parketnummer: 16/601344-09 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 16 juni 2010
[verdachte]
geboren op [1985] te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres], [woonplaats]
raadsman mr. S.J. Daniels, advocaat te Utrecht
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 2 juni 2010 , waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
De zaak is gelijktijdig doch niet gevoegd behandeld met die van medeverdachte [medeverdachte 1].
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: samen met (een) ander(en) een man, die op de grond lag, met geschoeide voet tegen het hoofd heeft getrapt;
feit 2: openlijk in vereniging geweld tegen die man heeft gepleegd;
feit 3 primair: een jongen met een bierflesje tegen het hoofd of in het gezicht heeft geslagen, waardoor hij zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling of
feit 3 subsidiair: mishandeling.
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
Ten aanzien van feit 1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde, het medeplegen van poging tot doodslag, heeft begaan. Verdachte heeft met kracht op het hoofd van het slachtoffer [slachtoffer] ingetrapt. Anderen hebben ook op het slachtoffer ingetrapt. Er is dan ook sprake van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van poging tot doodslag kan komen. Er dient uitgegaan te worden van de verklaring van verdachte, dat hij een trapje met zijn rechterbeen heeft gegeven. Normaliter is verdachte links, zodat de trap niet hard kan zijn geweest. Gelet hierop kan niet gezegd worden dat verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat door zijn handelen het slachtoffer zou komen te overlijden. Het feit dient als poging tot zware mishandeling te worden gekwalificeerd.
Het oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
Op 19 december 2009 omstreeks 03.00 uur surveilleerden verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] op de [adres] te Veenendaal. Zij zagen een man op de grond liggen. Deze manspersoon bleek later te zijn: [slachtoffer]. [verbalisant 2] zag dat een man, de later door hen aangehouden verdachte [verdachte], de man die op de grond lag, met zijn rechterschoen een harde trap geven. Verdachte bewoog zijn rechterbeen naar achteren, gevolgd door een krachtige voorwaartse beweging tegen het hoofd van de op de grond gelegen man. Hij raakte de man ter hoogte van zijn rechterslaap. Volgens [verbalisant 2] leek het alsof de verdachte tegen een voetbal aantrapte. [betrokkene 1] heeft gezien dat de blonde jongen hard intrapte op het hoofd van die donkere jongen, die op de grond lag. De politie heeft de blonde jongen aangehouden. In een latere verklaring heeft [betrokkene 1] aangegeven dat hij de blonde jongen als [verdachte] kende. [verdachte] had met kracht met zijn schoen tegen het hoofd van de kleine, donkere man getrapt. Verdachte heeft ter zitting toegegeven dat hij de jongen, die op de grond lag, een trap heeft gegeven.
Bewijsoverwegingen
Anders dan de officier van justitie heeft gesteld, is de rechtbank van oordeel dat niet gesproken kan worden van medeplegen. Hoewel verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben gezien dat een aantal mannen een man, die op de grond lag, trapte, kan niet gezegd worden dat deze mannen in nauwe en bewuste samenwerking met verdachte handelden. Er staat niet vast dat er door deze andere personen gericht op het hoofd werd getrapt. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verdachte alleen handelde op het moment dat hij een trap tegen het hoofd gaf.
Volgens verdachte is de trap, die hij heeft uitgedeeld, niet hard geweest. Hij wilde op deze wijze slechts kijken of het slachtoffer nog bij bewustzijn was. De rechtbank gaat hieraan voorbij. Uit de verklaring van verbalisant [verbalisant 2], dat het leek alsof verdachte tegen een voetbal trapte, en de verklaring van [betrokkene 1], dat verdachte hard en met kracht trapte, maakt de rechtbank op dat de trap van verdachte met de nodige kracht gepaard ging. Gelet op deze handelwijze acht de rechtbank niet aannemelijk dat verdachte de trap uit bezorgdheid over het slachtoffer heeft gegeven.
Het met geschoeide voet trappen tegen het hoofd van het slachtoffer is zozeer gericht op het toebrengen van fataal letsel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans op het overlijden van het slachtoffer heeft aanvaard. Onder deze omstandigheden en gezien de aard van de gedraging is dan ook, anders dan de raadsman heeft bepleit, voldaan aan het vereiste van het voorwaardelijk opzet op de dood.
De rechtbank komt tot de slotsom dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 primair tenlastegelegde, poging tot doodslag.
Ten aanzien van feit 2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich op grond van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen schuldig heeft gemaakt aan openlijk in vereniging geweld plegen tegen [slachtoffer]. Er dient vrijspraak te volgen voor het openlijk in vereniging geweld plegen tegen [betrokkene 2].
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft met betrekking tot dit feit geen verweer gevoerd.
Het oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
Op 19 december 2009 omstreeks 03.00 uur hebben verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] op de [adres] te Veenendaal [slachtoffer] op de grond aangetroffen. [slachtoffer] heeft verklaard dat hij, toen hij op de grond lag, geschopt en geslagen werd. [betrokkene 2] was samen met [slachtoffer]. Ze hielden een kroegentocht. Nadat ze naar het café [bedrijf 1] waren geweest en ze vervolgens weer naar buiten waren gegaan, zag hij dat het personeel uit dit café naar buiten kwam. [slachtoffer] rende richting het gemeentehuis van Veenendaal. Er renden 6 à 7 man achter [slachtoffer] aan. Hij zag vervolgens dat [slachtoffer] op de grond lag en dat er op hem werd ingeschopt.
Getuige [getuige 1] zag dat de hoofdingang van [bedrijf 1] openging en dat drie personen, die er werkten, naar buiten kwamen. Deze personen werden gevolgd door een groep mensen. Zij zag dat een paar jongens aan het slaan was en herkende van de groep onder meer [betrokkene 1] en [medeverdachte 1]. [betrokkene 1], werkzaam bij [bedrijf 1], heeft verklaard dat hij zag dat zijn collega [medeverdachte 1] vanuit het café achter een kleine, donkere man aanrende, die een aantal ruiten van het café had vernield. [betrokkene 1] is achter [medeverdachte 1] aangerend. [medeverdachte 1] gaf de man een vuistslag in zijn gezicht. Voor het café stond een bankje. Hij zag dat de kleine donkere man achterover op het bankje viel. [betrokkene 1] liep naar ze toe. Hij heeft de kleine donkere man met zijn rechtervuist in het gezicht geslagen.
Verdachte heeft verklaard dat hij in de kroeg stond en naar buiten liep, achter de andere personen aan. Hij zag dat de Engelsman, de rechtbank begrijpt [slachtoffer], over het bankje lag dat zich voor de kroeg bevond. Hij heeft hem een aantal keren tegen zijn benen getrapt. Hij zag dat andere mensen [slachtoffer] ook klappen en schoppen gaven.
Bewijsoverweging
Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijk in vereniging geweld plegen tegen [slachtoffer]. Verdachte heeft door zelf ook gewelddadige handelingen te plegen een wezenlijke bijdrage geleverd aan het in vereniging plegen van openlijk geweld.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde openlijk in vereniging gepleegde geweld tegen [betrokkene 3]. Hiervoor is geen bewijs aanwezig.
Ten aanzien van feit 3
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich op grond van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling, doordat verdachte met een bierfles op het hoofd van aangever [aangever 1] heeft geslagen.
Het standpunt van de verdediging
Volgens de raadsman kan uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen niet volgen dat verdachte bij het slaan met het bierflesje het hoofd van [aangever 1] heeft geraakt. Hij heeft hiervoor gewezen op de verklaring van getuige [getuige 2], die heeft verklaard dat er een bierflesje in de richting van [aangever 1] werd geworpen. Er kan enkel een eenvoudige mishandeling worden bewezenverklaard.
Het oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
[aangever 1] was op 29 november 2009 omstreeks 02.00 uur in een kroeg in Veenendaal en ging naar de wc. De jongen, met wie hij in de kroeg had gesproken, liep achter hem aan de toiletruimte in. De jongen had een bierfles in zijn hand. De jongen maakte met de hand met de bierfles een slaande beweging van boven naar beneden. De bierfles kwam met kracht op zijn hoofd terecht. Hij had meteen flinke pijn in zijn hoofd. Vervolgens ontstond een vechtpartij. Hij kreeg meerdere klappen. Hij heeft naast verdoofde kaken een blauw/rood linkeroog, een bult op zijn hoofd en wat kleine snijwondjes op zijn linkeroor. [getuige 2] bevond zich rond voormeld tijdstip in de wc. Hij heeft gezien dat de blonde jongen een voorwerp vasthad in zijn rechterhand en het voorwerp tegen het hoofd van die andere jongen gooide. Verdachte is aangehouden in verband met de mishandeling van [aangever 1]. Hij heeft verklaard dat hij de jongen een paar klappen heeft gegeven. Op het moment dat hij sloeg had hij nog een flesje bier in zijn handen. Hij denkt wel dat hij die jongen met het bierflesje op het hoofd heeft geraakt. Ook heeft hij die jongen met zijn vuisten op zijn hoofd geslagen.
Bewijsoverweging
Uit de aangifte van [aangever 1] leidt de rechtbank af dat verdachte [aangever 1] met een bierflesje op het hoofd heeft geslagen. Verdachte heeft zelf ook verklaard dat hij op het moment dat hij klappen heeft gegeven een bierflesje in zijn hand had. Dat getuige [getuige 2] heeft verklaard over gooien doet hieraan niet af.
De rechtbank zal verdachte echter vrijspreken van het onder 3 primair tenlastegelegde. De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting onvoldoende feiten en omstandigheden naar voren zijn gekomen waaruit zou kunnen worden afgeleid dat verdachte door het enkel, ongericht, slaan met het bierflesje tegen het hoofd van aangever, een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel, dan wel een poging daartoe, van aangever in het leven heeft geroepen. Nu het ten laste gelegde (voorwaardelijke) opzet niet bewezen kan worden, dient verdachte ten aanzien van het primair ten laste gelegde te worden vrijgesproken. Op grond van de voornoemde feiten en omstandigheden acht de rechtbank wel bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van [aangever 1].
4.1. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op of omstreeks 19 december 2009 te Veenendaal, althans in het
arrondissement Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen
misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven,
althans om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met dat opzet als volgt heeft gehandeld: zijnde en/of hebbende hij, verdachte,
en/of (één of meer van) zijn mededader(s) (meermalen) met de (geschoeide)
(rechter)voet(en) tegen het hoofd (ter hoogte van de (rechter)slaap) van die
[slachtoffer] geschopt en/of getrapt (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag),
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
2.
hij op of omstreeks 19 december 2009 te Veenendaal met een ander of anderen, op
of aan de openbare weg, de [adres], in elk geval op of aan een
openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk
geweld bestond uit het slaan en/of stompen en/of schoppen en/of trappen tegen
het lichaam van die [slachtoffer] en/of [betrokkene 3];
3. subsidiair
hij op of omstreeks 29 november 2009 te Veenendaal, althans in het
arrondissement Utrecht, opzettelijk mishandelend [aangever 1] (meermalen) in
het gezicht en/of op/tegen het hoofd, althans op/tegen het lichaam heeft geslagen en/of heeft gestompt en/of die [aangever 1] met een (bier)flesje op het hoofd heeft geslagen, waardoor voornoemde [aangever 1], letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
feit 1 primair: Poging tot doodslag;
feit 2: Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
feit 3 subsidiair: mishandeling.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft -overeenkomstig haar op schrift gestelde aantekeningen- op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht, feit 1 primair, feit 2 en feit 3 primair, gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 20 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Als bijzondere voorwaarden dienen te worden opgelegd: reclasseringstoezicht met meldingsgebod, behandeling en gedragsinterventie.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft erop gewezen dat verdachte maar een zeer beperkt strafblad heeft. Hij heeft gelukkig door schorsing van de voorlopige hechtenis zijn baan als gastheer bij een restaurant kunnen behouden. Het is belangrijk dat hij zijn werk behoudt. Gelet hierop heeft de raadsman verzocht om een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, waarbij het onvoorwaardelijk gedeelte gelijk is aan de duur, die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Als bijzondere voorwaarde dient behandeling bij De Waag te worden opgelegd. Hiervoor is verdachte gemotiveerd. Daarnaast kan een pittige werkstraf worden opgelegd.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich tijdens een uitgaansnacht schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging. Hij heeft zich bij een groep die een persoon aan het slaan en trappen was, aangesloten en heeft het slachtoffer zelf ook een aantal trappen gegeven. Toen het slachtoffer op de grond lag, heeft hij met geschoeide voet tegen het hoofd van het slachtoffer geschopt. Het is een gelukkig toeval dat het slachtoffer daarbij geen ernstige verwondingen heeft opgelopen. Dat de gevolgen van verdachtes handelen beperkt zijn gebleven is echter niet aan verdachte te danken. Op een eerdere uitgaansnacht heeft hij een kroegbezoeker mishandeld. De feiten heeft verdachte gepleegd onder invloed van een behoorlijke hoeveelheid alcohol.
De rechtbank acht het ernstige feiten. Gevoelens van onveiligheid, die in het uitgaanspubliek leven, worden door dergelijke feiten vergroot. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 8 maanden wordt in beginsel passend en geboden geacht.
Verdachte is niet eerder voor geweldsdelicten veroordeeld. Na zijn schorsing van de voorlopige hechtenis is hij bij zijn werkgever teruggegaan en heeft thans een vaste baan gekregen. Verdachte heeft zich tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis gehouden aan de hierbij gestelde voorwaarden. Indien verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd zal krijgen, is de kans groot dat hij zijn vaste baan verliest, hetgeen de rechtbank, maatschappelijk gezien, niet wenselijk acht.
Op grond van de persoonlijke omstandigheden zal de rechtbank dan ook andersoortige straffen opleggen, die voor verdachte wel een forse vrijheidsbeperking betekenen, zodat -uit oogpunt van vergelding- recht wordt gedaan aan de ernst van de gepleegde feiten.
De rechtbank zal een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden met een proeftijd van 2 jaar opleggen teneinde verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Verdachte zal tijdens de proeftijd als voorwaarde een periode van 6 maanden elektronisch toezicht dienen te ondergaan. Bij de nadere invulling van dit toezicht tussen Reclassering Nederland en verdachte dient verdachte in ieder geval in de gelegenheid te worden gesteld om zijn baan van gastheer uit te voeren. De rechtbank zal voorts, zoals door de reclassering is geadviseerd, de bijzondere voorwaarde stellen, dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen en voorschriften die verdachte zullen worden gegeven door of namens reclassering Nederland, unit Utrecht, ook als die inhouden de plicht om zich zo vaak als die instelling dat nodig acht te melden, het volgen van een cognitieve vaardigheidstraining en voortzetting van behandeling bij De Waag. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij bereid is om mee te werken aan een cognitieve vaardigheidstraining en behandeling voor zijn agressieproblematiek.
Omdat vanwege de persoonlijke omstandigheden van de verdachte een - gelet op de ernst van het feit - naar verhouding lichtere straf wordt opgelegd, acht de rechtbank als aanvulling hierop een werkstraf op zijn plaats.
7. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 45, 141, 287 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8. De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 3 primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair: Poging tot doodslag;
feit 2: Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
feit 3 subsidiair: mishandeling
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 8 maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
* dat de verdachte zich gedurende zes maanden onder elektronisch toezicht zal stellen met inachtneming van hetgeen door de Reclassering Nederland te Utrecht tussen de veroordeelde en de Reclassering Nederland daaromtrent zal worden overeengekomen, waarbij verdachte in ieder geval in de gelegenheid wordt gesteld om zijn baan van gastheer uit te voeren;
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland, unit Utrecht, zolang deze instelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt, ook als die inhouden een meldingsplicht, het volgen van een cognitieve vaardigheidstraining en voortzetting van behandeling bij De Waag;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarde;
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 120 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag;
Voorlopige hechtenis
- Heft op, het geschorste, tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Brouwer, voorzitter, mr. P.M.E. Bernini en mr. R.S.B. Kool, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N.H.M. van Ek, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 16 juni 2010.