parketnummers: 16/601269-09 en 16/600128-09 (tul) [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 1 juni 2010
[verdachte],
geboren op [1979] te [geboorteplaats],
wonende aan de [woonadres], [woonplaats],
raadsman mr. H. Seton, advocaat te Amersfoort.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 18 mei 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter terechtzitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1 primair: heeft geprobeerd [slachtoffer] van het leven te beroven dan wel heeft geprobeerd [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
subsidiair: [slachtoffer] heeft mishandeld;
feit 2: [slachtoffer] heeft aangerand; en
feiten 3, 4, 5 en 6: goederen heeft gestolen dan wel (samen met een ander) heeft geheeld.
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 1 ten laste gelegde poging tot zware mishandeling, de onder de feiten 3 en 4 ten laste gelegde opzetheling alsmede aan de onder feit 6 ten laste gelegde bedrijfsinbraak.
Ten aanzien van hetgeen aan verdachte onder de feiten 2, 3 primair, 4 primair en 5 ten laste is gelegd, heeft de officier van justitie vrijspraak gevorderd wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouwe heeft vrijspraak bepleit van de onder 1, 2 en 5 ten laste gelegde feiten wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
Ten aanzien van de onder 3, 4 en 6 ten laste gelegde feiten heeft de raadsvrouwe zich primair op het standpunt gesteld dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. Daartoe heeft zij aangevoerd dat door hulpofficier van justitie E.E. Bierhof toestemming is verleend tot het binnentreden van de woning ter aanhouding van verdachte. Deze toestemming blijkt echter niet uit het dossier. Daarnaast ontbreekt een bevel van de officier van justitie voor aanhouding buiten heterdaad en blijkt uit het dossier niet dat er zodanige spoed was vereist dat het optreden van de officier van justitie niet kon worden afgewacht. Voorts heeft de raadsvrouwe aangevoerd dat de kamer van verdachte als een zelfstandige woonruimte dient te worden beschouwd en dat nu verdachte geen toestemming tot binnentreden had gegeven, er derhalve een machtiging was vereist. Nu van een dergelijke machtiging niet uit het dossier blijkt, is volgens de raadsvrouwe sprake van een onherstelbaar vormverzuim. De door verdachte op 13, 14 en 15 mei 2009 afgelegde verklaringen, het proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door [verbalisant 1] d.d. 12 mei 2009 alsmede het proces-verbaal betreffende de in beslag genomen goederen dienen van het bewijs uitgesloten te worden, aldus de raadsvrouwe. Na uitsluiting van deze bewijsmiddelen resteert onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor bewezenverklaring van deze feiten.
Subsidiair heeft de raadsvrouwe zich ten aanzien van de feiten 3 en 4 op het standpunt gesteld dat niet vastgesteld kan worden of de goederen onder verdachte in beslag zijn genomen. Bovendien is niet vastgesteld dat de in beslag genomen goederen afkomstig zijn van het [bedrijf 1]. Meer subsidiair heeft de raadsvrouwe bepleit dat het onder 3 subsidiair en
4 subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Met betrekking tot hetgeen onder feit 6 aan verdachte ten laste is gelegd, heeft de raadsvrouwe zich subsidiair aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
4.3.1. Vrijspraak
Gelet op het feit dat er ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde naast de verklaring van aangeefster geen enkel steunbewijs in het dossier te vinden is, zal de rechtbank verdachte hiervan vrijspreken.
De rechtbank is voorts – met de officier van justitie en de verdediging – van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor bewezenverklaring van de aan verdachte onder 3 primair, 4 primair en 5 ten laste gelegde feiten. De rechtbank zal verdachte ook van deze feiten vrijspreken.
4.3.2. Bewijsoverwegingen
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1:
Aangeefster [slachtoffer] (hierna te noemen: [slachtoffer]) heeft op 28 november 2009 verklaard dat haar vriend [verdachte] die ochtend rond 10.00 uur uit bed stapte en naar de computer liep die in de slaapkamer staat. Daar pakte hij een doorzichtig rolletje tape vandaan. Vervolgens liep hij terug naar bed en bond hij haar handen op haar rug en tapete hij haar benen aan elkaar. [slachtoffer] hoorde dat hij de bak met koud water die hij had gehaald in de woonkamer zette. Hij liep de slaapkamer binnen en pakte [slachtoffer] bij haar armen vast en sleurde haar van het bed. [slachtoffer] voelde dat haar knieën pijnlijk werden doordat die over de grond sleepten. [verdachte] pakte haar eerst bij haar keel. Hij viel haar van voren aan. Vervolgens duwde hij haar hoofd in de bak met water. Het voelde alsof ze verdronk, [slachtoffer] dacht bij zichzelf “ik ga dood”. Voor haar gevoel was ze heel lang met haar hoofd onder water. [slachtoffer] voelde dat hij haar hoofd uit het water haalde. Zo kon ze even op adem komen. [slachtoffer] voelde dat hij haar weer bij haar nek pakte en duwde haar weer in het water. Ze zag dat de bak met water ondertussen half leeg was. Ineens zag ze dat hij een aardappelschilmesje in zijn handen had. Hij pakte haar haar vast en gebruikte het mesje om haar haar af te snijden. Ze zag dat er plukken haar op de grond vielen. Hij duwde haar van voren op de grond in de woonkamer en ging bovenop haar borst zitten. Hij legde zijn beide handen om haar nek en kneep haar keel dicht. [slachtoffer] voelde dat ze rood aan liep en moest gorgelen. Ze dacht dat ze dood zou gaan. Ze probeerde met haar benen te spartelen om los te komen, dit lukte niet. Op een gegeven moment ging hij van haar af en ging hij op de bank zitten. [slachtoffer] bleef op de grond liggen. Ze hoorde hem zeggen dat hij het normaal vond om haar zo te behandelen. Ze vroeg hem of hij haar alsjeblieft los wilde maken. Daarop stond hij op en zei hij: “Je moet geen alsjeblieft zeggen.” Hij begon haar vervolgens weer te wurgen terwijl ze op de grond lag.
Door het incident heeft [slachtoffer] verschillende blauwe plekken aan haar rechter arm en hand opgelopen. Ook zijn haar beide polsen blauw en rood van de tape en voelt haar nek pijnlijk. Voorts heeft zij schaafwonden opgelopen aan haar knieën en onderrug.
Op 4 december 2009 heeft er een intakegesprek plaatsgevonden met betrekking tot het seksueel misbruik dat eveneens op 28 november 2009 plaatsgevonden zou hebben. Vervolgens is [slachtoffer] op 30 december 2009 verhoord. Zij heeft daarbij verklaard dat het bruine haar dat aan het stuk tape geplakt zat hoofdhaar is en dat dit stuk tape op haar polsen en enkels zat. Voorts heeft zij verklaard dat verdachte drie of vier stukken haar heeft afgesneden en dat hij het opzetstuk voor een mop van de blauwe emmer had afgehaald en dat toen haar hoofd erin paste.”
Op 20 januari 2010 legt verdachte aan de politie ter gelegenheid van een verhoor een handgeschreven brief over welke hij op 8 januari 2010 in de PI heeft gekregen van [slachtoffer].
Hierin schrijft zij onder meer: “ik heb de politie gebeld, ze nemen contact met me op. Het gaat me wel lukken! Ik hoop dat we zo spoedig mogelijk weg kunnen” en even verderop “je bent echt een lieverd, maar soms wat gevaarlijk. Ik hoop dat je wel wat hulp daarin vind”.
Op 22 januari 2010 verklaart [slachtoffer] dat ze niet meer zeker weet of het daadwerkelijk is gebeurd en ze geeft aan dat ze wil dat de zaak wordt afgeblazen. Ze zat in psychoses. Wanneer de parketsecretaris tegen [slachtoffer] zegt dat de zaak doorgang vindt omdat het openbaar ministerie deze zodanig ernstig vindt, verklaart [slachtoffer] dat ze dan tegen de rechter zal zeggen dat het allemaal gelogen was. Over het letsel verklaart ze dat ze dat heeft opgelopen omdat ze in de ochtend van 28 november 2009 ontbijtkoek was wezen kopen en ze toen hard van haar fiets is gevallen. [slachtoffer] wist niet hoe ze aan het letsel in haar nek gekomen was.
Op 25 januari 2010 wordt [slachtoffer] verhoord door de rechter-commissaris. [slachtoffer] verklaart dan dat alles wat zij aan de politie heeft verklaard niet waar is en ze in een psychose zat.
Ondanks de omstandigheid dat uit het dossier naar voren komt dat bij [slachtoffer] de diagnoses Schizofrenie en Borderline zijn vastgesteld, waarvoor zij medicatie gebruikt, hecht de rechtbank geen geloof aan de door [slachtoffer] op 22 en 25 januari 2010 afgelegde verklaringen, nu zij bij drie gelegenheden, te weten 28 november 2009, 4 december 2009 en 30 december 2009, uitgebreid en consistent heeft verklaard en zij daarbij niet rept van een psychose, maar pas op 22 januari 2010 op de eerdere door haar afgelegde verklaringen terug komt. Hierbij heeft de rechtbank ook acht geslagen op de inhoud van voornoemde handgeschreven brief. Bovendien acht de rechtbank de verklaring van [slachtoffer] dat zij in de ochtend van
28 november 2009 naar de supermarkt is gefietst volstrekt ongeloofwaardig. De voordeur was immers op slot gedaan door verdachte en [slachtoffer] gaf aan niet te weten waar haar sleutels waren, zo blijkt uit de woordelijke uitwerking van het gesprek met de politie op
28 november 2009. Het is derhalve onmogelijk dat [slachtoffer] die ochtend de woning heeft verlaten zonder dat verdachte daarvan op de hoogte was.
Daarnaast heeft [slachtoffer] op de dinsdag na het incident aan [betrokkene 1], de begeleidster van [slachtoffer], verklaard dat haar hoofd in een emmer met water was gestopt door [verdachte]. Tevens heeft voornoemde [betrokkene 1] verklaard dat zij de verhalen van [slachtoffer] geloofwaardig acht en [slachtoffer] geen dingen verzint.
Ook heeft [slachtoffer] diezelfde dinsdag gesproken met haar moeder. [slachtoffer] verklaarde toen dat ze door [verdachte] het bed uit was gesleurd, door hem was getapeted en zij twee keer met haar hoofd in het water was geduwd.
De rechtbank heeft voorts in overweging genomen dat de huisarts-in-opleiding op
1 december geen psychische stoornis heeft waargenomen.
De door [slachtoffer] op 28 november 2009, 4 december 2009 en 30 december 2009 afgelegde verklaringen vinden steun in de overige bewijsmiddelen. Zo past het door de verbalisant op 28 november 2009 waargenomen letsel in de nek en de schaafplekken op de knieën en elleboog bij haar verklaringen over hetgeen de bewuste dag plaatsgevonden zou hebben. Van het letsel zijn nog diezelfde dag foto’s gemaakt. Op basis van die foto’s stelt de rechtbank vast dat het letsel dermate vers is dat dit nimmer het gevolg kan zijn van een val met een fiets een week eerder, waarover de moeder van [slachtoffer] bij de rechter-commissaris verklaard heeft. Tevens blijkt uit de medische verklaring dat bij [slachtoffer] een pijnlijke ademhaling is waargenomen. De moeder van [slachtoffer] heeft verklaard dat toen zij de dinsdag na het incident [slachtoffer] bezocht, [slachtoffer] bijna niet kon praten van de pijn. De voornoemde bewijsmiddelen ondersteunen de verklaring van verdachte dat zij over de grond is gesleept en dat zij met kracht bij haar keel is gepakt.
Door de verbalisant wordt op 28 november 2009 geconstateerd dat op de grond in de woonkamer een bruine pluk haar lag. Op 29 november 2009, een dag na het incident, worden in de vuilnisbak stukken tape met daarop bruin gekleurd haar aangetroffen. Geconcludeerd wordt dat de (stuk gesneden) tape voldoende is om een persoon aan enkels en voeten vast te binden. Ook is de emmer groot genoeg om een hoofd in te doen.
Naar de op de tapes aangetroffen lichaamsharen is onderzoek verricht door het NFI. In het rapport wordt geconcludeerd dat enkele op de tapes aangetroffen lichaamsharen passen in het ontvangen armhaarpalet van het slachtoffer [slachtoffer].
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of het opzet van verdachte ten tijde van het feit gericht was op het doden van [slachtoffer]. Op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen van verdachte – het tot tweemaal toe in een bak met water duwen en houden van het hoofd van [slachtoffer] en het meermalen met kracht met beide handen bij de keel vasthouden en dichtknijpen – komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte het voorwaardelijk opzet had om [slachtoffer] van het leven te beroven.
Naar het oordeel van de rechtbank is het onthouden van zuurstof door het in een bak met water duwen van het hoofd dan wel door het met kracht aanleggen van een verwurging per definitie gericht op het van het leven beroven van een persoon. Immers, indien het hoofd lang genoeg in een bak met water wordt gehouden en de verwurging lang genoeg aanhoudt zal dit de dood tot gevolg hebben. Daar komt bij dat van te voren niet nauwkeurig is in te schatten hoe lang de betreffende handelingen dienen te duren alvorens de dood intreedt nu dit naar gelang de omstandigheden en van persoon tot persoon kan verschillen. Uit de verklaring van [slachtoffer] blijkt dat het onthouden van zuurstof niet slechts kortstondig heeft geduurd maar zo lang dat zij dacht dat zij dood zou gaan en dat sprake is geweest van meerdere achtereenvolgende handelingen die haar het ademhalen hebben belet.
Gelet op de het vorenstaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte met de door hem verrichte handelingen de aanmerkelijke kans op het intreden van de dood had aanvaard. De rechtbank acht daarom bewezen dat het opzet, in voorwaardelijke zin, van verdachte gericht is geweest op het doden van [slachtoffer].
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer] van het leven te beroven.
Bespreking van het verweer gevoerd ten aanzien van de feiten 3, 4 en 6:
Inleiding
Op 13 mei 2009 omstreeks 10.45 uur heeft wijkagent [verbalisant 1] telefonisch contact met [betrokkene 2]. [betrokkene 2] vertelt hem dat [verdachte] (de rechtbank begrijpt verdachte) gestolen goederen bij hem in huis heeft gezet. Het betreft computers, een beeldscherm, gasflessen en een zuurstoffles. [verdachte] had [betrokkene 2] verteld dat hij deze goederen bij een bejaardentehuis in de buurt had gestolen. In dit gesprek geeft [betrokkene 2] aan dat de voordeur van de woning aan de [adres] te Amersfoort open staat, dat de wijkagent binnen mag treden en dat het gedeelte in de woning achter de schuifdeuren door [verdachte] wordt gehuurd.
Buiten heterdaad?
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouwe dat sprake was van een buiten heterdaad situatie, omdat naar vaste rechtspraak sprake is van ontdekking op heterdaad zolang de verboden situatie voortduurt (HR 3 november 1992, NJ 1993, 291). De verboden situatie betreft in het onderhavige geval het voorhanden hebben van gestolen goederen, hetgeen strafbaar is gesteld in artikel 416 c.q. artikel 417 bis van het Wetboek van Strafrecht. Gelet op het voornoemde was daarom wel degelijk sprake van een heterdaad situatie, die bovendien gelet op de verklaring van [betrokkene 2] actueel was.
Ontbreken van een schriftelijke machtiging
De rechtbank stelt vast dat verbalisanten op diezelfde 13 mei met toestemming van voornoemde [betrokkene 2] de woning aan de [adres] te Amersfoort zijn binnengetreden. De verbalisanten zagen aldaar in de gang vier gasflessen staan. Zij liepen vervolgens via de woonkamer met de slaapkamer van voornoemde [betrokkene 2] door tot de schuifdeuren. Eén van de verbalisanten heeft vervolgens geroepen dat er politie was en heeft daarop de schuifdeuren opengemaakt. In deze kamer zien de verbalisanten een persoon, die later verdachte blijkt te zijn. Ook zien de verbalisanten in deze kamer twee computers staan die deels uit elkaar liggen, een computerscherm en een grote zuurstoffles, hetgeen overeenkomt met de bij verpleeghuis [bedrijf 2] weggenomen goederen. Verdachte is hierop aangehouden.
Hoewel de rechtbank met de raadsvrouwe en de officier van justitie vaststelt dat een schriftelijke machtiging tot binnentreden ontbreekt, is zij van oordeel dat met de enkele constatering daarvan kan worden volstaan. Zij overweegt daartoe dat op pagina 43 van het proces-verbaal van bevindingen is geverbaliseerd dat de wijkagent, naar aanleiding van het hiervoor genoemde telefoongesprek en de eerdere informatie dat in de woning aan de [adres] te Amersfoort gestolen goederen zouden liggen, overleg heeft gepleegd met hulpofficier van justitie E.E. Bierhoff. Deze verleende mondeling toestemming tot het betreden van de woning ter aanhouding van verdachte. Dit betekent dat aan het doel van een dergelijke machtiging, namelijk dat er een afweging wordt gemaakt tussen het opsporingsbelang en het belang van een verdachte bij bescherming van zijn privaat huiselijk leven, inhoudelijk is voldaan door de toestemming van de hulpofficier van justitie.
De rechtbank merkt voorts nog op dat artikel 96 van het Wetboek van Strafvordering de politie de bevoegdheid biedt om de ter plaatse aangetroffen voorwerpen in beslag te nemen.
Bewijsmiddelen ten aanzien van de feiten 3 en 4:
Aangever [aangever 1] heeft verklaard dat tussen 8 mei 2009 te 16.00 uur en 9 mei 2009 te 5.04 uur is ingebroken in het [bedrijf 1] welke is gelegen aan de [adres] te Amersfoort. Bij deze inbraak zijn tien portofoons van het merk Motorola en vijf acculaders eveneens van het merk Motorola weggenomen. Aangever heeft eveneens verklaard dat op 10 mei 2009 omstreeks 4.30 uur (wederom) is ingebroken in het [bedrijf 1]. Hierbij is een kassacomputer van het merk HP weggenomen.
Op 13 mei 2009 zijn in de woning aan de [adres] te Amersfoort, waar verdachte destijds verbleef, portofoons en een batterijlader aangetroffen. Uit de kennisgeving van inbeslagneming blijkt dat er onder verdachte zeven portofoons van het merk Motorola en een batterijlader van het merk Motorola in beslag zijn genomen.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij gestolen goederen op zijn kamer heeft gehad.
[aangever 1] heeft namens het [bedrijf 1] de in de woning van verdachte en [betrokkene 2] aangetroffen en inbeslaggenomen goederen PC genummerd 11 op de kennisgeving van inbeslagneming, de portofoons genummerd 17 en 18, de acculaders nr. 25 en 26 en de batterijlader nr. 27 herkend als weggenomen bij het [bedrijf 1] en deze zijn aan hem teruggegeven.
De rechtbank acht gelet op het voorgaande wettig overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 3 en 4 tenlastegelegde opzetheling.
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 6:
Aangever [aangever 2] heeft verklaard dat er op 12 mei 2009 tussen 2.50 uur en 3.15 uur is ingebroken in het gebouw van zorgcentrum [bedrijf 3], locatie [bedrijf 3]. Dit gebouw is gelegen aan de [adres] te Amersfoort. Toen aangever ter plaatse met de politie een rondje om het gebouw liep, zag hij dat de deur van het (brom)fietsenhok onafgesloten was en dat er vanuit een met dubbeltjes gaas afgesloten gedeelte onder meer een viertal gasflessen was weggenomen. Hij zag dat er een gat in het gaas was geknipt. Ook zag hij dat er twee hefboompjes van een uitzetraam waren afgebroken, dat de ruit van het bovenste uitzetraam was vernield en dat er zowel op het glas als op het kozijn bloed zat. Uit de goederenbijlage volgt dat er onder meer een computer van het merk HP met opschrift PC073, een beeldscherm met opschrift CFG058, vier gasflessen en een zuurstoffles zijn weggenomen. De in de woning van verdachte en [betrokkene 2] aangetroffen en inbeslaggenomen computerscherm genummerd 4 op de kennisgeving van inbeslagneming, de gasflessen genummerd 29 en zuurstoffles genummerd 30, zijn aan de benadeelde teruggegeven, in de persoon van [betrokkene 3], die deze goederen herkende als te zijn weggenomen.
Op 12 mei 2009 werd een bloedspoor op de binnenkant van de ruit van het inklimraam aangetroffen en veiliggesteld. Dit bloedspoor is gewaarmerkt met zegelnummer AAAP8983NL. Uit het daarmee verkregen DNA-profiel is een match gevonden met een DNA-profiel in DNA-profielcluster 12318. Het DNA-profiel van verdachte maakt deel uit van dit cluster en kan zodoende afkomstig zijn van verdachte. De kans dat het DNA-profiel van een willekeurige persoon matcht met dit DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard.
Verdachte heeft ter terechtzitting geen aannemelijke verklaring afgelegd over de wijze waarop zijn bloed op de binnenkant van de ruit van het inklimraam terecht kan zijn gekomen.
Gelet op het voorgaande kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat verdachte de tenlastegelegde inbraak heeft begaan.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 28 november 2009 te Utrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet,
terwijl hij met tape de handen achter haar rug en de benen van die [slachtoffer] had vastgebonden
- het hoofd van die [slachtoffer] in een bak onder water heeft geduwd en heeft gehouden en
- meermalen met kracht met beide handen bij de keel van die [slachtoffer] heeft vastgehouden en dichtgeknepen,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
in de periode van 08 mei 2009 tot en met 13 mei 2009 te Amersfoort 6 portofoons en een acculader voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van voornoemde portofoons en acculader wist, dat het door diefstal verkregen goederen betroffen;
in de periode van 10 mei 2009 tot en met 13 mei 2009 te Amersfoort een computer (merk HP) voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van voornoemde computer wist, dat het een door diefstal verkregen goed betrof;
op 12 mei 2009 te Amersfoort met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen
in een pand gelegen aan de [adres] aldaar een computer (HP) en een beeldscherm toebehorende aan Zorgaccent Amersfoort Lokatie [bedrijf 3],
waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en de weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak op en/of verbreking van een ruit en hefboompjes van het uitzetraam van voornoemd pand
in een fietsenhok behorend bij een pand gelegen aan de [adres] aldaar een zuurstoffles en gasflessen toebehorende aan Zorgaccent Amersfoort Lokatie [bedrijf 3] waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en de weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak van gaas wat als afsluiting fungeerde voor een afgesloten gedeelte in voornoemd hok.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:
feit 1: poging tot doodslag;
feiten 3 en 4: telkens, opzetheling; en
feit 6: diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en verbreking.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Over de geestvermogens van verdachte is door drs. R.J.H. Winter, psychiater, op 11 januari 2010 een rapport uitgebracht.
Uit voornoemd rapport leidt de rechtbank af dat bij verdachte sprake is van een langdurig bestaande en onvolledig behandelde ADHD gecombineerd met een afhankelijkheid van alcohol en amfetamine-achtige preparaten.
Verdachte dient naar het oordeel van de psychiater als volledig toerekeningsvatbaar te worden beschouwd, omdat hij in alle gevallen voldoende op de hoogte was van het onwenselijke van het gebruik van (grote hoeveelheden) alcohol al dan niet in combinatie met andere middelen.
Een (spoedig) terugval in middelengebruik lijkt de psychiater niet onwaarschijnlijk gezien zijn voorgeschiedenis.
De rechtbank neemt de conclusies van deze gedragskundige, ook ten aanzien van de volledige toerekenbaarheid, over en maakt deze tot de hare.
De rechtbank constateert dat uit de rapportages of anderszins niet is gebleken van een omstandigheid die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is aldus strafbaar.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en met als bijzondere voorwaarden verplicht reclasseringscontact, een meldingsgebod alsmede een behandelverplichting bij Stichting Victory Home of Centrum Maliebaan.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouwe heeft aangevoerd dat zij de door de officier van justitie gevorderde straf passend acht.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Verdachte heeft geprobeerd zijn (voormalig) vriendin te doden. Hij heeft haar hoofd, terwijl hij haar handen en benen had vastgebonden met tape, in een bak met water geduwd en gehouden en heeft meermalen met kracht haar keel vastgehouden en dichtgeknepen. De rechtbank acht dit een zeer ernstig feit. Verdachte heeft door zijn handelen geen enkel respect voor het leven en welzijn van het slachtoffer getoond.
Het spreekt voor zich dat een slachtoffer, in dit geval een zeer kwetsbaar persoon, van een dergelijke ingrijpende gebeurtenis deze als traumatisch ervaart en nog lange tijd last kan ondervinden van gevoelens van onveiligheid. Meer in het algemeen veroorzaakt een dergelijke feit in de maatschappij gevoelens van angst en onveiligheid.
Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan heling van portofoons, acculaders en een computer. Door de heling van gestolen goederen heeft verdachte bijgedragen aan het in stand houden van een crimineel circuit, waarin het voor plegers van diefstallen lonend blijft zich met deze criminele activiteiten in te laten, omdat er voor de door hen weggenomen goederen een afzetmarkt is.
Tot slot heeft verdachte een bedrijfsinbraak gepleegd. Daarmee heeft hij aan de benadeelde overlast en schade berokkend. Daarnaast dragen dergelijke handelingen bij aan een gevoel van onveiligheid in de maatschappij.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 19 maart 2010 waaruit
blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld ter zake van vermogens- en geweldsdelicten.
Verdachte heeft laten zien dat hij zich weinig gelegen laat liggen aan twee eerdere voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraffen, nu hij zich binnen de proeftijd alweer schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit (feit 1).
Tevens heeft de rechtbank bij het bepalen van de op te leggen straf rekening gehouden met:
- het hiervoor onder 5.2 genoemde psychiatrisch rapport waaruit blijkt dat verdachte als volledig toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd en waarin wordt geadviseerd om de behandeling voor verdachtes alcoholproblematiek voort te zetten dan wel opnieuw te starten;
- een de verdachte betreffend rapport van Centrum Maliebaan van 11 februari 2010, opgemaakt door L. Scheffers, reclasseringswerker, waarin wordt geadviseerd om aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden verplicht reclasseringscontact, een meldingsgebod, een locatieverbod alsmede het volgen van een behandeling voor verdachtes alcoholproblematiek, middelengebruik en agressie bij Centrum Maliebaan, ook indien dit inhoudt opname op de Detox van Centrum Maliebaan;
- de brief van Stichting Victory Home Utrecht van 6 mei 2010 waaruit blijkt dat verdachte sinds 31 maart 2010 is opgenomen in Stichting Victory Home Utrecht; en
- een emailbericht van K. van Scherpenzeel, teamcoördinator bij Centrum Maliebaan van 17 mei 2010 waaruit volgt dat de mogelijkheid bestaat dat mensen die een reclasseringstoezicht opgelegd hebben gekregen, verblijven in Stichting Victory Home. Geadviseerd wordt om dit niet als bijzondere voorwaarde op te leggen omdat niet iedereen het intensieve en in het begin vrijheidsbeperkende traject vol kan houden.
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht heeft de rechtbank bij het bepalen van de hoogte van de straf rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte op 14 juli 2009 en 14 september 2009 is veroordeeld in verband met geweldsdelicten en nu ten aanzien van feiten 3, 4 en 6 schuldig wordt verklaard aan misdrijven die hij vóór genoemde vonnisdata heeft gepleegd.
Met de officier van justitie, de raadsvrouwe, verdachte zelf en de reclassering is de rechtbank gelet op de problematiek van verdachte en het daarmee samenhangende recidivegevaar van oordeel dat, zowel bezien vanuit het belang van verdachte als vanuit het belang van de samenleving, behandeling van verdachte noodzakelijk is. Mocht verdachte zijn behandeling in Victory Home om welke reden dan ook voortijdig afbreken dan acht de rechtbank het noodzakelijk dat verdachte zich onder behandeling stelt van de reclasseringsinstelling Centrum Maliebaan.
De rechtbank ziet op grond van het bovengenoemde aanleiding om aan het voorwaardelijke strafdeel de na te noemen bijzondere voorwaarden te verbinden.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van
240 dagen, waarvan 170 dagen voorwaardelijk, alsmede een werkstraf voor de duur 240 uur subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis, passend en geboden is. Gelet op hetgeen hierover op de zitting aan de orde is geweest, is een werkstraf te combineren met de opname in Victory Home. De voorwaardelijke straf is enerzijds bedoeld om verdachte ervan te weerhouden weer strafbare feiten te plegen en anderzijds om hem te dwingen actief mee te werken aan zijn behandeling.
7. De vordering tot tenuitvoerlegging
7.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de, bij vonnis van 14 juli 2009 van de politierechter in deze rechtbank, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf ten uitvoer zal worden gelegd en dat de tenuitvoerlegging van deze straf zal worden omgezet in een werkstraf voor de duur van 42 uur subsidiair 21 dagen vervangende hechtenis.
7.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouwe heeft primair verzocht om afwijzing van de vordering omdat verdachte vrijgesproken dient te worden van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten en de onder 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde feiten niet in de proeftijd zijn gepleegd.
Ingeval de rechtbank tot een veroordeling komt ter zake van feit 1 en/of 2 heeft zij verzocht om de ten uitvoer te leggen straf om te zetten in een werkstraf voor de duur van 42 uur subsidiair 21 dagen vervangende hechtenis.
7.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit, te weten feit 1, en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen. De rechtbank zal hiertoe echter niet besluiten omdat verdachte veel energie zal moeten steken in het volgen van een behandeling bij Victory Home en daarnaast al een forse werkstraf krijgt opgelegd in het kader van de nieuwe strafzaak. De rechtbank acht wel verlenging van de proeftijd met een jaar op zijn plaats.
8. Het beslag
8.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen goederen te deponeren vanwege de mogelijkheid van hoger beroep.
8.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de in beslag genomen goederen.
8.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan [slachtoffer], omdat zij redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.
9. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 14f, 22c, 22d, 45, 57, 63, 287, 310, 311 en 416 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
10. De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder 2 , 3 primair, 4 primair en 5 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de hierboven onder 5.1 vermelde strafbare feiten oplevert;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 240 dagen, waarvan 170 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte zich meldt bij Centrum Maliebaan op het adres Tolsteegsingel 2A te Utrecht en zich bij deze instelling meldt als die instelling dit nodig vindt;
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Centrum Maliebaan, ook indien dit inhoudt dat verdachte een behandeling bij Victory Home dient te volgen dan wel een vervangende behandeling bij Centrum Maliebaan, in het geval hij de behandeling bij Victory Home om wat voor reden dan ook voortijdig zou afbreken;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen;
Vordering tenuitvoerlegging
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging af;
- verlengt de proeftijd met één jaar;
Beslag
- gelast de teruggave van de voorwerpen genoemd onder de nummers 1 t/m 6 op de aan dit vonnis als bijlage II gehechte lijst van in beslag genomen voorwerpen aan [slachtoffer];
Voorlopige hechtenis
- heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop dit vonnis onherroepelijk wordt.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.E. Verschoor-Bergsma, voorzitter, mr. Z.J. Oosting en
mr. M.A.A.T. Engbers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. van der Landen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 1 juni 2010.
Mr. Z.J. Oosting is niet in de gelegenheid dit vonnis mee te ondertekenen.