ECLI:NL:RBUTR:2010:BN0682

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
11 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-513573-10
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot diefstal met geweld door minderjarige verdachten in Amersfoort

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 11 juni 2010, stond een minderjarige verdachte terecht voor poging tot diefstal met geweld. De zaak betrof twee berovingen die op 10 februari 2010 in Amersfoort plaatsvonden. De verdachte had samen met mededaders afgesproken om berovingen te plegen, waarbij zij gebruik maakten van een bb-gun om slachtoffers te intimideren. Tijdens de eerste poging, waarbij een vrouw op een fiets werd aangesproken, mislukte de beroving. De verdachte verklaarde dat hij niet had gezien dat zijn mededader met de bb-gun op het slachtoffer schoot. Na deze mislukte poging haalden de verdachten een vriend erbij om sterker te staan voor een volgende beroving. Bij de tweede poging werd een andere vrouw benaderd, waarbij de mededader de bb-gun gebruikte en het slachtoffer op de grond viel. De rechtbank oordeelde dat de verdachte uit angst voor herkenning wilde stoppen met de beroving, maar dat dit geen vrijwillige terugtred was. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan de poging tot diefstal met geweld, maar nam in overweging dat zijn aandeel in de feiten gering was. De rechtbank legde een werkstraf van 60 uren op en een voorwaardelijke jeugddetentie van 120 dagen, met bijzondere voorwaarden voor begeleiding en behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/513573-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 11 juni 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1995] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [woonadres].
Raadsman mr. M. ‘t Sas, advocaat te Wijk bij Duurstede.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 28 mei 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: samen met anderen heeft geprobeerd Van Dam op straat te beroven;
Feit 2: samen met anderen heeft geprobeerd [aangever 1] op straat te beroven.
3. De beoordeling van het bewijs
3.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde heeft begaan en baseert zich daarbij op de aangiften, de verklaringen van de medeverdachten en de bekennende verklaringen van verdachte.
3.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten en wijst daarbij op de aangiften en de bekennende verklaringen van verdachte.
3.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 10 februari 2010 in Amersfoort samen met twee mededaders eerst [aangever 1] en daarna Van Dam heeft geprobeerd te beroven en dat bij die berovingen met een zogenoemde bb-gun op de slachtoffers is geschoten.
Gelet op de tijdstippen waarop de berovingen gepleegd zijn, zal de rechtbank eerst de onder feit 2 ten laste gelegde beroving en daarna de onder feit 1 ten laste gelegde beroving bespreken.
De rechtbank heeft ten aanzien van feit 2 gelet op:
- de aangifte van [aangever 1] ;
- de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] ;
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 28 mei 2010 .
Verdachte verklaarde ter terechtzitting dat hij samen met de mededader had afgesproken om berovingen te gaan plegen. De mededader had daarvoor een bivakmuts en een bb-gun geregeld en verdachte had een sjaal meegenomen om zijn gezicht mee te kunnen bedekken. Verdachte en zijn mededader zijn op 10 februari 2010 vervolgens naar een tunneltje op het [adres] te Amersfoort gegaan en zij hebben daar gewacht, totdat er een slachtoffer voorbij zou komen. Toen er een vrouw aan kwam fietsen riep de mededader ‘stop’ tegen de vrouw. De vrouw fietste daarop door. Verdachte verklaarde dat de mededader op dat moment de bb-gun in zijn handen had.
Verdachte verklaarde dat hij niet had gezien dat de mededader met de bb-gun op het slachtoffer schoot, maar dat hij alleen had gezien dat de mededader met de bb-gun in de lucht schoot.
De rechtbank overweegt dat de medeverdachte bij de politie heeft verklaard dat hij, toen het slachtoffer doorfietste, de bb-gun op het slachtoffer richtte en daarmee in haar richting schoot. Uit de aangifte volgt daarnaast dat het slachtoffer twee knallen hoorde en dat zij vervolgens voelde dat zij twee keer op haar benen werd geraakt door iets.
Gelet hierop acht de rechtbank bewezen dat met de bb-gun op het slachtoffer is gericht en dat daarmee ook op het slachtoffer is geschoten.
De rechtbank heeft ten aanzien van feit 1 gelet op:
- de aangifte van A.H. van Dam ;
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 28 mei 2010 .
Verdachte verklaarde ter terechtzitting dat hij en zijn mededader na de eerste mislukte beroving op 10 februari 2010 een vriend van hem erbij hebben gehaald, omdat zij met z’n drieën bij een volgende beroving sterker zouden staan en die vriend hen zou kunnen helpen. Nadat ze de vriend hadden opgehaald is verdachte later die avond met zijn twee mededaders weer naar hetzelfde tunneltje op het [adres] te Amersfoort gegaan en zij hebben daar gewacht op het volgende slachtoffer. Toen er een vrouw kwam aanlopen riep een mededader ‘stop’. De mededader pakte zijn bb-gun, die op dat moment in de zak van verdachte zat, van verdachte af en liep naar het slachtoffer toe. De mededader sprong op de rug van het slachtoffer en het slachtoffer viel daardoor op de grond. Verdachte verklaarde dat het leek alsof zijn mededader iets van het slachtoffer probeerde af te pakken. Toen de mededader zag dat er twee fietsers de tunnel in kwamen heeft hij het slachtoffer losgelaten en zijn verdachte en zijn mededaders weggerend. Aangeefster heeft verklaard dat zij tegelijk met de dader is opgestaan en is doorgelopen en 3 of 4 meter verder twee maal een knal hoorde en tegelijk voelde dat zij op haar benen werd geraakt door een onbekend voorwerp.
Verdachte verklaarde dat op het moment dat de mededader ‘stop’ tegen het slachtoffer riep het slachtoffer zei dat zij de daders kende uit de wijk. Verdachte gaf aan dat hij door die herkenning bang werd dat hij gepakt zou worden. Verdachte verklaarde dat hij daarom op het moment van de worsteling naar zijn mededader en het slachtoffer toe liep om het slachtoffer te helpen. Verdachte gaf daarbij aan dat hij het slachtoffer niet zou hebben willen helpen als zij niet had gezegd dat zij de daders herkende.
De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat verdachte uit angst voor herkenning wilde stoppen met het beroven van het slachtoffer. Nu dit naar het oordeel van de rechtbank geen omstandigheid is afhankelijk van de wil van verdachte zelf is er geen sprake is van vrijwillige terugtred van verdachte.
3.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 10 februari 2010 te Amersfoort, op een openbare weg, ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening
weg te nemen een mobiele telefoon, toebehorende aan [aangever 2], en daarbij die voorgenomen diefstal te doen vergezellen van geweld tegen Van Dam, te plegen met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, tezamen en in vereniging met anderen als volgt heeft gehandeld: hebbende één van zijn mededaders die van Dam vastgegrepen en omver gegooid en haar mobiele telefoon vastgepakt en daaraan getrokken en daarna met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp tegen haar benen geschoten,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
2.
op 10 februari 2010 te Amersfoort, op een openbare weg, ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg
te nemen geld en/of goed(eren), toebehorende aan [aangever 1], en
daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en te doen
vergezellen van geweld en bedreiging met geweld tegen die [aangever 1], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken,
tezamen en in vereniging met een ander, als volgt heeft gehandeld: zijnde en hebbende zijn
mededader midden op het door die [aangever 1] gevolgde fietspad gaan staan en
daarna met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op haar gericht en met dat wapen tegen haar lichaam geschoten,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4. De strafbaarheid
4.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:
Ten aanzien van feit 1:
Poging tot diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Ten aanzien van feit 2:
Poging tot diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
4.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5. De strafoplegging
5.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een jeugddetentie van 120 dagen waarvan 109 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en de maatregel Hulp en Steun, waarvan de eerste drie maanden ITB-Criem en het volgen van een behandeling bij De Waag of een soortgelijke instelling als bijzondere voorwaarden en een werkstraf voor de duur van 60 uur subsidiair 30 dagen jeugddetentie.
5.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat bij het bepalen van de strafmaat rekening moet worden gehouden met het geringe aandeel van verdachte in de berovingen.
5.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft in de avond van 10 februari 2010 samen met een mededader geprobeerd een slachtoffer op straat te beroven. Toen deze beroving mislukte hebben ze een vriend erbij gehaald, omdat ze met z’n drieën sterker zouden staan en ze meer kans hadden dat de volgende beroving wel zou lukken. Verdachte heeft vervolgens diezelfde avond op dezelfde plek nogmaals geprobeerd om een slachtoffer te beroven. Bij beide berovingen is er met een bb-gun op de slachtoffers geschoten en zijn de slachtoffers ook door de kogeltjes geraakt.
De door verdachte gepleegde feiten zijn zeer ernstig, met name het door de mededader bij één van de berovingen toegepaste geweld. Het spreekt voor zich dat een op deze manier uitgevoerde beroving voor het slachtoffer een bijzonder traumatische ervaring moet zijn geweest. Verdachte heeft kennelijk in het geheel niet stilgestaan bij de gevolgen van zijn handelen voor de slachtoffers. Verdachte is na de eerste mislukte beroving niet tot het inzicht gekomen dat hij fout bezig was, maar hij is wederom op pad gegaan om een tweede beroving te plegen. De rechtbank rekent verdachte dit zwaar aan.
De rechtbank neemt als strafverminderende factoren in overweging dat het aandeel van verdachte in beide berovingen gering is geweest ten opzichte van het aandeel van een mededader. Verdachte heeft geen geweld gebruikt en hij heeft ook niet met de bb-gun op de slachtoffers geschoten. De rechtbank overweegt voorts dat verdachte zowel bij de politie als op de zitting openheid van zaken heeft gegeven en dat hij zijn eigen aandeel daarbij niet heeft gebagatelliseerd. De rechtbank is van oordeel dat verdachte met deze proceshouding verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen.
Blijkens het uittreksel uit het justitiële documentatieregister d.d. 10 mei 2010 is verdachte niet eerder veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
De rechtbank heeft kennis genomen van de voorlichtingsrapportages van Bureau Jeugdzorg Utrecht van 12 april 2010 en van de Raad voor de Kinderbescherming van 20 mei 2010. Zowel Bureau Jeugdzorg Utrecht als de Raad voor de Kinderbescherming adviseert om aan verdachte een voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarde de maatregel Hulp en Steun, waarvan de eerste drie maanden ITB-Criem, en het volgen van een behandeling bij De Waag of een soortgelijke instelling, in combinatie met een onvoorwaardelijke taakstraf. Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij het eens is met begeleiding en een behandeling bij De Waag.
Mevrouw N. Yasar van Bureau Jeugdzorg Utrecht heeft ter terechtzitting aangegeven dat verdachte inmiddels is aangemeld bij De Waag voor een agressieregulatietraining en voor de training “Ouders met liefde en grenzen”. Yasar gaf daarbij aan dat Ouders met liefde en grenzen de voorkeur heeft, omdat daarbij ook de ouders worden betrokken. Vanuit dit project kan eventueel een overstap worden gemaakt naar de individuele agressieregulatietraining. Yasar heeft geadviseerd om een behandeling bij De Waag of een soortgelijke instelling in de bijzondere voorwaarden op te nemen en daarbij open te laten welke behandeling er dient te volgen. Op die manier wordt de ruimte gelaten om verdachte de behandeling te laten volgen die het meest aansluit bij recente ontwikkelingen.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst van de feiten en de inhoud van de rapportages, alsmede de adviezen van Bureau Jeugdzorg Utrecht en de Raad voor de Kinderbescherming, een voorwaardelijke jeugddetentie met de geadviseerde bijzondere voorwaarden een passend sanctie is. Gelet op de ernst van het feit acht de rechtbank ook een onvoorwaardelijke werkstraf geïndiceerd.
5. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 45, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
6. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
ten aanzien van feit 1: Poging tot diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
ten aanzien van feit 2: Poging tot diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van 120 dagen, waarvan 109 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Bureau Jeugdzorg Utrecht, afdeling Jeugdreclassering, waarvan de eerste drie maanden in de vorm van de ITB-Criem;
* dat verdachte een behandeling bij De Waag of een soortgelijke instelling moet volgen.
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde jeugddetentie;
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 60 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast van 30 dagen;
- heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip dat dit vonnis onherroepelijk wordt.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.G. van Doorn, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. L.E. Verschoor-Bergsma en mr. M.H.L. Schoenmakers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.F. van Dam, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 11 juni 2010.
Mr. Van Dam is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.