ECLI:NL:RBUTR:2010:BN2039

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
19 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/604012-09 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van aanranding, veroordeling voor valsheid in geschrifte en oplichting van een verhuurder

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Utrecht op 19 juli 2010 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van aanranding, valsheid in geschrifte en oplichting. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de aanranding, maar achtte de feiten van valsheid in geschrifte en oplichting wettig en overtuigend bewezen. De verdachte had zich voorgedaan als verhuurder van een woning en had een man van Roemeense afkomst, die niet goed bekend was met de Nederlandse taal en regelgeving, bewogen tot het betalen van borg en huurpenningen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich onterecht voordeed als bevoegd verhuurder, wat leidde tot de afgifte van geld door de benadeelde partij. Daarnaast had de verdachte valsheid in geschrifte gepleegd door een aanvraagformulier voor een nieuw reisdocument op naam van zijn neef in te vullen. De rechtbank legde de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden op, met een proeftijd van twee jaar, en een werkstraf van 60 uren. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar vond de ernst van de feiten zwaarwegend. De benadeelde partij werd gedeeltelijk in het gelijk gesteld, met een schadevergoeding van € 100,00 voor de geleden schade door de oplichting. De vordering van een andere benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, met de mogelijkheid om deze bij de burgerlijke rechter aan te brengen.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/604012-09 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 19 juli 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1990] te [geboorteplaats],
niet als ingezetene ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens,
thans verblijvende aan het [adres] te Wilrijk (België).
Raadsman: mr. E.D.B. Groeneweg, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 5 juli 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
[slachtoffer] heeft aangerand, valsheid in geschrift heeft gepleegd en [benadeelde 1] heeft opgelicht.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten. De verdediging heeft ten aanzien van feit 1 aangevoerd dat er weliswaar voldoende wettig bewijs is, maar acht dit bewijs onvoldoende overtuigend. De verdediging heeft ten aanzien van feit 3 een aantal hierna te noemen bewijsverweren gevoerd.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde heeft de verdediging zich gerefereerd naar het oordeel van de rechtbank.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
Vrijspraak
De rechtbank is niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen dat verdachte de man is die het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan. De rechtbank zal verdachte van dit feit dan ook vrijspreken.
Ten aanzien van feit 2
Bewijsmiddelen
Uit de aangifte van [naam] van de Gemeente Utrecht volgt dat op 25 augustus 2008 een man aan de balie van de afdeling burgerzaken te Utrecht verscheen voor de aanvraag van een nieuw reisdocument voor zichzelf. De man toonde de betreffende baliemedewerker een aangifte van vermissing van een Nederlandse identiteitskaart op naam van [naam], [naam], geboren te [geboorteplaats] op [1990]. Naar aanleiding van dit verzoek maakte de baliemedewerker een ‘aanvraagformulier nieuw aangevraagd reisdocument’ op en vermeldde hierop de hiervoor genoemde persoonsgegevens. Nadat enkele dagen hierna een andere man met dezelfde persoonsgegevens de balie van de afdeling burgerzaken te Utrecht bezocht voor de aanvraag van een nieuw reisdocument, bleek dat bij de eerste aanvraag valsheid in geschrifte was gepleegd.
Verdachte heeft erkend dat hij met gebruikmaking van de gegevens van zijn neef, [naam], een nieuw reisdocument heeft aangevraagd voor zichzelf.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat hetgeen onder 2 is ten laste gelegd wettig en overtuigend is bewezen, zoals hierna bij de bewezenverklaring zal worden uitgeschreven.
Ten aanzien van feit 3
Bewijsmiddelen
[benadeelde 1] verklaart dat hij in augustus 2008 dringend op zoek was naar een woning in Utrecht. Na een oproep via een kaartje bij de supermarkt, reageerde een man die zich [naam] noemde en hem vertelde dat hij een woning aan de [adres] te [woonplaats] te huur had staan. Aangever was geïnteresseerd en enkele dagen later, op
28 augustus 2008, vond er een bezichtiging van de woning plaats. Tijdens deze bezichtiging toonde [naam] aangever een getypt huurcontract op naam van [naam]. Aangever verifieerde deze persoonsgegevens bij [naam], die hem een aangifte van vermissing van een identiteitsbewijs toonde voorzien van voornoemde persoonsgegevens. Zowel aangever als [naam] ondertekenden vervolgens het huurcontract en kwamen daarin een huursom van € 600,00 per maand overeen.
Nadat [naam] hem de sleutel van de woning gaf en hem verzocht om betaling van een borgsom van € 600,00 en de overeengekomen huur van 600,00, betaalt aangever hem een bedrag van € 200,00. Enkele dagen later ontvangt aangever van [naam] ook de sleutel van de algemene toegangsdeur van het woningcomplex en betaalt hij [naam] € 300,-. Op verzoek van [naam] wordt een afspraak gemaakt bij de Gemeente voor inschrijving in het bevolkingsregister. Op het moment dat zij hebben afgesproken, blijkt het gemeentehuis echter gesloten te zijn. Er wordt opnieuw een afspraak gemaakt voor een inschrijving, waarbij aangever [naam] op zijn verzoek nog een betaling doet, deze keer een betaling van € 200,00. Pas als aangever en [naam] voor een tweede keer bij de Gemeente zijn voor de inschrijving, komt aangever er achter dat niet [naam], maar slechts de SSH is gerechtigd de betreffende woning te verhuren.
Verdachte heeft erkend dat hij onder de valse naam [naam] de betreffende woning heeft verhuurd aan aangever en van hem in totaal € 600,00 aan huurpenningen en
€ 100,00 aan borg heeft ontvangen.
De bewijsverweren
Verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat hij dacht gerechtigd te zijn om de borgsom en huurpenningen te innen, nu hij de woning verhuurde voor de vader van zijn vriendin, [naam], de voormalige huurder van de woning. Deze man zou hem de sleutel van de woning daartoe hebben overhandigd en ook zelf tijdens een van de afspraken met aangever huurpenningen in ontvangst hebben genomen, zo verklaarde verdachte bij de politie.
De rechtbank verwerpt dit verweer, nu zij voor dit alternatieve scenario geen aanknopingspunten heeft gevonden in het dossier.
[naam] ontkent enige betrokkenheid bij de verhuur van zijn voormalige woning door verdachte en wijst op de mogelijkheid dat zijn dochter een sleutel heeft achtergehouden en die aan verdachte heeft gegeven. Aangever heeft weliswaar verklaard dat er tijdens een van de afspraken met verdachte een oudere man aanwezig was, maar dit betrof een blanke man en deze beschrijving komt niet overeen met de persoon van [naam]. Uit de verklaring van aangever volgt dat hij alleen aan verdachte geld heeft gegeven. Dit laatste is tot slot door verdachte zelf ter terechtzitting bevestigd.
Door de raadsman is betwist dat aangever zou zijn bewogen tot de afgifte van huurpenningen en een borgsom doordat verdachte zich voordeed als verhuurder van de woning. Aangever wist dat verdachte niet gerechtigd was om de woning te verhuren, maar wilde zo graag een woning dat hij dit voor lief nam en verdachte daarom betaalde, aldus de raadsman. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de raadsman verwezen naar een arrest van het Hof den Bosch van 18 augustus 2006, waarin het Hof een verkoper van een auto, die zich onterecht had voorgedaan als eigenaar van deze auto, vrijsprak van oplichting.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.
Uit voornoemd arrest blijkt dat de verkoper de betreffende auto verkocht aan een garagebedrijf voor een - gezien de marktwaarde - laag bedrag. Het garagebedrijf vroeg de verkoper niet naar de autopapieren en gaf bovendien ook geen vrijwaringsbewijs af. Het Hof achtte onder deze omstandigheden niet bewezen dat het garagebedrijf doordat de verkoper zich voordeed als eigenaar van de auto was bewogen tot de afgifte van geld.
In de huidige strafzaak betreft de aangever een man van Roemeense afkomst die relatief kort in Nederland verblijft en de Nederlandse taal en regelgeving omtrent woninghuur niet helemaal machtig is. Vast is komen te staan dat verdachte zich bij hem meermalen bekend heeft gemaakt als gerechtigd tot de verhuur van de woning, in het bezit was van de sleutel van de woning, aangever daarin een rondleiding heeft gegeven en hem een getypt huurcontract heeft overhandigd. Aangever heeft de persoonsgegevens op dit huurcontract geverifieerd. Verdachte vroeg een passend huurbedrag per maand. Bovendien maakte verdachte tot twee maal toe een afspraak met aangever bij de Gemeente voor inschrijving in het bevolkingsregister. Onder deze omstandigheden mocht aangever er van uitgaan dat verdachte bevoegd en in staat was tot de verhuur van de woning en derhalve gerechtigd was tot het innen van een borgsom en huurpenningen. De rechtbank acht dan ook bewezen dat aangever daardoor is bewogen tot de afgifte van deze borgsom en huurpenningen.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat hetgeen onder 3 is ten laste gelegd wettig en overtuigend is bewezen, zoals hierna bij de bewezenverklaring zal worden beschreven.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
2.
op 25 augustus 2008 te Utrecht een aanvraagformulier nieuw aangevraagd reisdocument - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft doen of laten opmaken, immers heeft verdachte toen daar valselijk op voornoemd aanvraagformulier doen vermelden dat hij was genaamd [naam], [naam], geboren te [geboorteplaats] op [1990], zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken;
3.
op tijdstippen in de periode van 28 augustus 2008 tot en met 16 oktober 2008 te Utrecht, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen, door het aannemen van een valse naam en van een valse hoedanigheid, [benadeelde 1] heeft bewogen tot de afgifte van een bedrag aan geld, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid zich voorgegaan als zijnde bevoegd en in staat om een woning aan de [adres] te verhuren en derhalve gerechtigd tot het innen van bovengenoemd geldsbedrag voor borg en huurpenningen, waardoor [benadeelde 1] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4 De strafbaarheid
4.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:
feit 2: valsheid in geschrift;
feit 3: oplichting, meermalen gepleegd.
4.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5 De strafoplegging
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten gevorderd aan verdachte op te leggen een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met een proeftijd van 3 jaren.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft enkele persoonlijke omstandigheden van verdachte naar voren gebracht en de rechtbank verzocht hiermee rekening te houden bij het bepalen van de strafmaat.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de
persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift door op naam van zijn neef een aanvraagformulier voor een nieuw reisdocument in te vullen. Het is aan pure toeval en oplettende gemeenteambtenaren te danken dat verdachte niet in het bezit is gekomen van het betreffende valse reisdocument, met alle mogelijke gevolgen van dien.
Daarnaast heeft verdachte een man opgelicht door aan hem en zijn gezin een woning te verhuren en hiervoor borg en huurpenningen te ontvangen, terwijl hij niet bevoegd en in staat was deze woning te verhuren, laat staan gerechtigd was hiervoor borg en huurpenningen te innen. Verdachte heeft zo gebruik gemaakt van de kwetsbare positie waarin deze man en zijn gezin met jonge kinderen verkeerden, nu zij in woningnood verkeerden en bovendien de Nederlandse taal niet machtig waren. De rechtbank neemt dit verdachte kwalijk.
Ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden houdt de rechtbank er rekening mee
dat verdachte blijkens zijn strafblad niet eerder is veroordeeld ter zake van het plegen van dergelijke strafbare feiten.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank overeenkomstig het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte op 4 februari 2010 is veroordeeld door de kantonrechter in deze rechtbank en nu opnieuw wordt schuldig verklaard aan de misdrijven die voor de hierboven genoemde data zijn gepleegd.
De rechtbank zal aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. De rechtbank hoopt dat deze voorwaardelijke gevangenisstraf verdachte ervan zal weerhouden om in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank wijst de vordering van de officier van justitie om de proeftijd te stellen op
3 jaar af, nu de wetgever de rechtbank daartoe gezien het bepaalde in artikel 14b en 14c van het Wetboek van Strafvordering niet de mogelijkheid biedt. De rechtbank stelt de proeftijd daarom op 2 jaren.
Gelet op de ernst van de feiten zal de rechtbank daarnaast een werkstraf aan verdachte opleggen.
5.4 Het ad informandum gevoegde
De rechtbank heeft bij de strafbepaling rekening gehouden met het volgende door verdachte
bekende en ad informandum op de dagvaarding vermelde strafbare feit:
het doen van een valse aangifte, begaan door verdachte op 11 augustus 2008 te Nieuwegein.
6 De benadeelde partijen
[benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] vordert een schadevergoeding van € 700,00 voor feit 3.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 100,00, zijnde het bedrag gevorderd wegens betaalde borg, een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Voor het overige acht de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering omdat de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in dit strafgeding. De rechtbank acht in dat verband van belang dat [benadeelde 1] wel enige tijd in de woning heeft kunnen wonen. Voor zover de vordering niet-ontvankelijk is, kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
[benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] vordert een schadevergoeding van € 2.439,55 voor feit 3.
De rechtbank acht de vordering niet van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor behandeling in dit strafgeding. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. Zij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 63, 225 en 326 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 1 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 2: valsheid in geschrift;
feit 3: oplichting, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 60 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 30 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag;
Benadeelde partijen
[benadeelde 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 1] van € 100,00 ter zake van materiële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 1], € 100,00 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 2 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[benadeelde 2]
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde 2] in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van Maanen, voorzitter, mr. R.P. den Otter en
mr. M.S. Koppert, rechters, in tegenwoordigheid van D.A. Groenevelt-Timmer, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 19 juli 2010.