ECLI:NL:RBUTR:2010:BN2028

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
1 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-600265-10 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overval op een cafetaria met bedreiging en geweld

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 1 juli 2010, is verdachte samen met zijn broer en vriend beschuldigd van een gewapende overval op een cafetaria op 8 maart 2010. De overval werd gepleegd met een balletjespistool, dat door de broer van verdachte op het hoofd van de eigenaar werd gehouden, terwijl verdachte en zijn vriend de cafetaria binnengingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eigenaar en zijn vrouw ernstig zijn geschokt door de gebeurtenis, ondanks het feit dat er geen echt vuurwapen werd gebruikt. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij op de hoogte was van het balletjespistool en dat de overval zorgvuldig was gepland, wat de rechtbank niet als een impulsieve daad beschouwt.

De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder zijn blanco strafblad en zijn maatschappelijke positie. Verdachte heeft tijdens de zitting erkend dat hij een grens heeft overschreden en heeft spijt betuigd. De rechtbank heeft besloten om een gevangenisstraf van 30 maanden op te leggen, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met als bijzondere voorwaarde verplicht reclasseringstoezicht. De rechtbank heeft geen contactverbod met medeverdachte opgelegd, maar benadrukt dat het aan verdachte zelf is om zijn leven weer op de rails te krijgen met hulp van de reclassering. De rechtbank heeft de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering gebracht op de onvoorwaardelijke straf.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600265-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 1 juli 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1990] te [geboorteplaats]
thans gedetineerd in P.I. Vught, Nieuw Vosseveld 2 HvB Regulier te Vught
raadsman mr. O.E. de Jong, advocaat te Utrecht
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 17 juni 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
De zaak is gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld met de zaken tegen medeverdachten [medeverdachte 1] onder parketnummer 16/600264-10 en [medeverdachte 2] onder
parketnummer 16/600263-10.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met zijn medeverdachten een cafetaria heeft overvallen.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit samen met de medeverdachten heeft begaan. Volgens de officier van justitie dient een hoeveelheid geld te worden bewezen verklaard.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank partieel dient vrij te spreken voor het geldbedrag van ongeveer 600 euro, omdat aangever [slachtoffer] slechts heeft verklaard dat hij denkt dat er € 600,= in de kassa zat en onder verdachten slechts € 275,= in beslag is genomen.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de terechtzitting van 17 juni 2010;
- de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1], opgenomen op pagina 90-92 van het proces-verbaal dossiernummer 2010060535, van politie regio Utrecht, in de wettelijke vorm opgemaakt en doorgenummerd van 1 tot en met 100;
- de aangifte van [slachtoffer], opgenomen op pagina 49-53 van het proces-verbaal dossiernummer 2010060535, van politie regio Utrecht, in de wettelijke vorm opgemaakt en doorgenummerd van 1 tot en met 100.
Bewijsoverweging
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat bewezen dient te worden verklaard dat in plaats van een geldbedrag van ongeveer 600 euro een hoeveelheid geld is weggenomen, omdat niet door kascontrole of anderszins is komen vast te staan dat de gehele omzet van ongeveer 600 euro, die in de kassa zat, is weggenomen. De rechtbank zal een op een vuurwapen gelijkend voorwerp bewezen verklaren, nu het volgens de verklaring van de medeverdachte, [medeverdachte 1], een balletjespistool betrof. Van het gedeelte van de tenlastelegging, dat de dader(s) die [slachtoffer] een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft/hebben getoond, wordt vrijgesproken, nu dit niet expliciet uit de aangifte volgt.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
hij op 08 maart 2010 te Utrecht, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een hoeveelheid geld,
toebehorende aan [slachtoffer], welke diefstal werd vergezeld
van bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het
oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken welke bedreiging met geweld
hierin bestond dat hij, verdachte en/of zijn mededaders
- de cafetaria van die [slachtoffer] zijn binnengegaan en
- daarbij (op luide toon) heeft/hebben gezegd:"Ik heb een
pistool, de kassa open, ik heb een pistool", en vervolgens het op een vuurwapen gelijkende
voorwerp, op/tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft/hebben gezet en gehouden
en vervolgens die [slachtoffer] heeft/hebben gedwongen
de kassa te openen en vervolgens zelf de kassa hebben open
getrokken en het geld uit de kassa hebben gepakt.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
Diefstal, vergezeld van bedreiging met geweld, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De beoordeling van het bewijs
6.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte, gelet op de ernst van het strafbare feit en gelet op het geldende uitgangspunt dat in zijn algemeenheid een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 4 jaar op zijn plaats is bij een gewelddadige overval, een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk op te leggen, met als bijzondere voorwaarden verplicht reclasseringstoezicht en de overige in het reclasseringsadvies voorgestelde voorwaarden. De proeftijd dient te worden gesteld op 2 jaar.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit om gelet op de persoonlijke achtergrond van verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, die gelijk is aan de duur die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Deze straf dient gecombineerd te worden met een voorwaardelijk gedeelte met als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich houdt aan de aanwijzingen van de reclassering.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich samen met zijn broer en vriend schuldig gemaakt aan een overval op een cafetaria. Zijn broer is als eerste de cafetaria ingegaan en heeft daarbij op luide toon tegen de eigenaar gezegd dat hij zijn kassa moest openen. Vervolgens heeft zijn broer een balletjespistool op het hoofd van de eigenaar gezet teneinde hem te dwingen de kassa te openen. Vervolgens kwamen verdachte en zijn vriend binnen. Op een gegeven moment kwam de vrouw van de eigenaar eveneens naar beneden, zodat zij ook getuige is geweest van hetgeen gebeurde. Verdachte en zijn mededaders zijn er met een hoeveelheid geld vandoor gegaan.
Aangenomen kan worden dat de eigenaar en zijn vrouw door het gebeurde ernstig zijn geschokt. Dat er niet gebruik is gemaakt van een echt vuurwapen, maar een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, te weten een balletjespistool, doet aan de ernst van het feit niet af. De eigenaar dacht dat het om een echt vuurwapen ging nu het koud aanvoelde op zijn hoofd en de medeverdachte –aldus aangever- bij binnenkomst in het cafetaria riep “ik heb een pistool”. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij wist dat zijn broer een pistool had meegenomen. Hieruit volgt dat het de bedoeling was om een forse beroving te plegen. Eerst is nog gekeken of bij een nabijgelegen pinautomaat een beroving kon plaatsvinden. Vervolgens is besloten om de cafetaria in te gaan. De rechtbank vindt het, gelet op deze planning, onbegrijpelijk dat verdachten de overval zien als een “impulsieve daad”.
Verdachte is ten behoeve van zijn eigen financiële gewin volledig voorbij gegaan aan het leed dat en de angst die hij daarmee bij anderen veroorzaakt. Hij heeft door zijn handelen bijgedragen aan de gevoelens van onveiligheid die bij de slachtoffers in het bijzonder en bij de maatschappij in het algemeen door dergelijke feiten worden gewekt. Het is algemeen bekend dat slachtoffers van een gewapende overval nog lange tijd angstgevoelens kunnen ondervinden. Het betreft een feit dat zo ernstig is en voor de direct betrokkenen en samenleving zo verontrustend dat alleen een vrijheidsbenemende straf in aanmerking komt. De door de officier van justitie gevorderde straf is dan ook voorstelbaar.
Ten voordele van verdachte is rekening gehouden met de omstandigheid dat hij een blanco strafblad heeft. Hij heeft zich tot nu toe maatschappelijk goed staande gehouden. Op de zitting heeft verdachte verklaard dat hij zich realiseert dat hij een grens heeft overschreden en dat hij wil voorkomen dat hij ooit nog grensoverschrijdend gedrag vertoont. Hij kan zich voorstellen dat de slachtoffers ernstig zijn geschrokken en heeft een brief aan de eigenaar van de cafetaria geschreven. De rechtbank zal met deze persoonlijke omstandigheden van de verdachte in enige mate rekening houden en zal, anders dan de officier van justitie, een groter gedeelte van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen.
Alles afwegende zal de rechtbank daarom aan verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met overeenkomstig het reclasseringsadvies van 7 juni 2010 als bijzondere voorwaarde verplicht reclasseringstoezicht. De rechtbank ziet onvoldoende reden om het gevraagde contactverbod met medeverdachte [medeverdachte 2] op te leggen. Het is aan verdachte zelf om, met hulp van de reclassering, zijn leven weer in het juiste spoor te krijgen en daarbij afstand te nemen van vrienden die een slechte invloed op hem (kunnen) hebben.
7 Het beslag
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat zij kort voor de zitting beslist heeft dat de onder verdachte inbeslaggenomen voorwerpen met uitzondering van het geld aan verdachte dienen te worden teruggegeven, zodat hierover geen beslissing behoeft te worden genomen. Het inbeslaggenomen geld is reeds aan aangever teruggeven, zodat hierover eveneens geen beslissing door de rechtbank behoeft te worden gegeven.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om wel een beslissing te nemen over de inbeslaggenomen voorwerpen.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
De officier van justitie heeft ter terechtzitting meegedeeld dat zij reeds een beslissing omtrent de inbeslaggenomen voorwerpen heeft genomen, zijnde teruggave aan verdachte en aangever. Gelet op artikel 353, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, behoeft de rechtbank geen beslissing te nemen omtrent de inbeslaggenomen voorwerpen, nu er door de officier van justitie een last tot teruggave met betrekking tot deze voorwerpen is gegeven.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Diefstal, vergezeld van bedreiging met geweld, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Regio Midden-Oost Nederland;
*dat verdachte zich bij de reclassering meldt zo dikwijls als die instelling dit nodig vindt;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarde;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.P. Schotman, voorzitter, mr. H.A. Brouwer en
mr. Y.M.J.I. Baauw-de Bruijn, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N.H.M. van Ek, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 1 juli 2010.