ECLI:NL:RBUTR:2010:BN0050

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
6 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-600334-09
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in vervolging wegens mishandeling en vernieling

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 6 april 2010, stond de verdachte terecht voor meerdere feiten, waaronder mishandeling van een politieagent, belediging van verbalisanten, bedreiging met zware mishandeling en vernieling van eigendommen van de politie. De zaak kwam aan het licht na een reeks incidenten waarbij de verdachte betrokken was, waaronder de mishandeling van een hoofdagent op 27 maart 2009 en de vernieling van de gevel van een woning op 14 januari 2009. De rechtbank diende te beoordelen of het openbaar ministerie ontvankelijk was in de vervolging van de verdachte, gezien de procedurele aspecten van de betekening van de kennisgeving van verdere vervolging.

De raadsman van de verdachte voerde aan dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard diende te worden, omdat er geen bewijs was dat de kennisgeving van verdere vervolging tijdig en op de juiste wijze aan de verdachte was betekend. De rechtbank constateerde dat de kennisgeving, gedateerd op 1 september 2009, niet op de juiste wijze was betekend, aangezien er geen bewijs was dat de verdachte op de hoogte was gesteld van de verdere vervolging binnen de gestelde termijn. De rechtbank oordeelde dat de betekening niet voldeed aan de eisen van de wet, waardoor de vervolging niet kon doorgaan.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van de verdachte, wat betekent dat de zaak niet verder behandeld kon worden. Dit vonnis benadrukt het belang van correcte procedurele stappen in het strafrecht en de rechten van de verdachte met betrekking tot kennisgeving van vervolging.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600334-09
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 06 april 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1975] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [woonadres];
raadsman mr. J.P.H.C. Swarts, advocaat te Soest, bepaaldelijk gemachtigd;
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is behandeld op de terechtzitting van 06 april 2010.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
- Op 27 maart 2009 een hoofdagent van politie heeft mishandeld, één of een aantal verbalisanten opzettelijk heeft beledigd en opzettelijk de versnellingspook van een surveillancevoertuig en de intercom van een politiecel heeft vernield,
- op 27 november 2008 een brigadier van politie en/of een medewerker van politie bedreigd met zware mishandeling en
- op 14 januari 2009 opzettelijk de gevel van een woning heeft vernield.
3. De voorvragen
3.1 Standpunt van de verdediging
De raadsman voert een preliminair verweer en overlegt hiertoe zijn pleitaantekeningen. De raadsman stelt primair dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard nu niet is gebleken dat binnen de nieuw gegeven termijn voor het nemen van een vervolgingsbeslissing, welke op 27 december 2009 afliep, een dagvaarding danwel een kennisgeving verdere vervolging is betekend aan verdachte.
De raadsman heeft er verder op gewezen dat, áls er al sprake zou zijn van een juist betekende kennisgeving van verdere vervolging, daarvan geen melding is gemaakt in de dagvaarding zodat deze op grond van het bepaalde in artikel 258, vierde lid, WvSv nietig dient te worden verklaard.
Subsidiair beoogt de raadsman niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie ten aanzien van de onder 1,2 en 3 tenlastegelegde feiten nu er in strijd met de machtiging tot binnentreden zou zijn binnengetreden.
3.2. Beoordeling door de rechtbank
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank het volgende gebleken:
- Het gerechtelijk vooronderzoek is op 08 juli 2009 gesloten.
- Op 27 oktober 2009 is bij beschikking een nieuwe termijn als bedoeld in artikel 255, vierde lid, WvSv gesteld welke is geëindigd op 27 december 2009.
- Op 5 januari 2010 heeft de officier van justitie geprobeerd een dagvaarding voor de zitting van de Meervoudige Kamer van deze rechtbank van 1 februari 2010 uit te brengen welke dagvaarding door de rechtbank op die dienende dag nietig is verklaard.
- Op 10 maart 2010 is aan verdachte op de juiste wijze een dagvaarding betekend voor de zitting van vandaag, 6 april 2010.
- Ter zitting heeft de officier van justitie een kennisgeving van verdere vervolging overhandigd gedateerd 01 september 2009. Deze kennisgeving is derhalve gedateerd vóór 27 oktober 2009, de datum waarop de rechtbank een nieuwe termijn als bedoeld in artikel 255, vierde lid, WvSv heeft gesteld. Uit dossier blijkt niet of het openbaar ministerie na stelling van de nieuwe termijn een nieuwe vervolgingsbeslissing heeft genomen.
De officier van justitie heeft ter zitting gesteld dat de kennisgeving van verdere vervolging van 1 september 2009 aan verdachte is betekend. Uit de stukken in het dossier kan evenwel niet met zekerheid gesteld worden dat dit op de juiste wijze is geschied. In het dossier werd geen (originele) akte aangetroffen en de officier van justitie heeft ter zitting slechts een kopie van de fax van de akte van betekening aan de rechtbank kunnen overhandigen. Nog daargelaten dat aan de hand daarvan niet is vast te stellen welk document met deze akte is betekend, blijkt uit die akte niet dat het betreffende document op de juiste wijze is betekend.
Uit de akte blijkt immers dat het document op 18 november 2009 te 13.51 uur is aangeboden op de [adres] (de rechtbank leest [adres]) Utrecht door verbalisant [verbalisant], alwaar het niet in ontvangst is genomen. Op diezelfde dag te 13.52 uur is het document uitgereikt aan, voorzover leesbaar, [naam] of [naam], mondeling gemachtigde, op hetzelfde adres [adres] te Utrecht. Het openbaar ministerie kon desgevraagd ter zitting niet aangeven welk adres dit betrof en wie [naam] of [naam] is. Op 26 november 2009 is het document aan de griffie betekend en per post gezonden naar verdachte op diens GBA-adres, [woonadres] te Vianen, gelijk aan het adres op de dagvaarding.
Nu verdachte is ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens had de betekening van de kennisgeving verdere vervolging, gelet op het bepaalde in artikel 588, eerste lid, WvSv moeten plaatsvinden door uitreiking in persoon danwel door aanbieding van de dagvaarding op dat GBA-adres. Uit het voorgaande volgt dat niet is komen vast te staan dat een kennisgeving verdere vervolging tijdig op de juiste wijze is betekend.
De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat er geen kennisgeving van verdere vervolging aan verdachte is betekend. Het verweer van de raadsman dat de dagvaarding, gelet op het bepaalde in artikel 258, vierde lid, WvSv, nietig is kan dan ook niet slagen.
Wel slaagt het verweer ertoe strekkende het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren nu er niet is voldaan aan de termijn bepaald in artikel 244, eerste lid, WvSv.
4. De beslissing
De rechtbank:
- verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van Maanen, voorzitter, mr. R.P. den Otter en mr. M.H.L. Schoenmakers, rechters, in tegenwoordigheid van B.E.M. Bruckner, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 6 april 2010.