ECLI:NL:RBUTR:2010:BN0969

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
14 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
283744 / JE RK 10-643
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en ongegrondverklaring beroepschrift tegen wijziging gezinsvoogdij-instelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 14 juni 2010 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarige [minderjarige], geboren in België. De kinderrechter heeft de zaak behandeld naar aanleiding van een verzoek van Bureau Jeugdzorg Utrecht om de ondertoezichtstelling te verlengen, die oorspronkelijk was ingesteld op 11 maart 2010. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een ontwikkelingsbedreiging bestaat voor de minderjarige, die ondersteuning nodig heeft bij haar identiteitsontwikkeling en het reguleren van haar gevoelens. De pleegouders hebben bezwaar gemaakt tegen de verlenging, stellende dat de ondertoezichtstelling hen niet ondersteunt maar eerder druk op hen legt. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de spanningen tussen de pleegouders en de biologische vader, alsook de ontstaansgeschiedenis van de minderjarige, een voortzetting van de ondertoezichtstelling noodzakelijk maken.

Tijdens de zitting zijn verschillende partijen verschenen, waaronder de biologische vader en zijn echtgenote, de pleegouders en hun advocaten, en vertegenwoordigers van Bureau Jeugdzorg en de Raad voor de Kinderbescherming. De rechtbank heeft de argumenten van de pleegouders en Bureau Jeugdzorg afgewogen en geconcludeerd dat de samenwerking tussen de betrokken partijen moet worden hervat in het belang van de minderjarige. De rechtbank heeft het beroep van de pleegouders tegen de afwijzing van de wijziging van de gezinsvoogdij-instelling ongegrond verklaard en de ondertoezichtstelling verlengd tot 6 mei 2011. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de uitvoering van de beslissing niet kan worden opgeschort door een hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
Verlenging ondertoezichtstelling
Beroepsschrift afwijzing wijziging gezinsvoogdij-instelling
Zaaknummer: 283744 / JE RK 10-643
Beschikking van 14 juni 2010 van de kinderrechter met betrekking tot de minderjarige:
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats], BELGIË, op [2005],
waarin belanghebbenden zijn:
[(draag)moeder],
hierna te noemen: de (draag)moeder,
en
[juridisch vader],
hierna te noemen de juridische vader,
beiden wonende te [woonplaats], België,
hierna gezamenlijk te noemen de juridische ouders,
-en-
[pleegmoeder],
hierna te noemen: pleegmoeder, belast met de tijdelijke voogdij,
en
[pleegvader],
hierna te noemen: pleegvader,
beiden wonende te [woonplaats],
hierna gezamenlijk te noemen: pleegouders,
advocaat: mr. D.L.M. Louwen,
-en-
[biologische vader],
hierna te noemen: de biologische vader,
en
[belanghebbende sub 6],
echtgenote van de biologische vader,
beiden wonende te [woonplaats], België,
hierna gezamenlijk te noemen: de biologische vader en zijn echtgenote,
advocaat: mr. M.L. Daniëls –Vetter,
-en-
Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht,
hierna te noemen: Bureau Jeugdzorg.
1. Verloop van de procedure
1.1. Bureau Jeugdzorg Utrecht heeft op 11 maart 2010 een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling ingediend. Nadien zijn overgelegd het hulpverleningsplan en verslag van het verloop van de ondertoezichtstelling. Tevens is verwezen naar het rechtbankdossier met betrekking tot deze ondertoezichtstelling.
1.2. Bij beschikking van 20 april 2010 van de kinderrechter te Utrecht is de ondertoezichtstelling van de minderjarige verlengd, met ingang van 6 mei 2010 tot 15 juni 2010. Het verzoek is voor het overige aangehouden.
1.3. Op 27 mei 2010 heeft de rechtbank een beroepschrift ontvangen van mr. D.L.M. Louwen naar aanleiding van de afwijzende beslissing van Bureau Jeugdzorg Utrecht op het verzoek van pleegouders tot wijziging van de gezinsvoogdijinstelling.
1.4. Op 31 mei 2010 heeft de meervoudige kamer het verzoek ter terechtzitting met gesloten deuren behandeld. Verschenen zijn:
- de heer [biologische vader] en mevrouw [belanghebbende sub 6], de biologische vader en zijn echtgenote,
- mr. M.L. Daniëls-Vetter, advocaat van de biologische vader en zijn echtgenote,
- de heer [pleegvader], de pleegvader,
- mr. D.L.M. Louwen, advocaat van de pleegouders,
- de heer H. Berkman, mevrouw J. Hemrica en mevrouw M. Cuypers namens Bureau Jeugdzorg Utrecht,
- mevrouw A. van Duffelen en mevrouw van A.P.M. van Rheenen namens de Raad voor de Kinderbescherming.
Als informant is op verzoek van de pleegouders ter terechtzitting gehoord:
Prof. Dr. W.H.G. Wolters.
2. Beoordeling van het verzochte
2.1. Ter zitting heeft mr. Daniëls-Vetter mondeling verzocht om ontzetting uit de tijdelijke voogdij van de pleegmoeder. Zij heeft daaraan ten grondslag gelegd dat de verwachting is dat pleegmoeder niet aan het door het Gerechtshof bepaalde onderzoek door Fora zal meewerken. De pleegvader en zijn advocaat hebben bezwaar gemaakt tegen de behandeling van dit verzoek omdat zij zich niet op dit verzoek konden voorbereiden. De Raad voor de Kinderbescherming en Bureau Jeugdzorg hebben geen bezwaar gemaakt tegen behandeling. Na beraad heeft de rechtbank besloten het verzoek niet in behandeling te nemen, gezien het feit dat de rechtbank het mondeling indienen van dit verzoek op dit late moment van de procedure in strijd heeft geacht met de beginselen van een goede procesorde.
2.2. Ter terechtzitting lag wel voor het verzoek van Bureau Jeugdzorg tot verlenging van de ondertoezichtstelling. In haar verlengingsverzoek stelt zij dat [minderjarige] nog steeds in haar identiteitsontwikkeling wordt bedreigd. [minderjarige] heeft begeleiding nodig bij de ontwikkeling van haar vorming kinderlijke autonomie. Deze wordt bedreigd door meer dan normale afscherming van de buitenwereld en door de ontstaansgeschiedenis van [minderjarige], die is omgeven door conflicten en belangentegenstellingen tussen de betrokken volwassenen. Daarnaast is er een ontwikkelingsbedreiging met betrekking tot het herkennen, reguleren en uiten van gevoelens. Door het gebrek aan samenwerking tussen de pleegouders, gezinsvoogd en de biologische vader en zijn echtgenote is een patstelling ontstaan sinds de zitting bij het Hof Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem, in december 2009, zodat nog geen verbetering zichtbaar is en voortzetting van de ondertoezichtstelling noodzakelijk is.
2.3. De pleegouders hebben zich verweerd tegen het verzoek van de verlenging van de ondertoezichtstelling. Pleegouders ervaren de ondertoezichtstelling niet als een ondersteuning. Eerder vergroot de ondertoezichtstelling de druk die op ouders gelegd wordt en de gevoelens van onveiligheid die [minderjarige] ervaart door het feit dat zij nu contact met haar biologische vader en zijn echtgenote zou moeten hebben. Pleegouders stellen dat zij wel begeleid en gesteund worden door de heer Wolters bij de verschillende problemen waar zij tegen aan lopen. Als zij verder met rust worden gelaten, is de begeleiding door de heer Wolters voldoende. De heer Wolters heeft ter terechtzitting verklaard dat de ouders zo goed mogelijk omgaan met spanningen en zijn adviezen ten aanzien van opvoeding en ondersteuning van [minderjarige], ook met betrekking tot haar ontstaansgeschiedenis, goed opvolgen. Contact tussen [minderjarige] en haar biologische vader en diens partner is volgens de heer Wolters om verschillende redenen thans niet in het belang van [minderjarige]. Een ondertoezichtstelling heeft daarom geen meerwaarde.
2.4. De rechtbank overweegt als volgt. Bij de beoordeling van het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling dient te worden vastgesteld of de ontwikkelingsbedreiging zoals bedoeld in art. 1:254 BW nog aanwezig is en of het (nog steeds) aannemelijk is dat vrijwillige hulpverlening zal falen. Uit eerdere rapporten blijkt dat de ontstaansgeschiedenis van [minderjarige] in combinatie met de spanningen die er zijn tussen de pleegouders enerzijds en de biologische vader en zijn echtgenote anderzijds een grote druk legt op de pleegouders, die ook zijn weerslag heeft op [minderjarige]. Ook hebben de media-aandacht in het verleden en de recente strafrechtelijke procedures in België voor spanningen gezorgd. Een deel van de spanningen werd veroorzaakt door het (ook in juridische procedures volharde) standpunt van de biologische vader en zijn partner dat zij de dagelijkse zorg voor [minderjarige] op zich wilden nemen. Op dit moment stemmen zij ermee in dat [minderjarige] bij haar pleegouders blijft wonen en willen de biologische vader en zijn partner zich concentreren op de mogelijkheden van informatie over [minderjarige] en contact met [minderjarige].
2.5. De rechtbank overweegt dat door deze opstelling wellicht de spanningen tussen pleegouders en de biologische vader kunnen verminderen. Dit doet er niet aan af dat de rechtbank van oordeel is dat de door de gezinsvoogd omschreven ontwikkelingsbedreigingen nog steeds aanwezig zijn. Er zijn nog steeds spanningen tussen de betrokken volwassenen, mede gezien het door het hof gelaste FORA onderzoek naar de mogelijkheden tot het totstandkomen van proefcontacten tussen [minderjarige] en haar biologische vader. Afhankelijk van de resultaten van het onderzoek, zouden de spanningen rondom een mogelijk contact tussen [minderjarige] en haar biologische vader kunnen toenemen. Bovendien is gebleken dat het voor pleegouders moeilijk is onbevangen met [minderjarige] met het onderwerp van haar bijzondere afstamming om te gaan. Het onderwerp geeft veel spanning bij pleegouders en daarmee bij [minderjarige]. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten om te oordelen dat hulpverlening in het vrijwillige kader onder de huidige omstandigheden zou kunnen slagen. Weliswaar biedt de heer Wolters begeleiding en steun aan de pleegouders en begeleidt hij ouders bij het inlichten van [minderjarige] over haar ontstaansgeschiedenis, maar deze hulpverlening van de heer Wolters is alleen gericht op het inlichten over en begeleiden van (de gevolgen van) de ontstaansgeschiedenis van [minderjarige] binnen het pleeggezin en niet op het totale systeem waar de biologische vader en zijn echtgenote ook toe horen. De ontwikkelingsbedreiging vloeit immers mede voort uit de spanningen en de interactie tussen de pleegouders en de biologische vader en zijn echtgenote, die een rol zullen willen blijven spelen ten aanzien van het contact dat zij wensen met [minderjarige]. De vrijwillige hulpverlening is met de hulpverlening door de heer Wolters derhalve ontoereikend.
2.6. De resultaten en de adviezen uit het FORA onderzoek leveren mogelijk ook (eventueel extra) spanningen op. Tevens zal uit het onderzoek blijken welke hulpverlening bij de begeleiding van [minderjarige] geïndiceerd is. Wellicht is die verstrekkend (bijvoorbeeld ook gericht op de biologische vader en zijn partner) of anders(soortig) dan de hulp die de heer Wolters kan bieden. De rechtbank acht het daarom van belang dat de hulpverlening in het kader van een ondertoezichtstelling voorgezet wordt. Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank het aangehouden deel van het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling toewijzen.
2.7. Namens de pleegouders heeft mr. Louwen een beroepsschrift ingediend tegen de beslissing van Bureau Jeugdzorg inhoudende dat zij het verzoek afwijst om de uitvoering van de ondertoezichtstelling over te dragen van Bureau Jeugdzorg naar het Leger des Heils.
De pleegouders zijn van oordeel dat er een patstelling is ontstaan tussen hen en Bureau Jeugdzorg. Er is geen samenwerking en het vertrouwen over en weer is niet aanwezig. De pleegouders zijn van oordeel dat Bureau Jeugdzorg hen niet kan ondersteunen en begeleiden gedurende de ondertoezichtstelling.
2.8. De rechtbank dient in dit kader te toetsen of Bureau Jeugdzorg na afweging van de betrokken belangen al dan niet in redelijkheid tot haar beslissing is gekomen. De rechtbank stelt vast dat pleegouders het er niet mee eens zijn dat Bureau Jeugdzorg mede uitvoering geeft aan het onderzoek naar de mogelijkheden van contact tussen [minderjarige] en de biologische vader en zijn partner. De feitelijke uitvoering van de ondertoezichtstelling bestaat gedeeltelijk uit de begeleiding gedurende en na afloop van het FORA onderzoek. Uitvoering van de ondertoezichtstelling door het Leger des Heils zou hierin echter geen verandering brengen. Bureau Jeugdzorg heeft het verzoek dan ook op goede gronden afgewezen. Mogelijk geven de begeleiding rondom het onderzoek of de resultaten uit het onderzoek een handvat om met elkaar door te gaan in het belang van [minderjarige] en geeft dit een nieuwe impuls aan de samenwerking tussen de gezinsvoogd en pleegouders.
2.9. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het in het belang van [minderjarige] is als de pleegouders en Bureau Jeugdzorg er alles aan doen om de samenwerking te hervatten, hopelijk mede aan de hand van de resultaten van FORA, maar hopelijk ook in eerdere instantie naar aanleiding van eventuele (bemiddelings-)gesprekken. De rechtbank zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.
3. Beslissing
De kinderrechter
- verlengt de termijn waarvoor de minderjarige onder toezicht van de Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht is gesteld, met ingang van 15 juni 2010 tot 6 mei 2011;
- verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- verklaart het beroep op de beslissing inzake de afwijzing tot wijziging van de gezinsvoogdijinstelling ongegrond.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 14 juni 2010 door mrs. H.A. Gerritse (voorzitter), E.A.A. van Kalveen en P.J.M. Mol, allen kinderrechter, in bijzijn van S.M. Domburg als griffier.