ECLI:NL:RBUTR:2010:BN0052

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
20 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-710367-09
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geweldsdelict en bezit van een neppistool door een minderjarige

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 20 april 2010, stond een 14-jarige verdachte terecht voor het beroven van een jongen van zijn CJP-pas en het bezit van een neppistool. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de feitelijke handelingen van het ten laste gelegde geweld. De verdachte werd vrijgesproken van het primaire feit, omdat niet was aangetoond dat hij de intentie had om de CJP-pas weg te nemen. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van de aangever niet geloofwaardig waren, wat leidde tot vrijspraak van het geweldsdelict.

Wat betreft het bezit van het neppistool, vond de rechtbank dat de verdachte op 31 december 2008 een replica van een pistool had, wat in strijd is met de Wet Wapens en Munitie. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte dit wapen voorhanden had, aangezien het door de politie onder zijn bed was aangetroffen. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan.

De officier van justitie had een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand en een werkstraf van 80 uur geëist. De rechtbank legde uiteindelijk een werkstraf van 30 uur op, met inachtneming van de tijd die de verdachte in voorarrest had doorgebracht. De uitspraak benadrukte de noodzaak om de maatschappij te beschermen tegen het bezit van nepwapens, ondanks de jeugdige leeftijd van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/710367-09 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 20 april 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1985] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [woonadres];
raadsman mr. J. Zevenboom, advocaat te Breukelen.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 06 april 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering welke ook als bijlage aan dit vonnis is gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Op 20 december 2008 in IJsselstein tezamen met anderen een jongen van 14 jaar, met geweld heeft beroofd van een CJP-pas en voorts dat hij op 31 december 2008 in het bezit was van neppistool.
3. De beoordeling van het bewijs
3.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan en baseert zich daarbij voor wat betreft het onder 1. ten laste gelegde feit op de aangifte en de verklaring van getuigen en voor wat betreft het onder 2. ten laste gelegde feit op, onder meer, verdachtes verklaring ter zitting.
3.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft met betrekking tot het onder 1. tenlastegelegde feit in zijn pleitnota naar voren gebracht dat hij het verhaal van aangever volstrekt ongeloofwaardig acht nu hierin veel tegenstrijdigheden zitten en aangever kennelijk leugenachtig heeft verklaard. De raadsman stelt dat om die reden de verklaringen van aangever en zijn vriendje niet gebruikt kunnen worden voor het bewijs en er derhalve voor het primair tenlastegelegde een vrijspraak moet volgen. Voorts meent de verdediging dat de rechtbank niet tot een veroordeling kan komen terzake het subsidiair ten laste gelegde feit. De raadsman stelt dat onder andere uit de beelden blijkt dat het hier slechts een stoeipartijtje betrof, waaraan aangever deelnam. Dit impliceert zijns inziens de toestemming van aangever waardoor de wederrechtelijkheid ontbreekt. De raadsman verzoekt verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging.
Terzake van het onder 2. ten laste gelegde is de verdediging van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen en refereert hij zich aan het oordeel van de rechtbank.
3.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1. primair ten laste gelegde feit heeft begaan nu uit het bewijs niet is gebleken dat verdachte de bedoeling had de CJP-pas weg te nemen. Hiermee ontbreekt het bewijs voor het oogmerk tot wederrechtelijke toeëigening. Nu evenmin is gebleken dat hij een ander goed heeft weggenomen zal de rechtbank hem van dit primaire feit vrijspreken.
Voorts is aan de hand van het in het dossier aanwezige bewijs onvoldoende komen vast te staan dat verdachte de feitelijke handelingen betreffende het ten laste gelegde geweld jegens aangever heeft (mede)gepleegd. De rechtbank zal verdachte derhalve eveneens vrijspreken van het onder 1. subsidiair ten laste gelegde feit.
Betreffende het onder 2. ten laste gelegde feit heeft de rechtbank het volgende geconstateerd. Op 31 december 2008 betreedt de politie de woning van verdachte te IJsselstein teneinde hem aan te houden terzake van verdenking van het hiervoor onder 1. tenlastegelegde feit. Verdachte zelf is niet aanwezig. Wanneer de politie onder verdachtes bed kijkt, treft men daar het nepvuurwapen aan. Uit onderzoek door de politie blijkt dat dit voorwerp een sprekende nabootsing is van een pistool van het merk Beretta, model 92.
Ter terechtzitting heeft verdachte bekend dat hij dit voorwerp in zijn bezit had.
3.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
2.
op 31 december 2008 te IJsselstein een wapen van categorie I onder 7°, te weten een nabootsing van een pistool, dat door zijn vorm, afmetingen en kleur een sprekende gelijkenis vertoonde met een Pietro Beretta, voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4. De strafbaarheid
4.1. De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid van de Wet Wapens en Munitie.
4.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5. De strafoplegging
5.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen
- een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en
- een werkstraf voor de duur van 80 uur, te vervangen door 40 dagen hechtenis, met aftrek van de reeds door verdachte doorgebrachte voorlopige hechtenis.
5.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman acht de geëiste voorwaardelijke gevangenisstraf te hoog en merkt daarbij op dat cliënt ook reeds in verzekering heeft gezeten.
5.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Bij verdachte is op zijn kamer, onder zijn bed, een aansteker in de vorm van een pistool aangetroffen. Dit nagebootste pistool had een sprekende gelijkenis met een bestaand vuurwapen en was geschikt voor be- en/of afdreiging. Verdachte heeft verklaard dat hij wist dat het hebben van een dergelijk voorwerp strafbaar is.
Ook het bezit van een nepwapen kan leiden tot het gebruik hiervan. Het bezit van dergelijke wapens is juist verboden teneinde de maatschappij hierin te beschermen. De rechtbank rekent het verdachte aan dat verdachte zich hiervan geen rekenschap heeft gegeven.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 19 februari 2010, waaruit blijkt dat verdachte weliswaar eerder is veroordeeld, echter niet voor het bezit van wapens en
- een voorlichtingsrapport betreffende verdachte van de Reclassering Nederland, regio Utrecht-Arnhem van 14 mei 2008.
Gelet op hetgeen de rechtbank bewezen acht en hetgeen hiervoor reeds is overwogen, acht de rechtbank een lagere straf dan door de officier van justitie geëist, passend en geboden.
6. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d en 27 van het Wetboek van Strafrecht
en artikel 55 Wet wapens en munitie.
7. De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 1. tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde onder 2. bewezen;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid van de Wet Wapens en Munitie.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 30 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 15 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P. den Otter, voorzitter, mr. M.H.L. Schoenmakers en mr. A. van Maanen, rechters, in tegenwoordigheid van B.E.M. Bruckner, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 20 april 2010.