ECLI:NL:RBUTR:2010:BN0029

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
8 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-712358-09
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor wapenbezit en drugshandel met voorwaardelijke gevangenisstraf

Op 8 april 2010 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van wapenbezit en drugshandel. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De zaak kwam aan het licht na een aanhouding op 11 december 2009, waarbij de verdachte in het bezit was van een vuurwapen, munitie en een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne en hashish. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kon worden vrijgesproken van de feiten die hem ten laste waren gelegd, met uitzondering van de handel in hashish, waarvan hij werd vrijgesproken. De rechtbank nam de overwegingen van de officier van justitie en het reclasseringsrapport mee in haar beslissing. De verdachte had eerder soortgelijke feiten gepleegd, wat de rechtbank als verzwarende omstandigheid beschouwde. De rechtbank achtte het noodzakelijk dat de verdachte begeleiding zou krijgen om recidive te voorkomen. De uitspraak benadrukte de ernst van de feiten en de impact van drugshandel op de samenleving, evenals de verantwoordelijkheid van de verdachte voor zijn daden. De rechtbank legde ook bijzondere voorwaarden op voor de proeftijd, waaronder deelname aan een gedragsinterventie.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/712358-09 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 08 april 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1985] te [geboorteplaats],
gedetineerd in PI Utrecht te Nieuwegein;
raadsman mr. N. van Schaik, advocaat te Utrecht.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 25 maart 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feiten 1 en 2: Op 11 december 2009 in het bezit was van een vuurwapen, munitie en een geluidsdemper.
Feiten 4 en 6: Op 11 december 2009 opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid cocaïne en ook opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid hash.
Feiten 3 en 5: in de periode van 02 juli 2008 tot en met 10 december 2009 heeft gehandeld in cocaïne en heeft gehandeld in hash.
3. De beoordeling van het bewijs
3.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 tot en met 6 tenlastegelegde feiten heeft begaan en baseert zich daarbij onder meer op de processen-verbaal van bevindingen waaruit blijkt van hetgeen bij verdachte thuis, danwel op zijn lichaam ten tijde van diens insluiting, is aangetroffen en verdachtes verklaring bij de politie. De officier van justitie betrekt hierin ook de (handels)hoeveelheid van de aangetroffen verdovende middelen. Met betrekking tot de feiten 3 en 5 wijzigt hij de aanvangsdatum van de tenlastegelegde periode in 01 maart 2009.
3.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de CIE-informatie van 04 december 2009 dat cliënt in grote hoeveelheden verdovende middelen dealt en een vuurwapen bij zich draagt onvoldoende grond bood voor de op 10 december 2009 verstrekte machtiging binnentreden op basis van de Wet Wapens en Munitie. Toen op vrijdag 11 december 2009 verdachte vervolgens bij zijn aanhouding geen wapen bij zich had, bleek de CIE-informatie onjuist, zodat er geen redelijk vermoeden van schuld (meer) was. Op beide momenten, zo stelt de raadsman, was er onvoldoende basis om het binnentreden van de woning te rechtvaardigen. Desalniettemin is er binnengetreden, hetgeen volgens de raadsman om die reden als onrechtmatig dient te worden beschouwd. Dit dient te leiden tot uitsluiting van het bewijs dat door deze schending is verkregen. Dit betreft de aangetroffen verdovende middelen, het vuurwapen en de geluidsdemper, hetgeen betekent dat er voor de feiten, 1, 2, 4 en 6 onvoldoende bewijs is. De raadsman verzoekt cliënt voor deze feiten vrij te spreken.
Ten aanzien van de feiten 3 en 5 meent de raadsman dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen op basis van de in het dossier aanwezige stukken.
3.3. Het oordeel van de rechtbank
Bewijsoverwegingen
De CIE-informatie luidt dat verdachte in grote hoeveelheden verdovende middelen dealt en deze tussen zijn ballen verstopt. Voorts luidt de informatie dat verdachte in een zwarte VW Bora rijdt en met name op vrijdag en zaterdag een vuurwapen bij zich draagt, danwel in zijn auto heeft liggen. Hierop wordt verdachte getraceerd en aangehouden waarna voorts een doorzoeking in zijn woning plaats vindt. Hierbij worden onder andere verdovende middelen aangetroffen, een vuurwapen met geluiddemper en munitie.
Het verweer van de raadsman dat de politie onrechtmatig gebruik heeft gemaakt van een dwangmiddel, namelijk het binnentreden in de woning op basis van de Wet Wapens en Munitie wordt verworpen. De op 04 december 2009 ingekomen en als betrouwbaar aan te merken CIE-informatie in combinatie met verdachtes antecedenten boden voldoende grondslag om een onderzoek te starten. Gelet op deze informatie is gedurende een aantal dagen verdachtes huistelefoon afgeluisterd teneinde een recent GSM telefoonnummer van hem te achterhalen en zo bewijs te verzamelen voor de handel in verdovende middelen. Er werd geen telefoonnummer achterhaald. Vervolgens is verdachte op 11 december 2009 na een observatiewaarneming aangehouden in zijn auto. Dat verdachte bij deze aanhouding geen vuurwapen bij zich bleek te hebben doet op zichzelf niets af aan de juistheid van de CIE-informatie en daaropvolgend niet aan de rechtmatigheid van het vervolgens toegepaste dwangmiddel, immers het vermeende vuurwapen was nog niet veiliggesteld. Tijdens de doorzoeking in de woning van verdachte op 11 december 2009 werden verdovende middelen aangetroffen. Hierop is onmiddellijk met de doorzoeking gestopt en is de doorzoeking in bijzijn van de rechter-commissaris op grond van artikel 110 WvSv voortgezet, waarbij onder meer een vuurwapen werd aangetroffen. Hierbij zij opgemerkt dat de politie niet gehouden is zich te beperken, in casu, tot een onderzoek aan het lichaam, auto en het aantreffen van het vuurwapen in de woning.
De rechtbank acht de doorzoeking dan ook rechtmatig en de daarbij in beslaggenomen goederen eveneens rechtmatig verkregen. .
Ten aanzien van feit 5:
Tenlaste is gelegd dat verdachte gedurende een flinke periode heeft gehandeld in hash. Vast staat dat verdachte in het bezit was van een flinke hoeveelheid hash en dat gesproken kan worden van een meer dan redelijk vermoeden van schuld dat verdachte ook gehandeld heeft in hash. De aangetroffen hoeveelheid heeft een dealerindicatie. Verdachtes verklaring dat hij (ook) deze partij gevonden heeft, komt de rechtbank volstrekt ongeloofwaardig voor. Daar staat tegenover dat enkel de getuige [getuige] bij de politie heeft verklaard mensen ten behoeve van drugs, cocaïne, door te verwijzen naar verdachte. Bovendien heeft hij daarbij verklaard dat verdachte alleen maar cocaïne verkocht, voor zoals hij weet. Geen van de gehoorde getuigen heeft verklaard ooit hash van verdachte te hebben gekocht en verdachte zelf ontkent in hash te hebben gehandeld. Dit alles in onderlinge samenhang bezien vindt de rechtbank onvoldoende om wettig en overtuigend bewezen te achten dat verdachte ook daadwerkelijk in de tenlastegelegde periode heeft gehandeld in hash.
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van handelen in hash.
Ten aanzien van de feiten onder 1 en 2:
Op 11 december 2009 wordt, nadat verdachte is aangehouden, de woning doorzocht ingevolge de Wet Wapens en Munitie . Men treft onder andere aan; een vuurwapen, zijnde een omgebouwd alarmpistool met geluiddemper en 25 patronen. /
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij het vuurwapen ongeveer tien dagen in zijn bezit had en de demper pas later als dusdanig herkende. Voorts heeft verdachte verklaard over de rest wat hierbij hoorde wel bij de rechter zou verklaren.
Ter terechtzitting bekent verdachte in het bezit te zijn geweest van onderhavig vuurwapen.
Ten aanzien van de feiten 4 en 6:
Op 11 december 2009 wordt na aanhouding tijdens de insluitingsfouillering bij verdachte, in zijn onderbroek, een hoeveelheid hash en kleine bolletjes cocaïne aangetroffen. Diezelfde avond wordt tijdens de doorzoeking in de woning, naast twee digitale weegschalen en twee aardappelschilmesjes, nog meer cocaïne en hash aangetroffen. Uit onderzoek door de Unit Forensische Opsporing naar de hoeveelheid verdovende middelen, blijkt het om netto ongeveer 1149,50 gram hash te gaan en netto 442,71 gram cocaïne. Onderzoek van de aan het NFI verzonden bemonstering bevestigt dat het hier cocaïne betreft.
Verdachte heeft ter zitting bekend dat de verdovende middelen in zijn bezit waren.
Ten aanzien van feit 3:
Vast staat dat bij verdachte zowel tijdens zijn aanhouding als in zijn woning een behoorlijke hoeveelheid cocaïne is aangetroffen. Verdachte heeft hierover verklaard dit te hebben gevonden. Voorts heeft verdachte bij de politie verklaard zelf twee, vijf en soms zo’n tien gram per dag te gebruiken en af en toe cocaïne te snuiven, danwel te roken, met vrienden en hen daarin te voorzien zonder dat daarvoor een geldelijke beloning tegenover staat.
De rechtbank acht hiermee het vervoeren en verstrekken van cocaïne wettig en overtuigend bewezen.
Hoewel de rechtbank sterke aanwijzingen in het dossier vindt dat verdachte tevens gehandeld heeft in cocaïne, is de rechtbank niet van oordeel dat hiervoor het wettig en overtuigend bewijs geleverd is, mede gelet op het gebrek aan verklaringen van gebruikers die verklaren dat zij van verdachte in de tenlastegelegde periode cocaïne hebben gekocht. De verklaring van de getuige [getuige] dat hij mensen voor drugs, cocaïne, doorverwees naar verdachte is hiertoe op zichzelf onvoldoende. Van de handel in cocaïne zal verdachte derhalve worden vrijgesproken.
3.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 11 december 2009 te Amersfoort een vuurwapen van categorie III, te weten een omgebouwd alarm-pistool (merk BBM, model 315 auto) en munitie van categorie III, te weten 25 patronen (merk S&B, kaliber 6.3mm), voorhanden heeft gehad;
2.
op 11 december 2009 in Amersfoort een (toebehoren bij een) wapen van categorie I, onder 3, te weten een geluiddemper, voorhanden heeft gehad;
3.
op één of meer tijdstippen in de periode van 01 maart 2009 tot en met 10 december 2009 in het arrondissement Utrecht, opzettelijk heeft verstrekt en vervoerd, een hoeveelheid cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
4.
op 11 december 2009 te Amersfoort opzettelijk aanwezig heeft gehad 442,71 gram, cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
6.
op 11 december 2009 te Amersfoort opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1149,50 gram, hashish een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4. De strafbaarheid
4.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Ten aanzien van het onder 1. bewezenverklaarde:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet Wapens en Munitie.
Ten aanzien van het onder 2. bewezenverklaarde:
Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid van de Wet Wapens en Munitie.
Ten aanzien van het onder 3. bewezenverklaarde:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Ten aanzien van het onder 4. bewezenverklaarde:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Ten aanzien van het onder 6. bewezenverklaarde:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
4.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5. De strafoplegging
5.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht onder andere gevorderd aan verdachte op te leggen:
- een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaar en 6 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar met als bijzondere voorwaarde reclasseringscontact, inhoudende een meldingsgebod en deelname aan een gedragsinterventie.
5.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman bepleit teruggave van de inbeslaggenomen auto. Ondanks het gegeven dat deze auto van cliënt is, is deze auto veelvuldig in gebruik bij moeder, zo stelt de raadsman.
5.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van zeer omvangrijke hoeveelheden hash en cocaïne, waarbij de rechtbank bewezen acht dat verdachte gedurende een achttal maanden cocaïne heeft vervoerd en verstrekt aan derden. Verdachte, zelf gebruiker, is bekend met de effecten en verschijnselen van het gebruik van cocaïne. Desalniettemin heeft verdachte zich niet bekommerd om de gevolgen die het gebruik van cocaïne heeft op de gezondheid van derden. Hiermee heeft verdachte bijgedragen aan het ontstaan danwel in stand houden van de drugsafhankelijkheid van anderen. Het is een feit van algemene bekendheid dat deze afhankelijkheid leidt tot criminaliteit; immers is er (veel) geld nodig om in deze behoefte te kunnen voorzien.
Voorts is bij verdachte thuis, naast munitie, een omgebouwd alarmpistool aangetroffen met bijbehorende geluiddemper, welke - zo is uit onderzoek gebleken - geschikt was om patronen mee af te vuren. De verklaring van verdachte dat hij ook het vuurwapen met geluiddemper heeft gevonden acht de rechtbank ongeloofwaardig. Het is de rechtbank bekend dat in het drugscircuit de aanwezigheid (en het gebruik) van wapens niet ongebruikelijk is. Het bezit van wapens en toebehoren zal mogelijk kunnen leiden tot het gebruik hiervan. De rechtbank vindt het volstrekt onaanvaardbaar dat verdachte zich hiervan geen rekenschap heeft gegeven, zelfs nadat hij eerder is veroordeeld voor het aanwezig hebben van een vuurwapen.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 14 december 2009, waaruit blijkt dat verdachte op 22 oktober 2008 is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
- een voorlichtingsrapport betreffende verdachte van Centrum Maliebaan van 8 februari 2010, opgemaakt door A. van der Wilt, reclasseringswerker. Het rapport relateert dat er -op basis van de diagnose- mogelijkheden zijn voor gedragsbeïnvloeding.
Bij verdachte komen als criminogene factoren naar voren: werk en leren, inkomen
en omgaan met geld, onderhouden van relaties, drugsgebruik en houding. Deze
leefgebieden zijn belangrijke aandachtspunten waartoe gedragsinterventie is
geïndiceerd teneinde terugval in delictgedrag en middelengebruik in de toekomst te
voorkomen. Het recidiverisico wordt als hoog gemiddeld ingeschat. Ten behoeve
van verdachte wordt geadviseerd: een meldingsgebod en deelname aan de
gedragsinterventie Leefstijltraining voor Justitiabelen.
Verdachte heeft ter zitting aangegeven mee te willen werken aan bovenstaand advies. De rechtbank constateert ter zitting evenwel ook dat verdachte niet op enige bemoeienis lijkt te zitten wachten, zoals ook opgemerkt is in het reclasseringsrapport. De rechtbank is zich ervan bewust dat de verdere houding van verdachte hierin echter pas zal blijken tijdens het verloop van het traject.
De rechtbank neemt bovenstaande overwegingen en het advies van de reclassering mee in haar beslissing.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is. Begeleiding zoals verwoord in het rapport van Centrum Maliebaan acht de rechtbank hierbij wenselijk.
Gelet op hetgeen de rechtbank bewezen acht en hetgeen hiervoor reeds is overwogen, acht de rechtbank een lagere straf dan door de officier van justitie geëist, passend en geboden.
6. Het beslag
6.1. De onttrekking aan het verkeer
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Onderstaande voorwerpen behoren aan verdachte toe en zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
6.2. De verbeurdverklaring
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor verbeurdverklaring.
7. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 33, 33a, 36b, 36c en 57 van het Wetboek van Strafrecht en
de artikelen 13, 26 en 55 Wet Wapens en Munitie en voorts
de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet.
8. De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 5 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
- Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet Wapens en Munitie.
- Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid van de Wet Wapens en Munitie.
- Ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
- Ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
- Ten aanzien van het onder 6 bewezenverklaarde :
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 20 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Centrum Maliebaan, waarbij verdachte zal deelnemen aan de gedragsinterventie Leefstijltraining voor Justitiabelen en zich op aanwijzingen van of door de reclassering zal melden ten einde voortgangsgesprekken aan te gaan;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart verbeurd de voorwerpen die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst zijn genummerd als: 1, 10, 11, 12, 13 en 14;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer de op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst genoemde inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd als: 3, 8 en 15.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Schukking, voorzitter, mr. L.E. Verschoor-Bergsma en mr. A. van Maanen, rechters, in tegenwoordigheid van B.E.M. Bruckner, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 08 april 2010.