ECLI:NL:RBUTR:2010:BN1212

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
14 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
270568 / HAZA 09-1655
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad door stichting die postings plaatst over juridische dienstverlener

In deze zaak vorderde eiser, een voormalige juridische dienstverlener, schadevergoeding van de stichting PAL en een gedaagde, naar aanleiding van postings die op internet waren geplaatst. De postings wekten de indruk dat eiser klanten had opgelicht, wat leidde tot reputatieschade. De rechtbank oordeelde dat de eerste posting in 2006 niet onrechtmatig was, omdat PAL handelde in het belang van gedupeerden van aandelenleasecontracten. Echter, de posting van 2 september 2008 werd als onrechtmatig beschouwd, omdat PAL onvoldoende had geverifieerd of eiser daadwerkelijk klanten had opgelicht. De rechtbank erkende dat eiser immateriële schade had geleden door deze posting, maar wees de vordering tot materiële schade af, omdat er geen causaal verband was aangetoond. De rechtbank verklaarde voor recht dat PAL onrechtmatig had gehandeld door de posting van 2 september 2008 te plaatsen en dat zij aansprakelijk was voor de immateriële schade die eiser had geleden. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 270568 / HA ZA 09-1655
Vonnis van 14 juli 2010
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. G.Th.J. Bos,
tegen
1. de stichting
STICHTING PLATFORM AANDELEN LEASE,
gevestigd te Nieuwegein,
2. [gedaagde sub. 2]
wonende te Nieuwegein,
gedaagden,
advocaat mr. E.H. Hoeksma.
Partijen zullen hierna [eiser], PAL en [gedaagde sub 2] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 2 september 2009;
- het proces-verbaal van comparitie van 3 juni 2010.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiser], afgestudeerd fiscaal-jurist, was in de jaren 2003 tot en met 2005 actief als juridisch dienstverlener. Aanvankelijk was hij werkzaam vanuit een kantoor in [woonplaats]. In het Algemeen Dagblad van zaterdag 1 november 2003 plaatste [eiser] de volgende advertentie, met vermelding van zijn kantooradres, telefoon-en faxnummer en e-mailadres:
“PROBLEMEN INZAKE LEGIO LEASE CONTRACT OF DAGVAARDING ONTVANGEN VAN DEXIA
Onze juridische adviseurs hebben in bovenvermelde kwesties inmiddels een uitstekende reputatie opgebouwd wegens een adequaat en voortvarend optreden. Wij bieden individuen die menen dat zij gedupeerd zijn hoogwaardige dienstverlening en behartigen de belangen van ieder individu afzonderlijk. Wij nemen de navolgende standpunten in:
-de aandelenlease-overeenkomst dient wegens onvoorziene omstandigheden (de niet verwachte koersdalingen) vernietigd te worden;
-Legio lease heeft bewust en verwijtbaar een gebrekkige, onvolledige en daardoor misleidende voorstelling van zaken gegeven (de lease-som is een geldlening);
- Legio lease heeft haar zorg-en informatieverplichting (met name “ken uw klant” beginsel) niet in acht genomen;
- Legio lease heeft zich schuldig gemaakt aan belangenverstrengeling en haar eigenbelang laten prevaleren boven het eigenbelang van haar cliënten (als kredietverschaffers heeft zij aan beleggers bewust een zo hoog mogelijke lening verstrekt, teneinde hogere provisie-en de rente-inkomsten te kunnen genereren)
FISCAAL- EN JURIDISCH ADVIESBUREAU
[eiser]
HONORARIUM GEDEELTELIJK OP “NO CURE NO PAY” BASIS
(…)”
2.2. Medio 2004 is [eiser] met zijn kantoor verhuisd naar de [adres] te [woonplaats].
2.3. PAL is een stichting die sinds 2004 gratis de belangen behartigt van gedupeerden in aandelenleasekwesties. [gedaagde sub 2], die zelf aandelen van Dexia had geleased, is oprichter en voorzitter van deze stichting.
2.4. Een deel van de Nederlandse praktijk van [eiser] bestond uit klanten die aandelenleaseovereenkomsten met Dexia hadden gesloten en die door Dexia werden aangesproken tot betaling, hetzij per brief hetzij door middel van een dagvaardingsprocedure bij de kantonrechter. Met degenen die per brief door Dexia waren aangesproken is [eiser] overeengekomen dat hij in totaal drie brieven aan Dexia zou sturen, met name ter vernietiging dan wel ontbinding van de desbetreffende aandelenleaseovereenkomsten, tegen vergoeding van EUR 535,-- inclusief BTW. Voor het geval deze klanten vervolgens door Dexia zouden worden gedagvaard kwam [eiser] met hen overeen dat hij hen in die procedure zou bijstaan op basis van no cure no pay. Met degenen die de bijstand van [eiser] inriepen nadat zij al door Dexia waren gedagvaard kwam [eiser] overeen dat hij hen in die procedure zou bijstaan tegen vergoeding van eveneens EUR 535,-- inclusief BTW en voor het overige op basis van no cure no pay.
2.5. Tot de klanten van [eiser] die door Dexia waren aangesproken tot betaling behoorden [A], [B], [C] en [D].
2.6. Ten behoeve van [A] heeft [eiser], zoals met hem overeengekomen, in 2004 brieven aan Dexia gezonden. Toen [A] in juni van dat jaar probeerde telefonisch in contact te komen met [eiser], bleek dat de telefoonlijn was afgesloten. Vervolgens is hij op 13 juli 2004 naar het hem bekende adres van [eiser] in [woonplaats] gegaan, waar hij een ontruimd kantoor aantrof. Diezelfde dag heeft [A] bij de politie aangifte van oplichting tegen [eiser] gedaan.
2.7. Op 26 juli 2004 plaatste een onbekend gebleven persoon op een aandelenlease-forum op internet het volgende bericht (“posting”):
“kan iemand mij misschien vertellen waar [eiser] is gebleven kantoor verleden week ontruimt en telefoonlijn afgesloten”
2.8. Ook ten behoeve van [B] heeft [eiser], zoals met haar overeengekomen, in 2004 brieven aan Dexia gezonden. Op 5 juni 2005 stuurde [B] een brief naar [eiser], waarin het volgende is vermeld:
“Al enige tijd probeer ik u telefonisch of per e-mail te bereiken, maar tot nog toe vergeefs. En ik ben praktisch ten einde raad. A.s. woensdag 8 juni vertrek ik tot 21 juli naar Indonesië en ik moet in verschillende zaken een beslissing nemen. Op de Stichting Leaseverlies kan ik geen aanspraak maken, omdat ik middels u tegen Dexia toch procedeer. Destijds heb ik daartoe een bedrag naar u overgemaakt. (…) Kunt u mij aanraden wat te doen mbt de brief van 20 mei 2005 van de Stichting Leaseverlies? Uw brief van 6 mei 2005, waarin u adviseert in te stemmen met de voorstellen van Duisenberg, zodat ik weet waar ik aan toe ben. Maar dat weet ik nou juist niet! Ik heb erop vertrouwd dat u mij het bedrag dat ik totaal volgens Duisenberg aan Dexia nog moet voldoen, laat weten, want u werkt op basis van no cure no pay. Hoe en wat wordt gerekend met niet voldane betalingstermijnen; ik heb geen idee wat ik uiteindelijk moet betalen het voren staande in acht genomen te hebben? Als ik dat weet, weet ik wat te doen en ook waar ik aan toe ben. (…) Bijgesloten een herhaling en mijn “desperate” verzoek aan u mij te antwoorden en zo dat dit alles tot een goed einde komt. (…)”
2.9. Ten behoeve van [C] heeft [eiser] in oktober 2004 bij de kantonrechter een conclusie van antwoord in de conventie ingediend, tevens houdende een eis in reconventie. Daarnaast heeft hij haar ter comparitie bijgestaan en heeft hij ten behoeve van de echtgenoot van [C] begin januari 2005 een incidentele conclusie van tussenkomst ingediend.
2.10. Eind 2005 heeft [eiser] zijn praktijk in Nederland neergelegd en is hij in Suriname gaan wonen en werken. Voor vertrek naar Suriname heeft hij de dossiers van zijn klanten opgeslagen.
2.11. Op de website van Jan Marijnissen plaatste [D] op 15 augustus 2006 de volgende posting:
“In de maand van overlijden van mijn vader heeft mijn moeder (toen 85,5 jaar) 2 winst verdriedubbelaars gekocht (contant) van Legio. Wij wisten hier niets van. Toen de afrekening kwam van Dexia (€ 40.000 te betalen) kwamen wij hier achter. Ze bleek ook het Dexia aanbod te hebben getekend. Via een advocaat [eiser] een zaak tegen Dexia aanhangig gemaakt. [eiser] vertrekt echter met de noorderzon (inclusief € 300 griffiekosten) voordat de dagvaarding wordt verstuurd. Via Jurofoon verdergegaan. Deze zeggen nu dat de zaak waarschijnlijk verloren gaat worden. (…)”
2.12. Op 30 augustus 2006 schreef [B] de volgende e-mail aan PAL:
“Op het forum van Tros Radar las ik uw bericht. Indertijd ben ik (gevonden op hetzelfde forum) in zee gegaan met [naam]/[woonplaats] (no cure no pay). Al mijn administratie bij hem persoonlijk afgeleverd in [woonplaats] en na de Duisenberg regeling als enige schriftelijk van hem gehoord hiermee akkoord te gaan. Brief kwam van adres [adres] in [woonplaats]. Nooit meer mijn administratie terug gezien en [naam] onvindbaar. Kunt u mij hierin raden, want deze info zal ik in ieder geval moeten overleggen wanneer ik me bij u vervoeg. Dat is nu voor mij uitgesloten. Dank voor uw moeite!”
2.13. Op 23 september 2006 plaatste [gedaagde sub 2] de volgende posting op fora van de websites van VARA Kassa en PAL, met vermelding van het e-mailadres van PAL:
“Is [eiser] een oplichter?
In de afgelopen tijd zijn er diverse e-mails binnengekomen van aandelenlease gedupeerden die in zee zijn gegaan met [eiser]. Na de betaling en een enkele correspondentie bleef het stil en kwamen er diverse berichten dat [eiser] niet meer te bereiken was. Wie is dit ook overkomen? Ligt je dossier nog bij dit kantoor, heb je betaald maar niets meer gehoord, weet je meer over de gang van zaken en waar [eiser] nu is, vermeld het hier in deze topic. Heb je informatie die je liever niet in deze topic wilt zetten, stuur mij dan een e-mail. Met een groep kunnen we iets ondernemen.”
2.14. In een e-mail van 28 september 2006 schreef [B] het volgende aan PAL/[gedaagde sub 2]:
“Dank voor het terug reageren en begrijpelijk dat met al het gedoe rond Dexia en privé omstandigheden ik niet direct antwoord kreeg. Ben daarom extra blij dat mijn mail toch gelezen is en je bereid bent me te helpen! Ergens op internet of op de site of het forum van Tros Radar las ik rond 30 augustus dat je je ook kon wenden tot jullie platform met de vermelding van het adres. En aldus gedaan en mijn verhaal uit de doeken gedaan. Heb inmiddels ook de oproep over [eiser] gelezen met nog maar één reactie. Ben wel slecht af als ik mijn administratie niet meer terugkrijg. Separaat stuur ik de brief die ik destijds nav brief van [eiser] naar hem heb teruggestuurd ook op zodat eea wat duidelijker wordt. Voor nu vast hartelijk dank voor alle moeite en hoop dat het gaat lukken. Ik heb nl ca Euro 30.000,-- schuld aan Dexia.”
2.15. [C] schreef op 29 september 2006 de volgende e-mail aan PAL/gedaagde:
“Daarnet las ik uw stuk over [eiser], ik ben ook in zee gegaan met hem en inderdaad ik heb niets en dan ook niets meer vernomen van hem na de Duisenberg kwestie. Hij heeft wel wat correspondenties gevoerd en heeft mij voorgesteld om in te gaan op de
“ Duisendbergregeling”. Daarna heb ik nooit meer wat van hem gehoord. Mijn stukken liggen nog bij hem. Ik heb hem ook nog betaald ondanks hij zei dat hij op “no cure no pay” basis voor mij zou optreden. Hij heeft mij nota's gestuurd die ik wel voldaan heb. Correspondentie die gevoerd zijn met Dexia etc daarna ken ik niet. Dexia kan hem ook niet bereiken. Ik weet niet wat voor correspondentie hij nog van mij tegoed heeft met Dexia en gerechtshof etc… en wat hij allemaal gedaan heeft in mijn zaak. Ik kan hem ook niet meer bereiken. Hij heeft me wel enige malen weer nota's gestuurd die ik niet betaald hebt. Want ik kan hem niet bereiken. Misschien kunt u wat hiermee en ons kontacten voor verdere info en advies.”
2.16. Op het forum van de website van PAL plaatste [gedaagde sub 2] op 7 oktober 2006 de volgende posting:
“Er zijn nog maar een paar reacties binnengekomen van mensen wiens dossier nog steeds bij [eiser] ligt. Ook zij hebben geld betaald en weten niet waar [eiser] nu is. Ook voor hen is hij onbereikbaar. Uit de ontvangen e-mails bleek duidelijk dat er voor iedereen die bij [eiser] is aangesloten er geen gerechtelijke procedure loopt en alles stil ligt. Het laatste bericht van hem aan iedereen was om de Duisenberg regeling maar te accepteren. In de afgelopen jaren heb ik met meerdere mensen contact gehad die zaken deden met of van plan waren om in zee te gaan met [eiser]. Laat jij je aandelenleasezaak ook door [eiser] behandelen, stuur s.v.p. een e-mail met je ervaringen naar (…) zodat wij een groep kunnen vormen van gedupeerden en zo iets kunnen gaan ondernemen tegen deze [eiser].
Laat je niet voor de tweede keer beduvelen.”
2.17. Eind 2007 is [eiser] weer in Nederland komen wonen. In maart 2008 heeft hij zich op freelance-basis verbonden aan een juridisch adviesbureau in Amsterdam.
2.18. In augustus 2008 kreeg [gedaagde sub 2] een telefoontje van iemand die hem meedeelde waar [eiser] op dat moment werkte en wat zijn telefoonnummer was.
2.19. Op 2 september 2008 plaatste [gedaagde sub 2] op een forum van de website van Tros Radar de volgende posting:
“Is [eiser] een oplichter?
In 2006 zijn er diverse e-mails binnengekomen bij PAL van aandelenlease gedupeerden die in zee zijn gegaan met [eiser]. Na de betaling en een enkele correspondentie bleef het stil en kwamen er diverse berichten dat [eiser] niet meer te bereiken was. Nader onderzoek en oproepen hebben niets opgeleverd en werd het stil rond [eiser]. Wie is dit ook overkomen? Ligt je dossier nog bij dit kantoor, heb je betaald maar niets meer gehoord, weet je meer over de gang van zaken en waar [eiser] nu is, vermeld het hier in deze topic. Heb je informatie die je liever niet in deze topic wilt zetten, laten weten via (…) Het begon zo:
(…)
(rechtbank: volgt een weergave van de door [eiser] in het Algemeen Dagblad geplaatste advertentie van 1 november 2003)
In 2003 en 2004 zijn er een paar postings geplaatst door [eiser] op het oude forum van Aandelenlease. Via zoeken op [eiser] in de zoekfunctie is nog e.e.a. terug te vinden.
[eiser] heeft meerdere slachtoffers gemaakt.
Tot op heden hebben er zich slechts een paar gemeld.”
2.20. Wanneer vanaf 2 september 2008 bij Google “[eiser]” als zoekopdracht werd ingevoerd verscheen als eerste van ongeveer 140 resultaten de navolgende tekst:
“PLATFORM AANDELEN LEASE:: Bekijk onderwerp – Is [eiser] een …
Geplaatst: Za 23 Sep 2006 15:35 Onderwerp: Is [eiser] een oplichter? Reageer met
Quote. Is [eiser] een oplichter?[… Registreer of Inloggen indien u de …
www.platformaandelenlease.nl (…)”
2.21. In november 2008 is PAL schriftelijk door [eiser] gesommeerd de door haar geplaatste postings over [eiser] te (laten) verwijderen van de websites van PAL, TROS Radar en VARA Kassa. Per brief van 25 november 2008 antwoordde [gedaagde sub 2] dat de desbetreffende postings waren verwijderd.
2.22. [eiser] is naar aanleiding van de aangifte van [A] niet strafrechtelijk vervolgd.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
- te verklaren voor recht dat PAL en [gedaagde sub 2] onrechtmatig jegens [eiser] hebben gehandeld;
- voor recht te verklaren dat PAL en [gedaagde sub 2] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor alle schade die [eiser] ten gevolge van hun onrechtmatige handelen heeft geleden en zal lijden;
- PAL en [gedaagde sub 2] hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan [eiser] een schadevergoeding van EUR 5.000,--, althans een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie zal bepalen;
- PAL en [gedaagde sub 2] te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2. Aan deze vorderingen legt [eiser] ten grondslag dat PAL en [gedaagde sub 2] onrechtmatig hebben gehandeld door het plaatsen van de postings met de vraag “Is [eiser] een oplichter?” op de internetfora van PAL, TROS Radar en VARA Kassa.
3.3. PAL en [gedaagde sub 2] stellen zich op het standpunt dat zij niet onrechtmatig hebben gehandeld en concluderen tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser], althans tot afwijzing van zijn vorderingen.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
Toetsingskader
4.1. [gedaagde sub 2] heeft, in zijn hoedanigheid van voorzitter van PAL, op 23 september 2006 de in 2.13 vermelde postings geplaatst op fora van de websites van VARA Kassa en PAL, met de vraag “Is [eiser] een oplichter?”. Hierop volgde de plaatsing van een posting op 7 oktober 2006 op de website van PAL (zie 2.16). Bijna twee jaar later, op 2 september 2008, plaatste [gedaagde sub 2] opnieuw een posting over [eiser], ditmaal op de website van TROS Radar (zie 2.19). De rechtbank dient te beoordelen of gedaagden hiermee onrechtmatig hebben gehandeld. In het kader van die beoordeling stelt de rechtbank in de eerste plaats vast dat sprake is van een botsing van fundamentele rechten, met aan de zijde van [eiser] het recht op bescherming van zijn eer en goede naam en op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer, beschermd door artikel 10 Grondwet en artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), en aan de zijde van PAL en [gedaagde sub 2] het recht op vrijheid van meningsuiting, beschermd door artikel 7 Grondwet en artikel 10 EVRM. Het antwoord op de vraag welk van deze rechten in dit geval zwaarder weegt, moet worden gevonden door een afweging van alle ter zake dienende omstandigheden van het geval. Bij deze afweging komt aan geen van de genoemde rechten in beginsel voorrang toe. Voorts geldt dat de proportionaliteit van de inbreuk op het recht op eer en goede naam en op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer ervan af kan hangen of een voldoende feitelijke basis bestond voor de desbetreffende uiting (Hoge Raad 18 januari 2008, NJ 2008, 274).
Aansprakelijkheid [gedaagde sub 2]
4.2. [eiser] betoogt dat PAL onrechtmatig heeft gehandeld doordat [gedaagde sub 2], in zijn hoedanigheid van voorzitter van die stichting, de postings heeft geplaatst. Hij stelt voorts dat [gedaagde sub 2], naast PAL, persoonlijk aansprakelijk is, gezien de aard en strekking van de postings. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit deze stelling geen persoonlijke aansprakelijkheid volgen. Nu een nadere onderbouwing ontbreekt zal de rechtbank de vorderingen van [eiser], voor zover die betrekking hebben op [gedaagde sub 2], reeds op deze grond afwijzen. Wanneer de rechtbank hieronder spreekt over [gedaagde sub 2] zal dit dan ook steeds zijn handelen in hoedanigheid van voorzitter van PAL betreffen.
Werking van internet
4.3. In deze zaak speelt de werking het internet een grote rol. De reikwijdte ervan is groot en publiciteit op internet kan blijvend zijn. De omstandigheid dat de in 2006 geplaatste postings in 2008 nog steeds prominent tevoorschijn kwamen wanneer in de zoekmachine van Google de zoekterm “[eiser]” werd ingevoerd (zie 2.20), toont dit aan. Deze vergaande werking van internet kan worden beschouwd als een feit van algemene bekendheid en PAL kan dan ook geacht worden hiervan in 2006 op de hoogte te zijn geweest. Daarnaast is het gebruikelijk dat namen van bedrijven en dienstverleners worden “gegoogled”. Ook in 2006 was dit al het geval. Het was dan ook voorzienbaar dat een relatief groot publiek, groter dan de groep van aandelenlease-gedupeerden, de tekst van de postings ooit via internet te zien zou krijgen. Ondanks dat de zin “Is [eiser] een oplichter?” in de vragende vorm is gesteld, is de rechtbank ook van oordeel dat PAL er rekening mee moest houden dat lezers van de postings [eiser] feitelijk als een oplichter en dus als onbetrouwbaar zouden aanmerken. Dit volgt uit de combinatie van voornoemde vraag met de zin “Na de betaling en een enkele correspondentie bleef het stil en kwamen er diverse berichten dat [eiser] niet meer te bereiken was.” PAL ging daar zelf ook van uit nu zij aanvoert dat de zin “Is [eiser] een oplichter?” een in de vraagvorm gestelde kwalificatie is van iemand die naar maatstaven van de gemiddelde burger daadwerkelijk een oplichter is. PAL kon er voorts in 2006 niet zeker van zijn dat [eiser] zijn klanten daadwerkelijk had opgelicht en zij diende er dan ook rekening mee te houden dat [eiser] als gevolg van het plaatsen van de postings schade (materieel en immaterieel) zou kunnen ondervinden. Het voorgaande leidt echter nog niet tot de conclusie dat het plaatsen van de postings onrechtmatig was. In verband daarmee overweegt de rechtbank het volgende.
Postings in 2006
4.4. De Dexia-zaak zorgde voor onrust, met name bij mensen die een verliesgevend aandelenleasecontract hadden gesloten. Zij beschouwden zich als gedupeerden ten gevolge van het door Dexia aangeboden leasecontract. [eiser] kan geacht worden hiervan op de hoogte te zijn geweest. Zoals uit de door [eiser] geplaatste advertentie blijkt, wierp hij zich op als een juridisch expert op het gebied van deze aandelenleaseconstructies, die op hoogwaardig niveau de belangen behartigde van gedupeerden (zie 2.1). Een aantal personen wendde zich tot [eiser] met het verzoek om zijn of haar belangen in die aandelenleasekwestie te behartigen. Zij betaalden [eiser] een basishonorarium van EUR 535,-- inclusief BTW. Voor deze mensen stond veel op het spel en de uitkomst was hoogst onzeker. Op [eiser] rustte dan ook als professioneel dienstverlener de daarbij horende verantwoordelijkheid.
4.5. [eiser] was met zijn klanten die (nog) niet door Dexia waren gedagvaard overeengekomen dat hij Dexia in totaal drie brieven zou sturen, met name ter vernietiging dan wel ontbinding van de overeenkomst en ter nadere onderbouwing daarvan. Ten aanzien van zijn klanten die zich later tot gedaagden hebben gewend, is [eiser] die verplichting nagekomen. De zaken die door Dexia al bij de kantonrechter aanhangig waren gemaakt werden aangehouden. Ter zitting heeft [eiser] aangevoerd dat hij na verzending van de brieven aan Dexia respectievelijk na de aanhouding van de procedures bij de kantonrechter een afwachtende houding heeft aangenomen, aangezien het initiatief toen bij Dexia lag. Gesteld noch gebleken is echter dat [eiser] aan zijn klanten heeft duidelijk gemaakt dát hij een afwachtende houding innam en wat daarvoor de reden was. [eiser] liet zijn klanten dus al ruimschoots voor zijn vertrek naar Suriname in onzekerheid.
4.6. [eiser] voert aan dat hij zijn klanten in 2004 schriftelijk op de hoogte heeft gesteld van zijn verhuizing vanuit [woonplaats] naar [woonplaats]. [A] heeft een dergelijke verhuisbrief echter niet ontvangen en [eiser] heeft tussen medio 2004 en eind 2005, toen hij naar Suriname vertrok, geen contact meer met [A] opgenomen. [B], die er wel van op de hoogte was dat [eiser] zijn praktijk in [woonplaats] was gaan uitoefenen, stuurde hem op 5 juni 2005 een wanhopige brief met een verzoek om advies (zie 2.8). Op die brief heeft [eiser] echter niet gereageerd. Ook deze omstandigheden zijn van belang in het kader van de beoordeling van de vraag of gedaagden onrechtmatig hebben gehandeld, aangezien zowel [A] als [B] zich voor 23 september 2006 tot gedaagden hebben gewend. De rechtbank acht het gelet op het voorgaande aannemelijk dat de gebrekkige communicatie aan de zijde van [eiser] heeft bijgedragen aan het ontstaan van een gebrek aan vertrouwen in [eiser].
4.7. Eind 2005 legde [eiser] zijn praktijk in Nederland neer. Voor vertrek naar Suriname heeft hij al zijn dossiers opgeslagen. Het lag naar het oordeel van de rechtbank echter voor de hand dat [eiser] zijn dossiers zou overdragen aan een andere juridische dienstverlener. In ieder geval had hij zijn klanten naar aanleiding van zijn vertrek dienen te adviseren in verband met de vraag hoe zij het beste met hun zaak konden verder konden gaan. [eiser] heeft dat nagelaten. Ook heeft hij Dexia en het kantongerecht er niet van op de hoogte gesteld dat hij de desbetreffende klanten niet meer bijstond. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiser] op deze wijze onzorgvuldig en onprofessioneel gehandeld, met bovendien als gevolg dat het gevoel van onzekerheid bij zijn klanten nog groter werd. Volgens [eiser] heeft hij al zijn klanten eind 2005 er wel per brief van op de hoogte gesteld dat hij zijn praktijk ging neerleggen. [eiser] heeft deze stelling niet onderbouwd en de rechtbank acht deze ook niet aannemelijk, gelet op het aantal personen dat heeft geprobeerd hem te traceren. Bovendien heeft geen van zijn klanten die zich later tot gedaagden hebben gewend ([A], [B], [C] en [D]) een dergelijke brief ontvangen.
4.8. PAL behartigt gratis de belangen van gedupeerden in aandelenlease-kwesties. Voor 23 september 2006 (de dag van de plaatsing van de eerste postings) riepen [A] en [B] de hulp in van PAL. Zij deelden [gedaagde sub 2] mee dat zij [eiser], een professioneel dienstverlener, haden ingeschakeld om hun belangen tegenover Dexia te behartigen, dat zij [eiser] EUR 535,-- hadden betaald, dat hun zaak nog niet was afgerond, dat zij al lang niets meer van [eiser] hadden gehoord en niet wisten hoe het er met hun zaak voor stond, dat [eiser] sinds begin 2006 onvindbaar was, dat zij niet wisten waar hun dossier was en dat zij in grote onzekerheid verkeerden en niet wisten wat zij moesten doen. [A] verstrekte gedaagden een kopie van zijn aangifte van oplichting (zie 2.6). Daarnaast had [gedaagde sub 2] voor 23 september 2006 kennis genomen van de posting van een onbekend gebleven persoon in juli 2004 (zie 2.7) en van de posting van [D] van 15 augustus 2006 (zie 2.11). PAL betoogt dat zij vervolgens, ook nog voor 23 september 2006, heeft geprobeerd telefonisch en per e-mail contact te leggen met [eiser] maar dat ook zij hem niet kon traceren. [eiser] betwist dit maar gelet op het aantal personen dat heeft aangegeven dat [eiser] onbereikbaar was acht de rechtbank het aannemelijk dat PAL wel pogingen heeft ondernomen om contact met [eiser] te krijgen.
4.9. Onder deze omstandigheden kon naar het oordeel van de rechtbank bij PAL de indruk ontstaan dat [eiser] diverse klanten had opgelicht en met de noorderzon was vertrokken. De conclusie was gerechtvaardigd dat mogelijk sprake was van een ernstige misstand, met name ook omdat het een professionele dienstverlener betrof.
Omdat PAL niet wist en ook niet kon weten dat [eiser] zich in 2006 in Suriname bevond was het voor haar bovendien onmogelijk om [eiser] te confronteren met haar bevindingen teneinde het vermoeden van oplichting te verifiëren. PAL wilde door plaatsing van de postings gedupeerden bijstand verlenen. Daarbij beoogde zij te verhinderen dat een misstand zou voortduren. Op grond van haar positie als belangenbehartiger in aandelenleasekwesties is het naar het oordeel van de rechtbank begrijpelijk dat PAL deze rol op zich heeft genomen. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het recht op vrijheid van meningsuiting van PAL in dit geval zwaarder weegt dan het recht van [eiser] op bescherming van zijn eer en goede naam en op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer en dat de inbreuk op dit recht van [eiser] niet disproportioneel is. Het plaatsen van de postings op 23 september 2006 is dus niet onrechtmatig jegens [eiser].
4.10. Op 7 oktober 2006 plaatste [gedaagde sub 2] opnieuw een posting, dit keer alleen op de website van PAL (zie 2.16). Deze posting met afgesloten met de zin “Laat je niet voor de tweede keer beduvelen.”). Hierdoor heeft PAL naar het oordeel van de rechtbank nog sterker tot uitdrukking gebracht dat [eiser] naar haar mening daadwerkelijk klanten had opgelicht. Voordat PAL tot deze posting overging had ontving zij echter op 28 september 2006 opnieuw een e-mail van [B] (zie 2.14), alsmede een kopie van de wanhopige brief die zij op 5 juni 2005 aan [eiser] had gezonden en waarop zij geen reactie had gekregen (zie 2.8). Op 29 september 2006 werd PAL per e-mail benaderd door [C] (zie 2.15). Ook zij was met [eiser] in zee gegaan, had hem betaald, wist niet wat de stand was van haar zaak tegen Dexia en kon hem niet bereiken. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat ook het plaatsen van deze posting niet onrechtmatig jegens [eiser] was.
Posting in 2008
4.11. PAL voert aan dat het na plaatsing van de postings in 2006 geruime tijd stil bleef. Begin 2008 meldden zich opnieuw gedupeerden van [eiser] bij PAL met de vraag of er al iets bekend was over [eiser], die nog steeds niet getraceerd was. In augustus 2008 kreeg [gedaagde sub 2] een telefoontje van iemand die hem toen meedeelde op welk adres [eiser] werkzaam was (bij een juridisch advieskantoor in Amsterdam) en op welk telefoonnummer hij bereikbaar was. Gedaagde betoogt dat de combinatie van het zich per begin 2008 opnieuw aandienen van gedupeerden van [eiser] en van het daadwerkelijk traceren van [eiser] voor haar aanleiding was om op 2 september 2008 een posting te plaatsen op het forum van de website van TROS Radar (zie 2.19).
4.12. In deze posting stond: “[eiser] heeft meerdere slachtoffers gemaakt.” In combinatie met de zin “Is [eiser] een oplichter?” en de overige inhoud van de posting heeft PAL naar het oordeel van de rechtbank opnieuw tot uitdrukking gebracht dat [eiser] naar haar mening daadwerkelijk klanten had opgelicht. De situatie in 2008 verschilde echter aanmerkelijk van die van 2006. Ter zitting heeft PAL aangevoerd dat de respons op de postings van 2006 minimaal is geweest. Dit blijkt ook uit de laatste zin van de posting van
2 september 2008 (“Tot op heden hebben er zich slechts een paar gemeld.”). Dit moet PAL reden hebben gegeven om er, veel meer dan in 2006, rekening mee te houden dat [eiser] zijn klanten niet had opgelicht. PAL heeft bovendien, ondanks dat zij had vernomen waar zij [eiser] kon bereiken, ditmaal geen poging ondernomen om contact met [eiser] te leggen. Naar het oordeel van de rechtbank is dit onzorgvuldig. Juist gelet op de minimale respons was er toen, anders dan in 2006, reden om ernstig te betwijfelen dat sprake was van ernstige misstand. PAL had in het licht daarvan de feiten bij [eiser] moeten verifiëren. De rechtbank is van oordeel dat het plaatsen van de posting in september 2008 bij gebrek aan voldoende maatschappelijk belang disproportioneel is. In dit geval had PAL het recht van [eiser] op bescherming van zijn eer en goede naam en op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer zwaarder moeten laten wegen dan haar recht op vrijheid van meningsuiting. Het plaatsen van deze posting is dan ook onrechtmatig jegens [eiser].
4.13. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiser] een rechtens te respecteren belang met deze vaststelling, nu aannemelijk is dat hij immateriële schade heeft geleden (zie hierna). Zijn vordering, strekkende tot een verklaring voor recht dat PAL onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld, zal daarom worden toegewezen, met dien verstande dat deze verklaring voor recht zal worden beperkt tot het plaatsen van de posting op
2 september 2008.
Schade en causaal verband
4.14. [eiser] betoogt dat hij reputatieschade en materiële schade heeft geleden. Ter vergoeding van zijn materiële schade vordert hij EUR 5.000,--. De rechtbank veronderstelt dat [eiser] met reputatieschade bedoelt dat hij in zijn eer of goede naam is geschaad, hetgeen tot immateriële schade kan leiden in de zin van artikel 6:106 lid 1 onder b Burgerlijk Wetboek (BW). Uit het oordeel van de rechtbank dat PAL niet onrechtmatig heeft gehandeld door het plaatsen van de postings in 2006 volgt dat een grond voor het toekennen van schadevergoeding op basis van die postings ontbreekt. Het plaatsen van de posting op 2 september 2008 is echter wel onrechtmatig. Naar het oordeel van de rechtbank is het aannemelijk dat [eiser] immateriële schade heeft geleden als gevolg van deze posting. Pas eind november 2008 is deze posting door PAL van internet verwijderd. Gelet op de werking van internet (zie 4.3) kan er van worden uitgegaan dat diverse mensen die posting hebben gelezen en na kennisneming daarvan hebben geconcludeerd dat [eiser] een oplichter is, althans niet valt te vertrouwen. Dit levert een schending op van zijn eer en goede naam. Dientengevolge zal de vordering, strekkende tot een verklaring voor recht dat PAL aansprakelijk is voor alle schade die [eiser] ten gevolge van haar onrechtmatige handelen heeft geleden en zal lijden, worden toegewezen, met dien verstande dat deze verklaring voor recht zal worden beperkt tot de immateriële schade.
4.15. Ter onderbouwing van de materiële schade voert [eiser] aan dat hij, aangezien de freelance-praktijk waarmee hij in maart 2008 was begonnen niet goed liep, in september 2008 besloot op zoek te gaan naar werk in loondienst. In verband daarmee heeft hij kennismakingsgesprekken gevoerd met twee wervingsbureaus. De contactpersoon van [eiser] bij een van die wervingsbureaus heeft vervolgens sollicitatiegesprekken voor [eiser] bij twee potentiële werkgevers (belastingadvieskantoren) georganiseerd. Voordat deze sollicitatiegesprekken plaatsvonden heeft deze contactpersoon op Google als zoekterm [eiser] ingevuld, waarbij de in 2.20 vermelde tekst verscheen. Na kennisneming hiervan heeft de contactpersoon de sollicitatiegesprekken geannuleerd. Volgens [eiser] had hij, indien de postings niet waren geplaatst, per 1 november 2008 een dienstbetrekking kunnen aanvaarden waarmee hij een brutosalaris van EUR 6.500,-- had kunnen verdienen, hetgeen meer is dan het inkomen dat hij met zijn freelance-werkzaamheden verwerft.
4.16. De rechtbank stelt vast dat het resultaat van de zoekopdracht “[eiser]” in de eerste plaats een verwijzing opleverde naar de posting die was geplaatst op de 23 september 2006 (zie 2.20). Dit brengt mee dat dit zoekresultaat na 2 september 2008 ook zou zijn verschenen indien plaatsing van de posting op die datum op de website van TROS Radar achterwege was gebleven. Ook dan had de desbetreffende contactpersoon van [eiser] met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid de sollicitatiegesprekken geannuleerd. Het causaal verband tussen het onrechtmatig plaatsen van de posting op 2 september 2008 en de door [eiser] gestelde materiële schade ontbreekt derhalve. De vordering tot schadevergoeding ter hoogte van EUR 5.000,-- zal daarom worden afgewezen.
Proceskosten
4.17. Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. verklaart voor recht dat PAL onrechtmatig heeft gehandeld door het op
2 september 2008 plaatsen van de in 2.19 vermelde posting,
5.2. verklaart voor recht dat PAL aansprakelijk is voor de immateriële schade die
[eiser] heeft geleden als gevolg van het op 2 september 2008 plaatsen van de in 2.19 ermelde posting,
5.3. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4. wijst het meer of anders gevorderde af,
Dit vonnis is gewezen door mr. J.K.J. van den Boom, mr. M.J. Slootweg en
mr. M.E. Heinemann en in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2010.