, en niet pas na een eventuele voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging of beëindiging van de TBS.
4 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de dwangverpleging thans niet voorwaardelijk moet worden beëindigd en zij heeft derhalve een verlenging van de verpleging van overheidswege met één jaar gevorderd.
5 Het standpunt van de terbeschikkinggestelde en zijn raadsman
De raadsman van de terbeschikkinggestelde heeft zich op het standpunt gesteld dat de verpleging van overheidswege voorwaardelijk dient te worden beëindigd onder de voorwaarden, zoals deze zijn voorgesteld in het kader van het proefverlof.
De standpunten die de getuige-deskundigen naar voren brengen zijn voor cliënt zeer teleurstellend.
De terbeschikkinggestelde heeft hetgeen zijn raadsman heeft aangevoerd onderschreven en heeft voorts aangegeven dat hij het niet eens is met het advies van de reclassering.
6 De beoordeling
De rechtbank is, gelet op voormeld advies en de toelichting daarop door de getuige-deskundigen M. ten Cate en R.C. Strietman van oordeel dat het de afgelopen jaren goed is gegaan met de terbeschikkinggestelde en dat hij zich aan de voorwaarden en afspraken houdt die gelden binnen de kliniek.
Hoewel de rechtbank eerder oordeelde dat de stap naar een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege mogelijk in zicht zou komen, is het naar het oordeel van de rechtbank gelet op de veiligheid van anderen op dit moment te vroeg om daartoe over te gaan.
De rechtbank merkt daarbij op dat dit mede een gevolg is van het feit dat (de getuige deskundige van) De Oostvaarderskliniek mogelijk een minder scherp beeld heeft van wat zich onder haar verantwoordelijkheid afspeelt in Heiloo en dat wenselijk is dat de door de kliniek afgevaardigde getuige-deskundige een goed inzicht heeft in de laatste stand van zaken wat betreft behandeling, risico’s en dergelijke.
De rechtbank acht het van belang dat de groei naar meer vrijheid stapsgewijze plaatsvindt en dat de reclasseringsbegeleiding in het kader van proefverlof eerst geleidelijk zal worden ingevoegd, terwijl de kliniek steeds als achtervang aanwezig blijft. Daarbij acht de rechtbank het van belang dat gedurende langere tijd goed en van nabij gemonitord wordt hoe de terbeschikkinggestelde zal reageren op het afbouwen van zijn medicatiegebruik, terwijl een mogelijkheid tot onmiddellijke heropname in de kliniek blijft bestaan.
7 Toegepaste artikelen
De rechtbank heeft gelet op artikel 509t van het Wetboek van Strafvordering.
8 De beslissing
De rechtbank:
- acht geen termen aanwezig de verpleging van overheidswege voorwaardelijk te beëindigen;
- verlengt de termijn van de verpleging van overheidswege met één jaar.
Deze beslissing is gegeven door mr. I. Bruna, voorzitter, mrs. M.J. Veldhuijzen en M.J. Grapperhaus, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.C.J. van der Heijden en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 19 juli 2010.