ECLI:NL:RBUTR:2010:BN1752

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
17 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
267201 / HA ZA 09-1125
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid assurantietussenpersoon voor schade door onverzekerd rijden

In deze zaak vorderden HP Bouw en haar vennoten, [eiser sub 2] en [eiser sub 3], schadevergoeding van [gedaagde], die als assurantietussenpersoon had gefunctioneerd. De kern van het geschil was of [gedaagde] zijn verplichtingen als assurantietussenpersoon had geschonden door niet tijdig te waarschuwen dat een aanvraagformulier voor een verzekering niet op tijd was ingediend, waardoor er geen verzekering tot stand was gekomen. De rechtbank oordeelde dat [gedaagde] inderdaad wanprestatie had gepleegd. De feiten wezen uit dat HP Bouw, [eiser sub 2] en [eiser sub 3] niet wisten dat de auto van [eiser sub 2] niet verzekerd was ten tijde van een ongeval op 16 juni 2008. De rechtbank concludeerde dat [gedaagde] niet had voldaan aan zijn zorgplicht en dat de schade die voortvloeide uit het ongeval volledig voor zijn rekening kwam. De rechtbank verklaarde voor recht dat [gedaagde] aansprakelijk was voor de schade en veroordeelde hem tot betaling van een bedrag van € 24.453,59 aan [eiser sub 2], vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast werd [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten van HP Bouw, [eiser sub 2] en [eiser sub 3].

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 267201 / HA ZA 09-1125
Vonnis van 17 maart 2010
in de zaak van
1. de vennootschap onder firma
HP BOUW- EN AANNEMERSBEDRIJF V.O.F.,
gevestigd te [woonplaats], en haar vennoten:
2. [eiser sub 2],
wonende te [woonplaats],
3. [eiser sub 3],
wonende te [woonplaats],
eisers,
advocaat mr. J.C.T. Papeveld,
tegen
[gedaagde],
voorheen handelend onder de naam: HypotheekOffice,
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. J.M. van Noort.
Partijen zullen hierna HP Bouw, [eiser sub 2], [eiser sub 3] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 8 juli 2009 waarin een comparitie van partijen is gelast;
- het (hersteld) proces-verbaal van comparitie van partijen, gehouden op 2 november 2009.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. HP Bouw is op 18 februari 2008 ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. De vennootschap begon haar zakelijke activiteiten in juni 2008. [eiser sub 2] en [eiser sub 3] zijn de twee vennoten die in HP Bouw samenwerken.
2.2. In de aanloop van de start van de onderneming heeft [eiser sub 2] contact gehad met [gedaagde] over de ten behoeve van HP Bouw af te sluiten verzekeringen, waaronder de WA-verzekeringen van de bedrijfsauto’s van de beide vennoten.
2.3. De auto van [eiser sub 2], een Citroën Berlingo met kenteken [nummer] (hierna ook: de auto), stond tot 14 maart 2008 op naam van zijn eenmansbedrijf [eiser sub 2] Verhuur te [woonplaats]. De auto is toen overgedragen aan HP Bouw. Het kenteken staat met ingang van 14 maart 2008 op naam van HP Bouw. [eiser sub 2] bleef er in rijden.
2.4. Op naam van [eiser sub 2] Verhuur waren verzekeringen afgesloten bij Interpolis, waaronder een bundel verzekeringen onder de naam ‘Bedrijven Compactpolis’. Onderdeel van de Bedrijven Compactpolis was een WA-verzekering voor de auto van [eiser sub 2].
2.5. Bij brief van 27 maart 2008 heeft [gedaagde] HP Bouw als volgt bericht:
Hierbij stuur ik de offerte inclusief aanvraagformulier toe betreffende de motorrijtuigenverzekering met het kenteken [nummer]. De verzekering is reeds van kracht middels een voorlopige dekking (zie bijlage).
Zou jij het aanvraagformulier willen invullen en naar mij terug willen sturen?
2.6. Bij de hiervoor onder 2.5. bedoelde brief van [gedaagde] bevond zich als bijlage een brief van N.V. Noordhollandsche van 1816 Algemene Verzekeringsmaatschappij (hierna: de Noordhollandsche) van 27 maart 2008. In die brief staat onder meer:
Door afgifte van deze bevestiging verklaren wij een Bestelautoverzekering op basis van de hieronder vermelde gegevens in voorlopige dekking te hebben genomen. (…)
Bedrijfsnaam: HP Bouw- en aannemersbedrijf
(…)
Ingangsdatum: 27 maart 2008
Dekkingen: W.A.
Kenteken: [nummer]
(…)
[De voorlopige dekking] vervalt automatisch 14 dagen na de ingangsdatum van de voorlopige dekking, tenzij wij binnen deze termijn een volledig ingevuld en door de kandidaat verzekeringnemer ondertekend aanvraagformulier hebben ontvangen, waaruit geen feiten en omstandigheden zijn gebleken die het risico voor ons onacceptabel maken.
2.7. Bij de brief van [gedaagde] van 27 maart 2008 was als tweede bijlage het in de onder 2.5. en 2.6. weergegeven brieven bedoelde aanvraagformulier (hierna: het aanvraagformulier) gevoegd.
2.8. Het aanvraagformulier is niet tijdig, binnen de daarvoor geldende termijn van twee weken, retourneerd. Daardoor is er in die periode geen verzekeringsovereenkomst tot stand gekomen met de Noordhollandsche.
2.9. [gedaagde] stuurde aan [eiser sub 2] op 14 mei 2008 het volgende e-mailbericht:
Hierbij stuur ik je de opzegbrieven van de polissen. (…) De brieven zul je zelf moeten printen, zelf ondertekenen en versturen.
Bij het bericht zaten bestanden met brieven gericht aan Interpolis Schade. Een brief zag op de opstalverzekering en een brief op de Bedrijven Compactpolis (in de brief naar de rechtbank aanneemt abusievelijk aangeduid als ‘bedrijven contactpolis’).
In de beide brieven, gedateerd 15 mei 2008, staat het volgende:
Met deze brief deel ik u mee dat ik de bij uw maatschappij lopende verzekering per de eerstkomende mogelijkheid en uiterlijk per de eerstkomende contractsvervaldatum wens te beëindigen. Het betreft de volgende verzekering:
(…)
Einddatum of contractsvervaldatum: 01-06-2008
Mocht de door mij opgegeven einddatum niet juist zijn, dan geldt deze opzegging per de juiste einddatum op per de eerstkomende mogelijkheid van opzegging door wijziging van premie en/of voorwaarden.
[eiser sub 2] heeft de brieven geprint, ondertekend en aan Interpolis opgestuurd.
2.10. Bij brief van 9 juni 2008 met als onderwerp ‘Opzegging Bedrijven Compact Polis’ stuurde Interpolis aan [eiser sub 2] Verhuur een royementspolis waarin staat dat de verzekering per 14 maart 2008 is beëindigd.
2.11. Op 11 juni 2008 heeft [eiser sub 2] telefonisch contact gehad met [gedaagde]. In dat telefoongesprek is gesproken over een ten behoeve van HP Bouw af te sluiten verzekering.
2.12. Op 16 juni 2008 was [eiser sub 2] met zijn auto betrokken bij een ongeval.
2.13. Interpolis schreef in een brief van 14 juli 2008 aan [eiser sub 2] onder meer:
Betreffende auto met kenteken [nummer] is ten tijde van het ongeval op 16 juni niet bij Interpolis verzekerd. In verband met verkoop van de auto is deze geroyeerd per 14 maart 2008. Dit royement is op 13 mei 2008 doorgegeven aan het Rijksdienst voor het wegverkeer. Zoals u kunt zien is de auto bij Interpolis verzekerd geweest van 26 mei 2006 tot en met 13 mei 2008.
2.14. Op 17 juni 2008 heeft [gedaagde] het ingevulde aanvraagformulier van HP Bouw en/of [eiser sub 2] ontvangen en met ingang van diezelfde datum is de auto verzekerd bij de Noordhollandsche.
2.15. Bij het ongeval op 16 juni 2008 heeft een andere weggebruiker ernstige schade geleden die door Stichting Waarborgfonds Motorverkeer (hierna: het Waarborgfonds) wordt vergoed. Het Waarborgfonds heeft terzake van die uitkeringen regres gezocht op [eiser sub 2]. Inmiddels is door het Waarborgfonds aan het slachtoffer € 24.453,59 uitgekeerd en zij vordert dat bedrag van [eiser sub 2], die de vordering aflost met € 1.000,00 per maand.
2.16. Bij vonnis van de politierechter van 11 maart 2009 is [eiser sub 2] wegens het onverzekerd rijden, veroordeeld tot betaling tot een geldboete van € 350,00, waarvan € 250,00 voorwaardelijk. Daarbij geldt kort gezegd dat het voorwaardelijk opgelegde deel zal worden tenuitvoergelegd indien [eiser sub 2] tijdens de proeftijd van twee jaar een strafbaar feit pleegt.
3. Het geschil
3.1. HP Bouw, [eiser sub 2] en [eiser sub 3] vorderen – na vermeerdering van eis – dat de rechtbank:
A voor recht verklaart dat (1) [gedaagde] op grond van artikel 7:400 BW en 7:401 BW de op hem rustende verplichting om als assurantietussenpersoon te handelen zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsgenoot mag worden verwacht heeft geschonden en derhalve wanprestatie heeft gepleegd danwel onrechtmatig heeft gehandeld jegens hen en (2) [gedaagde] als gevolg van die beroepsfout(en) integraal (voor 100%), althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen percentage, aansprakelijk is voor alle schade die HP Bouw, [eiser sub 2] en [eiser sub 3] hebben geleden en nog zullen lijden;
B [gedaagde] veroordeelt tot betaling – naar de rechtbank aanneemt aan [eiser sub 2] – van (1) het bedrag waarvoor hij inmiddels is ‘aangeslagen’ door Stichting Waarborgfonds Motorverkeer, te weten een bedrag van € 24.453,59 en alle toekomstige bedragen en (2) het bedrag van € 350,00 uit hoofde van de hem door de strafrechter opgelegde boete;
en [gedaagde] veroordeelt tot betaling aan HP Bouw, [eiser sub 2] en [eiser sub 3] van de kosten van deze procedure,
telkens te vermeerderen met de wettelijke rente over die bedragen te rekenen vanaf het moment dat [gedaagde] in verzuim raakte.
3.2. [gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. [gedaagde] betwist niet dat hij HP Bouw en/of [eiser sub 2] en [eiser sub 3] er aan had moeten herinneren dat het ingevulde aanvraagformulier tijdig binnen moest zijn en dat hij door dat niet te doen een beroepsfout heeft gemaakt.
4.2. [gedaagde] voert ter afwering van de vordering aan dat de schade ook voortvloeit uit omstandigheden die voor rekening van HP Bouw, [eiser sub 2] en [eiser sub 3] komen, zodat hij maar een deel van de schade dient te vergoeden. Hij stelt dat HP Bouw, [eiser sub 2] en [eiser sub 3] er niet op hebben mogen vertrouwen dat voor de auto een verzekering tot stand was gekomen omdat zij gelet op de brief van de Noordhollandsche van 27 maart 2008 wisten dat de voorlopige dekking zou vervallen als het aanvraagformulier niet op tijd ingevuld werd teruggezonden. [gedaagde] wijst er in dat verband op dat het formulier alsnog ingevuld is opgestuurd na het ongeval, zodat moet worden aangenomen dat HP Bouw en/of [eiser sub 2] zich ervan bewust was dat dat nog niet gebeurd was en van belang was. [gedaagde] wijst er in dat verband ook op dat er geen premie is betaald voor de verzekering van de auto en dat er geen groene kaart was afgegeven. HP Bouw en [eiser sub 2] wisten volgens [gedaagde] vanwege de brief van Interpolis van 9 juni 2008 ook dat de verzekering bij die maatschappij was beëindigd, zodat het hun duidelijk was of behoorde te zijn dat de auto niet verzekerd was. HP Bouw en/of [eiser sub 2] heeft/hebben volgens [gedaagde] niettemin geen contact opgenomen en ook tijdens het telefoongesprek op 11 juni 2008 de verzekering voor de auto niet aan de orde gesteld of anderszins actie ondernomen om te achterhalen of de auto verzekerd was, terwijl dat gelet op de brieven van de verzekeringsmaatschappijen wel op hun weg lag. [gedaagde] meent dat hij gelet op deze omstandigheden niet gehouden is om meer dan de helft van de geleden en nog te lijden schade te vergoeden.
4.3. HP Bouw, [eiser sub 2] en [eiser sub 3] hebben aangevoerd dat [gedaagde] meermalen naar de stand van zaken met betrekking tot de verschillende aangevraagde verzekeringen is gevraagd en dat in ieder geval ook tijdens het telefoongesprek op 11 juni 2008 de autoverzekering aan de orde is geweest, juist naar aanleiding van de brief van Interpolis van 9 juni 2008. Zij stellen dat [gedaagde] bij die gelegenheden steeds heeft gezegd dat het in orde was. Zij verwijten [gedaagde] ook dat hij niet heeft gewaarschuwd dat de overdracht van de auto voor Interpolis aanleiding zou zijn om de verzekering al op 14 maart 2008 te beëindigen.
4.4. Wat de aanleiding is geweest voor Interpolis om de verzekering te beëindigen per 14 maart 2008, en in het bijzonder of door of namens [eiser sub 2] Verhuur om beëindiging tegen die datum is verzocht, is niet duidelijk geworden. Kennelijk, gelet op de door hem opgestelde opzeggingsbrieven van 15 mei 2008, heeft [gedaagde] niet geweten of onder ogen gezien dat de verzekering om die reden beëindigd zou worden, en dus op het moment van opstellen van die brieven al beëindigd zou zijn. Wat daar ook van zij, partijen zijn het erover eens dat zij hadden afgesproken dat er een nieuwe verzekering voor de auto zou worden afgesloten en dat de verzekering bij Interpolis beëindigd zou worden. In dat licht kan niet zonder meer worden aangenomen dat het HP Bouw en/of [eiser sub 2] door de brief van Interpolis van 9 juni 2008 duidelijk moet zijn geweest dat de verzekering bij Interpolis beëindigd was, en in ieder geval niet dat de auto op dat moment in het geheel niet verzekerd was. De brief bevestigde immers dat de verzekering was beëindigd en dat was ook de bedoeling van partijen. Daarbij komt dat de beoogde verzekeraar, de Noordhollandsche, reeds op 27 maart 2008 voorlopige dekking had verleend. Omdat HP Bouw en/of [eiser sub 2] er niet (door [gedaagde]) expliciet op is/zijn gewezen dat geen verzekeringsovereenkomst met de Noordhollandsche tot stand zou komen als het vragenformulier niet tijdig ingediend werd, kan uit het feit dat de termijn voor het opsturen van het vragenformulier was verstreken op zich niet worden afgeleid dat HP Bouw of [eiser sub 2] wist dat er geen verzekeringsovereenkomst tot stand was gekomen. Daarbij klemt dat het juist op de weg van [gedaagde] lag om HP Bouw expliciet te waarschuwen voor de gevolgen van het laten verstrijken van de termijn voor het opsturen van het vragenformulier. Dat is door [gedaagde] in deze procedure ook erkend. Met het als bijlage bij zijn brief van 27 maart 2008 meezenden van de brief van de Noordhollandsche waarin een en ander te lezen is, heeft [gedaagde] niet aan zijn verplichtingen jegens HP Bouw voldaan omdat de kans groot is dat een verzekeringnemer die bijgevoegde brief niet of niet met voldoende aandacht leest en zich van het belang van het inzenden van het aanvraagformulier niet bewust is. Dat betekent dat [gedaagde] HP Bouw, [eiser sub 2] en [eiser sub 3] niet kan tegenwerpen dat zij reeds op grond van de brief van de Noordhollandsche van 27 maart 2008 wisten of moesten weten dat er geen verzekering tot stand was gekomen omdat het aanvraagformulier niet tijdig was toegezonden.
4.5. [gedaagde] heeft in dit verband naar voren gebracht dat uit het feit dat na het ongeval het aanvraagformulier alsnog is toegestuurd blijkt dat HP Bouw en/of [eiser sub 2] – ten tijde van het ongeval – wist/wisten dat er geen verzekering met de Noordhollandsche tot stand was gekomen. Daarin kan de rechtbank hem niet volgen omdat niet is weersproken dat het formulier hem op zijn verzoek alsnog is toegezonden naar aanleiding van een telefoongesprek dat na het ongeval plaatsvond. Dat HP Bouw of [eiser sub 2] ten tijde van het ongeval al wist of vermoedde dat de auto niet verzekerd was blijkt daaruit niet. Ook als juist is dat [eiser sub 2] – zoals [gedaagde] stelt – direct na het ongeluk aan [gedaagde] heeft gevraagd of hij wel goed verzekerd was, rechtvaardigt die omstandigheid niet de conclusie dat hij ten tijde van het ongeval wist of vermoedde dat de bedrijfsauto waarin hij reed niet verzekerd was.
4.6. [gedaagde] heeft verder benadrukt dat HP Bouw geen groene kaart had ontvangen en in de maanden voorafgaand aan het ongeval geen premie betaalde voor een autoverzekering. Ter zitting is aan de orde gekomen dat normaal gesproken de groene kaart en/of de polis met een eerste premienota aan de verzekerde wordt toegezonden direct na ontvangst van het aanvraagformulier en acceptatie door de verzekeringsmaatschappij. Het staat vast dat HP Bouw een en ander niet heeft ontvangen en ook geen premie betaald heeft over de periode na 14 maart 2008. Naar het oordeel van de rechtbank kan echter niet aangenomen worden dat HP Bouw zich daarvan bewust is geweest en dat zij er daarom niet vanuit heeft mogen gaan dat er geen verzekering tot stand was gekomen. Daartoe is redengevend dat – naar tussen partijen niet in geschil is – [gedaagde] voor HP Bouw een aantal verzekeringen tot stand zou brengen en dat er in de periode tussen maart en medio juni 2008 meer dan eens contact is geweest over door [gedaagde] ten behoeve van HP Bouw aangevraagde verzekeringen waarbij aan de orde kwam dat nog nadere gegevens moesten worden ingezonden. Tijdens de comparitie van partijen is ook naar voren gekomen dat destijds van een aantal verzekeringen nog geen polissen waren afgegeven en door [gedaagde] aan HP Bouw werd verzekerd dat een en ander in orde was of in orde zou komen. Niet is gesteld of gebleken dat in die gesprekken duidelijk is gemaakt dat dat anders zou zijn voor wat betreft de verzekering van de auto van [eiser sub 2].
4.7. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat niet is komen vast te staan HP Bouw, [eiser sub 2] en [eiser sub 3] ten tijde van het ongeval wisten of moesten weten dat de auto niet verzekerd. Dat betekent dat niet geoordeeld kan worden dat de schade die het gevolg is van het feit dat de auto van [eiser sub 2] niet verzekerd was ten tijde van het ongeval, (mede) het gevolg is van de daartoe door [gedaagde] aangevoerde aan HP Bouw, [eiser sub 2] en [eiser sub 3] toe te rekenen omstandigheden. Het verweer van [gedaagde] dat de gestelde schade voor een deel voor rekening van HP Bouw, [eiser sub 2] en [eiser sub 3] dient te blijven niet slaagt dan ook niet.
4.8. Het causaal verband tussen de fout van [gedaagde] en de gestelde schade is niet weersproken en [gedaagde] heeft niet betwist dat [eiser sub 2] ten gevolge van de door hem gemaakte fout wordt aangesproken door het Waarborgfonds en dat hij uit dien hoofde aan het Waarborgfonds inmiddels € 24.453,59 verschuldigd is. Dat betekent dat de gevorderde verklaring voor recht toewijsbaar is en ook de tot dat bedrag gevorderde schadevergoeding in die zin, dat de schade dient te worden vergoed aan [eiser sub 2] die immers in persoon tot betaling wordt aangesproken en ook naar moet worden aangenomen zelf betaalt. Tegen de gevorderde wettelijke rente is geen verweer gevoerd. De rente zal worden toegewezen met ingang van de datum dat de dagvaarding in deze procedure is uitgebracht.
4.9. Voor wat betreft de door de politierechter aan [eiser sub 2] opgelegde geldboete volgt de rechtbank [gedaagde] in zijn stelling dat alleen het onvoorwaardelijk opgelegde deel van € 100,00 van de geldboete voor vergoeding in aanmerking komt. Het voorwaardelijk opgelegde deel van de boete kan in de toekomst wellicht een schadepost vormen maar of de boete alsnog ten uitvoer wordt gelegd is onzeker en hangt af van [gedaagde] niet regarderende omstandigheden.
4.10. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van HP Bouw, [eiser sub 2] en [eiser sub 3] worden begroot op:
- dagvaarding € 79,25
- vast recht € 530,00
- salaris advocaat € 1.158,00 (2,0 punten × tarief € 579,00)
Totaal € 1.767,25
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. verklaart voor recht dat [gedaagde] de op hem rustende verplichting om als assurantietussenpersoon zich te gedragen zoals van een redelijk handelend beroepsgenoot mag worden verwacht, heeft geschonden en derhalve wanprestatie jegens HP Bouw, [eiser sub 2] en [eiser sub 3] heeft gepleegd danwel onrechtmatig jegens hen heeft gehandeld,
5.2. verklaart voor recht dat [gedaagde] als gevolg van voornoemde beroepsfout (voor 100 procent) aansprakelijk is voor de schade die HP Bouw, [eiser sub 2] en [eiser sub 3] dientengevolge hebben geleden en nog zullen lijden,
5.3. veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser sub 2] te betalen een bedrag van € 24.553,59 (vierentwintigduizend vijfhonderd drieënvijftig euro en negenenvijftig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6: 119 BW over het toegewezen bedrag vanaf 29 april 2009 tot de dag van volledige betaling, en tot betaling van alle bedragen die het Waarborgfonds vanwege het ongeval op 16 juni 2008 nog op [eiser sub 2] zal verhalen,
5.4. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van HP Bouw, [eiser sub 2] en [eiser sub 3] tot op heden begroot op EUR 1.767,25, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.5. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Dondorp en in het openbaar uitgesproken op 17 maart 2010.?