ECLI:NL:RBUTR:2010:BN0936

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
12 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-711830-09
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van moeder voor het te vondeling leggen van haar pasgeboren kind

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 12 juli 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een moeder die haar pasgeboren kind te vondeling heeft gelegd. De verdachte, die op 13 september 2009 beviel, heeft verklaard dat zij haar kind, dat zij '[baby]' heeft genoemd, heeft achtergelaten uit vrees voor ontdekking van haar bevalling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte haar kind anderhalve dag na de geboorte in de nabijheid van een ziekenhuis heeft achtergelaten, wat ernstige gezondheidsrisico's voor het kind met zich meebracht. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd en de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft als bijzondere voorwaarde opgelegd dat de verdachte zich moet houden aan de voorschriften van Reclassering Nederland, inclusief eventuele psychotherapeutische behandeling. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar geestelijke gezondheid, en heeft geconcludeerd dat er een kans is op herhaling zonder behandeling. De rechtbank heeft de verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd, maar heeft geoordeeld dat dit niet leidt tot vrijspraak. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden, waarbij de rechtbank de ernst van het feit en de gevolgen voor de samenleving in overweging heeft genomen.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/711830-09 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 12 juli 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1986] te [geboorteplaats] (Duitsland)
wonende te [woonplaats], [adres]
1 Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2010. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. T.J. Roest Crollius, advocaat te Woerden.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van de standpunten door de raadsman van verdachte en door verdachte zelf naar voren gebracht.
2 De tenlastelegging
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte haar pasgeboren kindje, uit vrees voor ontdekking van de bevalling, te vondeling heeft gelegd.
Voluit luidt de tenlastelegging tegen de verdachte, dat:
zij op of omstreeks 13 september 2009 te Utrecht een kind beneden de leeftijd van 7 jaar (welk kind later [baby] is genoemd), kort na de geboorte te vondeling heeft gelegd, terwijl zij, verdachte, de moeder is van het kind en zij vreesde voor de ontdekking van haar bevalling.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op de bekennende verklaring van verdachte, de verklaringen van getuigen, de bevindingen van de politie en de camerabeelden.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat de rechtbank tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde kan komen.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte haar kind kort na de bevalling te vondeling heeft gelegd, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de terechtzitting van 28 juni 2010;
- de verklaring van de getuige [getuige] .
Aan deze bewijsmiddelen worden de navolgende feiten en omstandigheden ontleend.
Door verdachte is ter terechtzitting verklaard dat zij in de ochtend van zaterdag 12 september 2009 is bevallen van een kind, dat zij de naam ‘[baby]’ heeft gegeven. De verklaring van verdachte ter terechtzitting houdt verder in dat zij heeft besloten het kind af te staan, omdat zij zichzelf niet geschikt vond om voor haar te zorgen. Verdachte heeft verder verklaard dat zij ervan uitging dat er bij ziekenhuizen in Nederland, zoals in haar geboorteland Duitsland, babyluiken bestaan, waarin pasgeboren kinderen anoniem kunnen worden achtergelaten. Zij is vervolgens in de middag van zondag 13 september 2009 naar het Diakonessenhuis te Utrecht gegaan om haar kind in een dergelijk babyluik achter te laten. Toen zij geen babyluik vond, heeft verdachte haar kind bij het dichtbijgelegen Diakonessenhuis te vondeling gelegd. Het kind is daar om 15.45 uur door mevrouw [getuige] gevonden.
Vrees voor ontdekking van de bevalling?
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte haar kind uit vrees voor ontdekking van de geboorte te vondeling heeft gelegd. In de rechtsliteratuur wordt aangenomen dat hiervan slechts sprake kan zijn indien aannemelijk is dat verdachte heeft gehandeld onder invloed van de hevige emoties die het gevolg zijn van de bevalling (Noyon, Langemeijer, Remmelink, Het Wetboek van Strafrecht, art. 259, aantekening 3). De rechtbank overweegt dat in het onderhavige geval tussen het moment van geboorte en het te vondeling leggen ruim anderhalve dag is gelegen. In deze tussenliggende periode heeft het verdachte naar het oordeel van de rechtbank niet ontbroken aan tijd om kalm na te denken over de door haar te nemen stappen. Blijkens haar verklaringen heeft zij zich ook daadwerkelijk beraden en daarbij alternatieven afgewogen. Bovendien lijkt het handelen van verdachte naar het oordeel van de rechtbank, gelet op haar verklaring ter zitting zoals hiervoor weergegeven, veeleer te zijn ingegeven door de gedachte dat zij zichzelf om psychische en financiële redenen niet geschikt vond om voor het kind te zorgen, dan door de vrees dat de bevalling zou worden ontdekt.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 13 september 2009 te Utrecht een kind beneden de leeftijd van 7 jaar kort na de geboorte te vondeling heeft gelegd, terwijl zij, verdachte, de moeder is van het kind.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Een kind beneden de leeftijd van zeven jaren te vondeling leggen, begaan door de moeder van het kind.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
De rechtbank heeft zich over de persoon van de verdachte laten voorlichten door drs. H.A. Gerritsen, psychiater, die een rapport gedateerd 8 februari 2010 heeft uitgebracht. Uit dit rapport blijkt – onder meer – dat verdachte bovengemiddeld intelligent is. Verder heeft de psychiater geconstateerd dat er bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van fors neurotische problematiek en een ontwijkende persoonlijkheidsstoornis. Op grond van voorgaande kan onderzochte als verminderd toerekeningsvatbaar worden beschouwd, aldus Gerritsen.
De rechtbank neemt de conclusie van de deskundige met betrekking tot de verminderde toerekenbaarheid over en maakt deze tot de hare.
Verdachte is strafbaar, omdat ook overigens niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met reclasseringscontact als bijzondere voorwaarde en een ambulante psychotherapeutische behandeling.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat deze zaak zich leent voor toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, hetgeen ertoe dient te leiden dat verdachte schuldig wordt verklaard zonder straf of maatregel op te leggen. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat verdachte, door haar kind te vondeling te leggen, voor de minst slechte optie heeft gekozen en op de best mogelijke wijze heeft gehandeld.
Voor zover wel een voorwaardelijke straf wordt opgelegd, verzoekt de verdediging de proeftijd te beperken tot een jaar. Dit vanwege de belemmeringen die een proeftijd van twee of drie jaar zal opleveren voor de mogelijkheden op de arbeidsmarkt voor verdachte, aldus de verdediging.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van de verdachte en de gevolgen die het begaan van een dergelijk feit voor de samenleving heeft.
De verdediging heeft bepleit verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf of maatregel. De rechtbank is van oordeel dat de wijze waarop verdachte haar kind te vondeling heeft gelegd en de omstandigheden waaronder zij dit heeft gedaan ertoe leiden dat in deze zaak voor toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen plaats is.
Verdachte was zich een aantal weken voordat haar baby werd geboren, bewust geworden van het feit dat zij ongepland en ongewenst zwanger was. Zij heeft niemand op de hoogte gesteld van haar zwangerschap, zelfs haar vriend niet hoewel die volgens haar verklaring de vader van het kind is. Ook heeft zij geen medische hulp gezocht. Ook tijdens en na de bevalling heeft zij er van afgezien om hulp in te schakelen. Vervolgens heeft verdachte anderhalve dag na de bevalling haar pasgeboren kind vlakbij een ziekenhuis, in het (natte) gras naast een trottoir en slechts spaarzaam gekleed, te vondeling gelegd. Zij heeft haar baby hulpeloos achtergelaten, terwijl deze nog volledig afhankelijk was van de zorg van anderen. Een pasgeboren kind dat op deze wijze wordt achtergelaten kan ernstige gezondheidsschade oplopen en zelfs overlijden, als het niet tijdig wordt opgemerkt. Dat verdachte haar kind in de directe omgeving van een ziekenhuis te vondeling heeft gelegd, hetgeen impliceert dat hulp mogelijk snel aanwezig zou kunnen zijn, maakt dit niet anders. De rechtbank rekent het verdachte daarbij in het bijzonder aan dat zij, nadat zij haar kind had neergelegd, direct is weggegaan. Zij heeft zich er niet van vergewist dat haar kind ook daadwerkelijk door anderen zou worden gevonden. Hiermee heeft zij de baby ernstig in gevaar gebracht.
Behoudens de directe gevaren waaraan verdachte haar kind heeft blootgesteld, heeft zij ook het recht van een kind om (de identiteit van) zijn eigen ouder(s) te kennen miskend. Dit is te meer van belang, omdat naar huidige inzichten deze bekendheid van grote betekenis is voor de toekomstige ontwikkeling en het welbevinden van een kind.
De rechtbank overweegt ten slotte dat zij kan begrijpen dat verdachte zich als gevolg van haar ongewenste zwangerschap voor onverwachte problemen zag gesteld. Bij het oplossen van deze problemen had verdachte echter andere keuzes kunnen en ook moeten maken.
Betreffende de persoonlijke omstandigheden stelt de rechtbank allereerst vast dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking geweest, zo blijkt uit een haar betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 26 november 2009.
Over de geestesgesteldheid van verdachte ten tijde van het gepleegde feit is een rapport opgemaakt door de eerder genoemde psychiater, drs. Gerritsen. Naast hetgeen in dit rapport is opgemerkt over de toerekenbaarheid van het feit aan verdachte, waarover de rechtbank reeds onder het kopje ‘de strafbaarheid van de verdachte’ heeft overwogen en waarnaar zij thans verwijst, wordt in voornoemd rapport geadviseerd, gelet op de enigszins verhoogde kans op herhaling, om verdachte te laten behandelen binnen het kader van een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke straf. De behandeling moet worden gericht op de fors neurotische problematiek van verdachte en haar ontwijkende persoonlijkheidsstoornis, waarbij kan worden gedacht aan ambulante, individuele psychoanalytische psychotherapie.
Voornoemd strafadvies komt overeen met het advies dat Reclassering Nederland geeft in haar rapport d.d. 11 mei 2010. Ook van de inhoud van laatstgenoemd rapport heeft de rechtbank kennis genomen.
De rechtbank acht, alles afwegende, een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Met de deskundigen is de rechtbank van oordeel, dat de kans aanwezig is dat zonder behandeling verdachte opnieuw een soortgelijk misdrijf zal plegen. Daarom zal de rechtbank verdachte verplicht reclasseringscontact opleggen, ook indien dit het ondergaan van een psychotherapeutische behandeling inhoudt. Verdachte dient naar het oordeel van de rechtbank zo spoedig mogelijk met behandeling te beginnen.
Omdat thans nog geen inzicht bestaat in de duur van genoemde behandeling, zal de rechtbank de proeftijd niet beperken. De rechtbank wijst er daarbij op dat, zo dit inzicht op termijn wel wordt verkregen dan wel zich een reële kans op de arbeidsmarkt voor verdachte voordoet, waarbij de duur van de proeftijd en/of de opgelegde voorwaarden in belangrijke mate belemmerend zouden werken, verdachte ingevolge artikel 14f van het Wetboek van Strafrecht de rechtbank kan verzoeken de voorwaarden en/of de duur van de proeftijd te wijzigen.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 256 en 258 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het onder 5.1 genoemde strafbare feit oplevert;
- verklaart verdachte daarvoor strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 4 maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland, ook indien deze een ambulante psychotherapeutische behandeling inhouden;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarde;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Voorlopige hechtenis:
- heft op het – reeds geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. Z.J. Oosting, voorzitter, mr. A. Kuijer en mr. D.J.A. Kuipers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.A. van Wageningen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 12 juli 2010.
Mr. Kuipers is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.