ECLI:NL:RBUTR:2010:BN0609

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
16 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-440510-10
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geweldsdelict door bedrijfsleider van café na vernieling

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 16 juni 2010, stond de bedrijfsleider van een café terecht voor het geven van een vuistslag aan een cafébezoeker die eerder drie ruiten van het café had vernield. De verdachte, geboren in 1982 en woonachtig in Veenendaal, had de cafébezoeker, [aangever 1], een klap in het gezicht gegeven nadat deze zich dreigend had opgesteld. De rechtbank oordeelde dat het beroep op noodweer(exces) van de verdachte niet kon worden gehonoreerd, omdat de situatie van dreiging niet meer aanwezig was op het moment dat de verdachte naar buiten kwam. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte openlijk in vereniging geweld had gepleegd tegen [aangever 1], maar sprak hem vrij van andere tenlastegelegde feiten. De rechtbank legde een geldboete op van € 400, met vervangende hechtenis van 8 dagen bij niet-betaling. De rechtbank overwoog dat de verdachte een initiërende rol had gespeeld in de vechtpartij, maar hield rekening met het feit dat hij geen relevante strafblad had op het gebied van geweldsdelicten. De uitspraak benadrukt de noodzaak van proportionaliteit in geweldsreacties, vooral in situaties waar de dreiging niet meer actueel is.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/440510-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 16 juni 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1982] te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres], [woonplaats]
raadsman mr. W.J. Ausma, advocaat te Utrecht
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 2 juni 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
De zaak is gelijktijdig doch niet gevoegd behandeld met die van medeverdachte [medeverdachte 1].
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: een man een vuistslag heeft gegeven;
Feit 2: samen met een ander of anderen deze man met geschoeide voet tegen het hoofd heeft getrapt;
Feit 3: openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen deze man door hem te schoppen en te slaan.
3. De geldigheid van de dagvaarding
Ten aanzien van feit 1
3.1. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de dagvaarding nietig dient te worden verklaard voor zover dit het onder 1 tenlastegelegde betreft. De raadsman en verdachte zijn ervan uitgegaan dat het om de vuistslag buiten het café ging. De officier van justitie heeft ter terechtzitting te kennen gegeven dat het om een vermeende vuistslag in het café gaat. Nu er onduidelijkheid kon bestaan over de vraag welke vuistslag bedoeld is, had de officier van justitie in het onder 1 tenlastegelegde nader moeten aangeven om welke vuistslag het ging, aldus de raadsman.
3.2. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het onder 1 tenlastegelegde een voldoende duidelijke opgave inhoudt van het strafbare feit dat ten laste is gelegd in de zin van het bepaalde in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. Het moet worden bezien in samenhang met het achterliggende proces-verbaal. De gebeurtenissen van de bewuste avond zijn chronologisch tenlastegelegd.
3.3. Het oordeel van de rechtbank
Uit het onder 1 tenlastegelegde valt niet op te maken welke van de in het dossier voorkomende vuistslagen is bedoeld, de vuistslag in het café of de vuistslag buiten het café. Het onder 1 tenlastegelegde bevat niet een zodanige verduidelijking van het strafbaar feit, dat de verdachte kon weten over welke vuistslag het ging en tegen welke verdenking hij zich diende te verdedigen. De rechtbank verklaart de dagvaarding, voor zover dit het onder 1 tenlastegelegde betreft, dan ook nietig.
4. Overige voorvragen
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
5. De beoordeling van het bewijs
Ten aanzien van feit 2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde. Verdachte’s betrokkenheid bij het trappen tegen het hoofd komt uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen onvoldoende naar voren, zodat niet van medeplegen kan worden gesproken.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat het standpunt van de officier van justitie dient te worden gevolgd.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 impliciet primair, poging tot doodslag, en subsidiair, poging tot zware mishandeling, tenlastelegde. Gelet op de bewijsmiddelen in het dossier staat weliswaar vast dat medeverdachte [medeverdachte 1] met geschoeide voet een schop tegen het hoofd van aangever [aangever 1] heeft gegeven, maar er zijn geen bewijsmiddelen voorhanden die duiden op een bewuste en nauwe samenwerking met verdachte ter zake van deze schop.
Ten aanzien van feit 3
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 3 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Uit de verklaring van getuige [getuige 1] volgt dat verdachte zich in de groep bevond die stond te vechten. Verdachte heeft een klap aan het slachtoffer [aangever 1] uitgedeeld. Hiervoor kan worden gewezen op de verklaring van verdachte zelf en de verklaring van getuige [getuige 2]. Verdachte heeft de groep getalsmatig versterkt. Gelet op de bewijsmiddelen, die in samenhang moeten worden bezien, heeft hij zich dan ook schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging.
Er dient wel vrijspraak te volgen voor het openlijk in vereniging geweld plegen tegen [betrokkene 1].
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de door de verdachte gegeven klap los moet worden gezien van het door anderen gepleegde geweld. Verdachte heeft deze klap gegeven als reactie op de omstandigheid dat het slachtoffer de ruiten van het café, waarvan verdachte bedrijfsleider was, aan diggelen had geslagen. Daarna heeft verdachte geen geweld meer gebruikt. Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van het onder 3 tenlastegelegde.
Het oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
Op 19 december 2009 omstreeks 03.00 uur surveilleerden verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] op de [adres] te Veenendaal. Zij zagen een man op de grond liggen. Deze manspersoon bleek later te zijn: [aangever 1]. [aangever 1] heeft verklaard dat hij, toen hij op de grond lag, geschopt en geslagen werd. [betrokkene 1] was samen met [aangever 1]. Ze hielden een kroegentocht. Nadat ze door verdachte uit het café [bedrijf 1] waren gezet, heeft [aangever 1] enkele ruiten van het café vernield. Kort daarop zag [betrokkene 1] dat het personeel uit dit café naar buiten kwam. Er renden 6 a 7 man achter [aangever 1] aan. Hij zag vervolgens dat [aangever 1] op de grond lag en dat er op hem werd ingeschopt.
Getuige [getuige 1] zag dat de hoofdingang van [bedrijf 1] openging en dat drie personen, die er werkten, naar buiten kwamen. Deze personen werden gevolgd door een groep mensen. Zij zag dat paar jongens aan het slaan was en herkende van de groep onder meer [getuige 2] en [verdachte]. [getuige 1], werkzaam bij [bedrijf 1], heeft verklaard dat hij zag dat zijn collega [verdachte] vanuit het café achter een kleine, donkere man aanrende. Hij is achter [verdachte] aangerend. [verdachte] gaf de man een vuistslag in zijn gezicht. [getuige 1] liep naar ze toe. Hij, [getuige 1], heeft de kleine donkere man met zijn rechtervuist in het gezicht geslagen. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij bedrijfsleider is van het café [bedrijf 1] en heeft bevestigd dat hij [aangever 1] een klap heeft gegeven en hem daarbij in het gezicht heeft geraakt. Hij heeft voorts verklaard dat hij zich verder niet gemengd heeft in de vechtpartij die daarna ontstond. [medeverdachte 1], een gast van [bedrijf 1], was ook uit de kroeg naar buiten gelopen, achter de andere personen aan. Hij heeft de Engelsman, de rechtbank begrijpt [aangever 1], een aantal keren tegen zijn benen getrapt. Hij zag dat andere mensen [aangever 1] ook klappen en schoppen gaven.
Bewijsoverweging
Op grond van bovenstaande feiten en omstandigheden - in onderling verband en samenhang bezien- komt voldoende vast te staan dat verdachte onderdeel uitmaakte van de groep personen, die aan het vechten was, en dat van verdachte een gewelddadige handeling richting het slachtoffer is uitgegaan. Uit de verklaring van [getuige 1] en de verklaring van [getuige 1] volgt dat verdachte vrijwel als eerste achter [aangever 1] is aangegaan, zodat hij bij het ontstaan van de vechtpartij een initiërende rol heeft gespeeld. Verdachte heeft een voldoende significante bijdrage geleverd, waardoor, anders dan de raadsman heeft bepleit, gesproken kan worden van openlijke geweldpleging. Het moge zo zijn dat verdachte de eerste klap heeft uitgedeeld en daarna geen geweld meer heeft toegepast, maar uit de bewijsmiddelen is af te leiden dat het overige geweld tegen [aangever 1] meteen daarop is gevolgd op (nagenoeg) dezelfde plaats op het horecaplein in Veenendaal. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [aangever 1].
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde openlijk in vereniging gepleegde geweld tegen [betrokkene 1]. Hiervoor is geen bewijs aanwezig.
5.1. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
3.
op of omstreeks 19 december 2009 te Veenendaal met een ander of anderen,
op of aan de openbare weg, de [adres], in elk geval op of aan een
openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [aangever 1] en/of
[betrokkene 1], welk geweld bestond uit het slaan en/of stompen en/of
schoppen en/of trappen tegen het lichaam van die [aangever 1] en/of [betrokkene 1].
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
6. Beroep op noodweer(exces)
6.1. Het standpunt van de verdediging
Volgens de raadsman was sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van een goed. Het slachtoffer [aangever 1] had met een terrastafel de ruit van het café [bedrijf 1] aan diggelen geslagen. Bovendien stond [aangever 1] in een dreigende houding tegenover verdachte. Zijn cliënt is naar buiten gegaan en heeft [aangever 1] een klap gegeven. Hij mocht zich als bedrijfsleider tegen de door [aangever 1] gepleegde wederrechtelijke aanranding van goederen van een ander - te weten de eigenaar van [bedrijf 1]- verdedigen. Er stonden voor zijn cliënt geen andere alternatieven open. Indien zijn cliënt niet had ingegrepen, dan zouden alle ramen van het café eruit zijn gegaan. Verdachte dient op grond van noodweer danwel noodweerexces te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
6.2. Het standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie dient het beroep op noodweer(exces) te worden verworpen. Op het moment dat verdachte uit het café naar buiten kwam, was geen sprake van een noodweersituatie of een dreiging daartoe.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat bij de beoordeling van het verweer van de navolgende feitelijke toedracht uit.
Er kwamen op 19 december 2009 twee mannen het eetcafé [bedrijf 1] te Veenendaal binnen. De mannen waren boos en luidruchtig. Verdachte verzocht beide mannen het café te verlaten, omdat daar een besloten bijeenkomt plaatsvond. Eén van de mannen was behoorlijk onder invloed van alcohol en zei tegen verdachte: “You gonna be killed over me”. Verdachte voelde zich niet bedreigd door uitlatingen van deze man. Verdachte heeft de mannen naar buiten geduwd, omdat zij zelf niet wensten te vertrekken. Ongeveer 3 minuten later hoorde hij glasgerinkel. Hij zag toen dat één van de mannen met een terrastafel de ruit ingooide. Er lagen diverse terrasstoelen omver. Er waren totaal drie ruiten gesneuveld. [aangever 1] had al een stoel door het raam van het café gegooid. Verdachte is uit het café naar buiten gerend. Er kwamen nog twee personen die er werkten naar buiten, gevolgd door een groep mensen. Buiten nam [aangever 1] tegenover verdachte een bokshouding aan. Verdachte heeft [aangever 1] vervolgens een vuistslag tegen het hoofd gegeven. Hij wilde voorkomen dat [aangever 1] hem als eerste sloeg.
Gelet op de hiervoor geschetste feitelijke toedracht had van verdachte redelijkerwijs ander gedrag verwacht mogen worden. De rechtbank neemt daarbij vooral in aanmerking dat de vernieling van het café afgelopen was op het moment dat verdachte naar buiten kwam.
Aan te nemen is dat [aangever 1] in een bokshouding stond tegenover verdachte, maar verdachte heeft zelf verklaard dat hij [aangever 1] niet als een bedreiging ervoer omdat deze stomdronken was. Dus ook dat gedrag van [aangever 1] rechtvaardigde niet dat verdachte hem zou slaan. Bovendien stonden voor verdachte op dat moment andere opties open. Hij had bijvoorbeeld, al dan niet met hulp van omstanders, [aangever 1] kunnen vastpakken en vasthouden tot de politie ter plaatse zou zijn. Tenslotte vindt de rechtbank niet aannemelijk geworden dat verdachte reageerde vanuit een hevige gemoedsbeweging die was veroorzaakt door de vernieling van het café. Verdachte heeft weliswaar ter zitting verklaard dat hij boos was omdat de ruiten waren vernield, maar uit zijn verklaring blijkt in het geheel niet dat hij zodanig door die woede was ‘bevangen’ dat de klap daardoor is te verklaren.
7. De strafbaarheid
7.1. De strafbaarheid van het feit
Er zijn overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
7.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
8. De strafoplegging
8.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte ten aanzien van het onder 1 en 3 tenlastegelegde een werkstraf van 100 uren op te leggen.
8.2. Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank de verweren van de verdediging zal passeren en tot strafoplegging zal overgaan, heeft de raadsman bepleit het rechterlijk pardon ex artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht toe te passen dan wel een geheel voorwaardelijke werkstraf op te leggen. Hiervoor heeft de raadsman gewezen op het feit, dat zijn cliënt na het voorval zelf contact met het slachtoffer heeft opgenomen om zijn excuses aan te bieden.
8.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte en diens draagkracht.
De rechtbank heeft onder ogen gezien dat, anders dan de officier van justitie, enkel het onder 3 tenlastelegde wordt bewezenverklaard. Verdachte is bedrijfsleider van een café.
Hij heeft een cafébezoeker, die drie ruiten van het café had vernield, een vuistslag in het gezicht gegeven, waarna anderen meteen daarop geweld tegen het slachtoffer hebben toegepast. Verdachte heeft dan ook bij de vechtpartij een initiërende rol gespeeld.
De reactie van verdachte uit hoofde van zijn functie was inadequaat. Gelet hierop ziet de rechtbank geen aanleiding artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht toe te passen.
Wel is rekening gehouden met het feit dat het slachtoffer zich van zijn kant ook niet onbetuigd heeft gelaten. Daarnaast is ten voordele van verdachte rekening gehouden met het feit dat hij geen relevante documentatie op het gebied van geweldsdelicten heeft.
Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank oordeel dat kan worden volstaan met een geldboete.
9. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 23, 24, 24c en 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
10. De beslissing
De rechtbank:
Nietigheid van de dagvaarding
- verklaart de dagvaarding nietig voor zover deze betrekking heeft op het onder 1 tenlastegelegde feit;
- verklaart de dagvaarding voor het overige geldig;
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 2 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde onder 3 bewezen, zodanig als hierboven is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 3 bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het onder 3 bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot betaling van een geldboete van € 400,=;
- beveelt dat bij niet betaling van de geldboete vervangende hechtenis zal worden toegepast van 8 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Brouwer, voorzitter, mr. P.M.E. Bernini en
mr. R.S.B. Kool, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N.H.M. van Ek, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 16 juni 2010.