parketnummer: 16/600083-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 22 juni 2010
[verdachte]
geboren op [1990] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]
thans gedetineerd in de P.I. Utrecht, Huis van Bewaring, locatie Nieuwegein
raadsman mr. H. Raza, advocaat te Rotterdam
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 8 juni 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met anderen heeft gepoogd op 19 januari 2010 een juwelier in Soest te overvallen, dan wel medeplichtig is geweest bij deze poging.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het zowel primair als subsidiair ten laste gelegde feit.
De raadsman heeft namens verdachte aangevoerd dat, in strijd met artikel 6 EVRM geen advocaat bij het politieverhoor aanwezig is geweest, hetgeen tot uitsluiting van het bewijs van de bij de politie door verdachte afgelegde verklaringen dient te leiden.
Hiervan uitgaande acht de verdediging onvoldoende wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op de uitkijk heeft gestaan en sprake is geweest van medeplegen. Ook heeft het voorwaardelijk opzet op de medeplichtigheid aan de overval bij verdachte ontbroken, naar de mening van de verdediging. Meer subsidiair dient ontslag van rechtsvervolging te volgen aangezien verdachte ex artikel 46b van het Wetboek van Strafrecht, vrijwillig is teruggetreden.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1 De rechtbank overweegt omtrent het verweer van de raadsman met betrekking tot de afwezigheid van de raadsman bij het verhoor van verdachte het volgende.
Verdachte is voor de inverzekeringstelling gewezen op zijn recht om een advocaat te consulteren, maar hij heeft daarvan afgezien. Uit het dossier en ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken dat verdachte niet in staat moest worden geacht om de consequenties te overzien van het afstand doen van het recht op bijstand.
Diezelfde dag, 19 januari 2010, voor de eerste inhoudelijke verklaring die hij aflegt op 20 januari 2010, heeft hij een advocaat gesproken.
Uit de recente rechtspraak van het EHRM volgt naar het oordeel van de rechtbank niet
- zonder meer - dat een verdachte recht heeft op de aanwezigheid van een advocaat bij het politieverhoor zelf. Het enkele feit dat verdachte ten tijde van het verhoor 19 jaar oud was, leidt niet tot de conclusie dat hij wel recht had op bijstand tijdens het verhoor.
De rechtbank is van oordeel dat de door verdachte bij de politie afgelegde verklaringen kunnen worden gebezigd voor het bewijs.
4.3.2 De rechtbank overweegt omtrent het tenlastegelegde het volgende.
De navolgende overwegingen bezigt de rechtbank in haar gelijktijdig gewezen vonnissen tegen medeverdachten [medeverdachte 2][medeverdachte 1][medeverdachten][medeverdachte 1] [naam ][medeverdachte 2] en[verdachte] eensluidend. Om efficiencyredenen duidt de rechtbank in alle vier de vonnissen verdachte en diens medeverdachten aan als verdachte[medeverdachte 3], verdachte[medeverdachte 1] verdachte[medeverdachte 2][medeverdachte 1], respectievelijk verdachte[verdachte]
4.3.2.2 De aangifte en de vluchtroute van de daders
Op 19 januari 2010 heeft juwelier [benadeelde], eigenaar van juwelierswinkel [benadeelde] aan de [adres] te Soest, aangifte gedaan van een gewapende overval.
Op voornoemde datum omstreeks 9.10 uur zag aangever drie jongemannen in de winkel . Deze personen waren alle drie gemaskerd met bivakmutsen op hun hoofd. Eén van de daders liep op aangever af en hield een vuurwapen vast in zijn linkerhand. Hij hield het vuurwapen naar beneden gericht. Deze dader schreeuwde iets en gaf direct de aangever een stomp op zijn gezicht met de rechtervuist. Vervolgens werd de aangever nog een aantal malen in het gezicht en op het lichaam geslagen. De genoemde dader duwde de aangever tegen de kluis in de werkruimte. Ook een andere dader was de werkruimte ingelopen. De derde dader bleef in de winkelruimte staan. Door het geschreeuw werd de echtgenote van aangever gealarmeerd. Toen zij in de werkruimte verscheen, schrokken kennelijk de daders van haar aanwezigheid en verlieten direct de winkel. De daders hebben geen geld of sieraden weggenomen.
Getuige [getuige 1] heeft bij de politie verklaard dat zij op 19 januari 2010 tussen 9.00 uur en 9.15 uur de oprit van haar woning aan de [adres] te Soest aan het vegen was, toen zij aan de overzijde van de weg een viertal jongens zag rennen in de richting van de Talmalaan. Zij schatte de leeftijd van de jongens rond de zestien à zeventien jaar oud en hoorde dat ze een voor haar vreemde taal met elkaar spraken.
Zij zag dat de jongens onderaan de Rembrandtlaan linksaf, de Talmalaan in, holden.
Getuige [medeverdachte 2] heeft bij de politie verklaard dat zij op 19 januari 2010 omstreeks 9.00 uur in haar woning aan de [adres] te Soest was, toen zij vanuit de richting van de Talmalaan drie à vier jongens hard voorbij haar woning zag rennen in de richting van de Dalweg. De jongens keken steeds achterom. Alle jongens hadden kort zwart haar en zij waren donker gekleed.
Ook getuige [getuige 3] zag op 19 januari 2010, toen hij tussen 9.05 uur en 9.10 uur een container aan het opladen was aan de Annahof, vier jongens op de Jac. van Looylaan rennen in de richting van de Dalweg. De jongens waren volgens hem van Marokkaanse of Turkse afkomst.
De rechtbank is, gelet op de route waarlangs en de tijdstippen waarop de getuigen verklaren te hebben waargenomen, van oordeel dat de vier door genoemde getuigen waargenomen jongens betrokken zijn geweest bij de overval op de juwelier aan de [adres] in Soest en dat zij hun vluchtroute via de Rembrandtlaan, de Talmalaan en de Jac. van Looylaan tot aan de Dalweg hebben afgelegd.
Het enkele feit dat sprake is van tijdstippen die niet helemaal overeenstemmen met een opeenvolging van gebeurtenissen doet daar niet aan af, omdat sprake is van geringe verschillen en omdat de getuigen kennelijk, nadien bevraagd, de tijdstippen geschat hebben.
4.3.2.3 Overige relevante feiten en omstandigheden
Voorts zijn de rechtbank op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden gebleken.
* Uit het proces-verbaal van bevindingen van wijkagent [verbalisant 2] blijkt dat hij kort na het bekend worden van de overval hoort over de vermoedelijke vluchtroute richting de Dalweg te Soest.
[verbalisant 2] merkt als opvallend aan dat veel collega’s in de buurt zijn maar dat niemand de verdachten in beeld krijgt.
Als wijkagent was hem bekend dat een kelderbox van de nabijgelegen flats aan het [adres], kelderbox [nummer], de laatste tijd veelvuldig gebruikt werd voor criminele activiteiten en hij houdt er rekening mee dat mogelijk de daders uit de wijk afkomstig zouden kunnen zijn.
[verbalisant 2] begeeft zich naar de kelderboxingang van de nabijgelegen flats aan het [adres]. [verbalisant 2] vraagt een schoonmaker, of deze een sleutel van de
– kennelijk afgesloten - keldergang heeft. De schoonmaker verklaart dat hij ongeveer 15 minuten voor de komst van de politieagenten 3 of mogelijk 4 jongemannen naar binnen heeft zien gaan in dezelfde keldergang.
Ter terechtzitting gehoord als getuige heeft deze schoonmaker[getuige 2], zakelijk weergegeven verklaard dat hij tussen 9.00 en 9.30 uur 3 jongens van ongeveer 17-18 jaar en iets minder lang dan hijzelf (1.80 m) snel de gang van de kelderboxen in heeft zien gaan. Hij heeft de jongens alleen van achteren gezien. Ze moeten volgens de getuige een sleutel gehad hebben om de deur van de keldergang, die afgesloten was, te openen. De rechtbank merkt op dat uit het feit dat [getuige 2] verklaart over 3 jongens niet blijkt dat het er geen 4 zouden zijn: omdat [getuige 2] aan het werk was, de jongens snel liepen en hij ze alleen van achteren heeft gezien kan hij een jongen “gemist”hebben.
*Twee agenten ([verbalisant] en [verbalisant 2]) gaan de keldergang in. De boxdeur met nr. [nummer] is op slot. Als [verbalisant 2] de keldergang verlaten heeft, hoort hij [verbalisant], die nog in de gang is, schreeuwen. Hij beveelt de schoonmaker de gesloten (deels glazen ) toegangsdeur van de keldergang gesloten te houden omdat hij daarachter drie onbekende jongens ziet die kennelijk naar buiten willen vluchten.
Hij loopt om naar de andere ingang van de keldergang en ziet daar dat de deur van de keldergang wordt geopend en er iemand heel hard naar buiten komt rennen. Deze persoon is nadien – omstreeks 9.35 uur – in de bossages door verbalisant [verbalisant] aangehouden en bleek verdachte [medeverdachte 3] te zijn.[medeverdachte 3] droeg bij zijn aanhouding dubbele kleding.
* Verbalisant [verbalisant 2] betreedt weer de keldergang en bemerkt dat de deur van kelderbox [nummer] niet meer op slot zit en constateert dat zich in kelderbox [nummer] drie personen bevinden, die vervolgens om omstreeks 9.35 uur zijn aangehouden . Deze personen betreffen de verdachten[medeverdachte 1],[medeverdachte 2] en [verdachte] [medeverdachte 1] droeg bij zijn aanhouding dubbele kleding . Uit een aanvullend proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 mei 2010 is voorts gebleken dat verdachte [medeverdachte 1] heeft verzocht om teruggave van kleding (een spijkerbroek en een jas) die in de kelderbox zou hebben gelegen. Bij zijn aanhouding droeg verdachte [medeverdachte 1] onder meer een grijze polotrui en een spijkerbroek .
*Kelderbox [nummer] behoort toe aan [adres][nummer][adres] zijnde het woonadres van verdachte [medeverdachte 3] . *De politie heeft op 19 januari 2010 onderzoek ingesteld in voornoemde kelderbox en heeft daarin onder meer vier bivakmutsen, meerdere handschoenen, meerdere donkere danwel zwarte dunne jassen, een zwartkleurig vuurwapen en een zwarte sporttas aangetroffen. In de sporttas bevond zich een ruitentikker. Verder werd ook een zwarte rugtas aangetroffen, inhoudende een set handboeien, een zak lange tie-rips en een rol ducktape.
*Door de forensische opsporing van de politie Utrecht is onderzoek gedaan naar de aangetroffen bivakmutsen en de aangetroffen rugzak . Een aantal monsters is veiliggesteld en voor onderzoek naar het Nederlands Forensisch Instituut gezonden. Uit het deskundigenonderzoek van het NFI is gebleken dat op twee bivakmutsen een DNA-profiel is aangetroffen dat matcht met het DNA-profiel van verdachten [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 1] (berekende frequentie: inclusiekans ongeveer één op één miljoen respectievelijk kleiner dan één op één miljard). Aangezien de verdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de helften van een eeneiige tweeling zijn, zijn de DNA-profielen van hen identiek en kan op basis van het DNA-onderzoek geen onderscheid worden gemaakt . Op een andere bivakmuts is een DNA-profiel aangetroffen dat matcht met het DNAprofiel van verdachte [verdachte](berekende frequentie: inclusiekans kleiner dan één op één miljard). Op het linker en het rechterhengsel van de rugzak zijn DNA-profielen die matchen met het profiel van verdachte [medeverdachte 3] aangetroffen (berekende frequentie: inclusiekans kleiner dan één op één miljard). *Ook het in de kelderbox aangetroffen wapen is onderzocht . Het wapen betrof een imitatie-pistool van het merk G.1 Airsoft Gun, model Colt 1908 Hammerless. *De politie heeft voorts onderzoek gedaan naar data op twee laptops, die op 19 januari 2010 in de kofferbak van de Ford Focus van verdachte [verdachte] zijn aangetroffen .
[medeverdachte 2] heeft bij de politie verklaard d.d. 17 maart 2010 dat één van de laptops achterin de auto van [verdachte], de Fujitsi Siemens-laptop, van hem was en dat zijn MSN-chatnaam [naam ] is. De andere laptop zou van een jongen [A] zijn. *[medeverdachte 1] heeft ook bij de politie verklaard d.d. 24 maart 2010 dat één van de laptops uit de auto van [verdachte] van hem was, dat wil zeggen dat hij deze had geleend van een jongen.
*Uit analyse en onderzoek van de data, aangetroffen in de laptops bleek dat de MSN-chatnaam [naam ] veelvuldig werd aangesproken door de andere chatter met de naam '[naam ]'. Met betrekking tot de MSN-chatnaam [naam ]' werd vastgesteld dat deze door een andere chatter werd aangesproken met [medeverdachte 2]. Uit onderzoek is naar voren gekomen een chat-bericht op 2 januari 2010 omstreeks 13.58 uur tussen [naam ] en [naam ] waarin gesproken wordt over 'ken je actie ik ga met mee ik kan gun regel', 'kom we gaan ovtje zette dan' en 'juwelier'. Op 16 januari 2010 omstreeks 20.36 uur vindt tussen [naam ] en [naam ] een chat-gesprek plaats waarin wordt gesproken over 'zoo 1 box heb ik nog nooiti n mij leven gezien hahaha', ' met hoeveel wil je delen [naam], 'ik [medeverdachte 2] zo een turk zoizo snap e en die [naam] die daar woont die dat heeft gezegt hij ook zoizoo', '3 is perfect max 4', 'plan is met 4 ik [medeverdachte 2][verdachte] en [medeverdachte 3].
Op 5 januari 2010 vindt omstreeks 17.24 uur een chat-gesprek plaats tussen '[naam ]' en[naam ] waarin [naam ] onder andere zegt: '[medeverdachte 2] ik heb gun ken je izn actie nig dan gaan we samen wollah' en 'ewa ken je auto regelen dan dan ga ik ovtje zetten op een winkel wollah.' * Alle verdachten hebben bij de politie verklaard dat zij op de ochtend van 19 januari 2010 samen zijn gekomen in de genoemde kelderbox.
4.3.2.4 Gelet op de genoemde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang en verband gezien, is de rechtbank van oordeel verdachte en zijn medeverdachten zich schuldig hebben gemaakt aan het onder primair ten laste gelegde feit. Kort na de overval zijn verdachte en de medeverdachten aangehouden. [medeverdachte 3] vluchtte weg uit de keldergang en de broers [medeverdachten] en [verdachte] zijn in een kelderbox aangetroffen, waar de politie onder meer bivakmutsen, een imitatiepistool en een rugzak met handboeien, tie-rips en ducktape heeft aangetroffen. Op de bivakmutsen en de rugzak is DNA aangetroffen dat matcht met het DNA van één of meer verdachten. Uit de genoemde chatgesprekken en het afspreken in de kelderbox, die bij verdachte [medeverdachte 3] in gebruik is, blijkt naar het oordeel van de rechtbank van een vooropgezet plan van alle verdachten. Het bovenstaande wordt bevestigd door de door de verdachte [verdachte] bij de politie afgelegde verklaring:
[verdachte] [verdachte] heeft bij de politie verklaard dat hij die avond daarvoor al telefonisch had afgesproken met [naam ] en [medeverdachte 2] [medeverdachte 1] om hen met de auto op te halen. Vervolgens zijn zij met zijn drieën naar Soest gereden om [verdachte] op te halen. Zij zijn toen met zijn vieren in de kelderbox geweest, die [verdachte] opende met de sleutel . Voordat ze de kelderbox uitliepen, zag [verdachte] [verdachte] dat [verdachte] een tas op zijn rug deed. [medeverdachte 3] nam ook een zwarte sporttas mee. [medeverdachte 3] deed een ruitentikker in de tas. De jongens pakten bij het verlaten van de kelderbox allemaal een bivakmuts. [verdachte] [verdachte] heeft toen zelf ook een bivakmuts gepakt. Ze zouden namelijk wat gaan doen en men moest niet herkend worden. Vervolgens zijn zij naar de Rembrandtlaan gelopen . [verdachte] [verdachte] hoorde dat ze het hebben gehad over: 'we gaan iemand pakken.' Dit zou verdachte [verdachte] hebben gezegd. [verdachte] [verdachte] is toen op de uitkijk gaan staan. Hij zou een sms-bericht sturen naar [naam ] of [medeverdachte 2] als er politie in de buurt was of een ander gevaar. De andere drie jongens zijn toen twee minuten uit zijn gezichtsveld geweest. Toen kwamen zij hard aan rennen en zijn ze alle vier gaan rennen tot de Dalweg. Daarna zijn ze naar de kelderbox van [verdachte] gegaan. [verdachte] [verdachte] hoorde [naam ] zeggen dat hij iemand een stomp had gegeven. Volgens [verdachte] [verdachte] waren de in de auto aangetroffen laptops van [naam ] en [medeverdachte 2]. 4.3.2.5 Het verweer van de raadsman dat niet is gebleken dat verdachte tezamen en in vereniging met de andere aangehouden verdachten het ten laste gelegde heeft begaan, verwerpt de rechtbank. Zoals de rechtbank in het voorgaande heeft overwogen zijn de verdachten die ochtend in de kelderbox van verdachte [medeverdachte 3] samengekomen en is naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, bewezen dat verdachte en de drie medeverdachten de vier jongens zijn geweest die op de vluchtroute door meerdere getuigen zijn waargenomen. Eén getuige heeft ook op de Rembrandtlaan (hoek Talmalaan) vier jongens zien rennen. De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte ook tot op de Rembrandtlaan was meegelopen. Verdachte is samen met de medeverdachten teruggegaan naar de kelderbox. Hij heeft zich ook nadien niet gedistantieerd.
De verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij dacht dat de jongens een autokraak gingen plegen, wordt weerlegd door de feiten. Het is algemeen bekend dat bivakmutsen – die verdachte en zijn mededaders droegen – gebruikt worden om onherkenbaar te zijn bij overvallen en om slachtoffers schrik aan te jagen. De verklaring van verdachte is op dit punt dan ook niet aannemelijk. Daar komt bij dat verdachte bij de politie heeft verklaard dat hij [verdachte] hoorde zeggen dat ze iemand gingen pakken.
De verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij op een bepaald moment is gestopt en derhalve vrijwillig is teruggetreden, vindt naar het oordeel van de rechtbank geen steun in het dossier. Integendeel, zoals hiervoor is overwogen, heeft verdachte zich op geen enkel moment gedistantieerd van de medeverdachten en is hij ook na het gepleegde feit bij hen gebleven en mee teruggegaan naar de kelderbox.
De stelling van de verdediging dat het onmogelijk is een sms-bericht te sturen indien men niet over beltegoed beschikt en dat hij niet over beltegoed beschikte (waaraan de verdediging het verweer heeft gekoppeld dat de verklaring van verdachte bij de politie dat hij op de uitkijk stond met de afspraak om te sms-en als er onraad was, dus onjuist was) is niet met feiten onderbouwd, hoewel dat in dit stadium op de weg van verdachte had gelegen. Nader onderzoek acht de rechtbank niet noodzakelijk voor enige te nemen beslissing in deze strafzaak en zij zal het subsidiaire verzoek om het beltegoed te onderzoeken afwijzen.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 19 januari 2010 te Soest, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen een of meer geldbedrag(en) en/of een of meer sieraden,
geheel of ten dele toebehorende aan juwelierswinkel [benadeelde] (gelegen aan de
[adres]) en/of aan [benadeelde], en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [benadeelde], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan
zichzelf en/of aan andere deelnemers van dat misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, tezamen en in vereniging met anderen, als volgt heeft gehandeld: zijnde en/of hebbende één of meer van zijn mededader(s)
- voornoemde juwelierszaak binnengelopen (terwijl zijn mededaders op het hoofd een
bivakmuts droegen en terwijl zijn mededader een rugzak bij zich droeg met daarin onder
meer: tie-raps en een rol ductape en een set handboeien) en
- vervolgens een nepvuurwapen (merk G.1 Airsoft Gun, model Colt 1908
Hammerless), getoond aan voornoemde [benadeelde], en
- vervolgens/daarbij die [benadeelde] meermalen gestompt in het gezicht, en
- vervolgens die [benadeelde] geduwd/bewogen in de richting van een kluis,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het primair bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Poging tot diefstal, voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en andere deelnemers aan het misdrijf, hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van het voorarrest.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring komen, dan heeft de verdediging verzocht rekening te houden met het blanco strafblad van verdachte, zijn leeftijd, werk en de rol van verdachte bij het ten laste gelegde feit.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich samen met zijn mededaders schuldig gemaakt aan een poging tot het plegen van een gewapende overval. De rechtbank rekent het feit dat verdachte en zijn mededaders gewapend met een (nep)pistool, vermomd en met meerdere personen op het slachtoffer zijn afgegaan, zwaar aan. Daar komt bij dat, gelet op de inhoud van de rugtas die één verdachte bij zich had, het mogelijk de bedoeling van verdachte en de mededaders is geweest het slachtoffer te knevelen om zo hun slag te kunnen slaan.
Het spreekt voor zich dat een overval zoals deze is uitgevoerd voor het slachtoffer een bijzonder traumatische ervaring moet zijn geweest. Uit de verklaring van het slachtoffer blijkt dat hij erg aangedaan is door hetgeen er is gebeurd en dat hij niet snapt dat verdachte en zijn mededaders dit hebben gedaan. Het slachtoffer vreesde voor zijn leven en ook nu nog ondervinden het slachtoffer en zijn echtgenote dagelijks de psychische gevolgen van de overval. Hierbij heeft verdachte kennelijk in het geheel niet stilgestaan. Het heeft hem er in ieder geval niet van weerhouden om te trachten, ten koste van een ander, op deze manier snel aan geld of sieraden te komen.
De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee dat hij niet eerder is veroordeeld en dat hij, als enige van de daders aanvankelijk, bij de politie, openheid van zaken heeft gegeven en blijk heeft gegeven de onjuistheid van het bewezen verklaarde handelen in te zien.
Uit het reclasseringsrapport d.d. 1 april 2010 blijkt ook dat het recidiverisico als laag dient te worden ingeschat en dat verdachte erg geschrokken is van de gevolgen van het delict.
Verdachte was, als enige van de daders, meerderjarig.
Hij profiteert dus niet van het aan ons sanctiestelsel ten grondslag liggende principe dat minderjarigen in beginsel zo min mogelijk vrijheidsstraf moeten ondergaan.
Voor meerderjarige verdachten is bij dergelijke feiten een veel langere vrijheidsstraf dan een jaar detentie gebruikelijk.
Verdachte heeft zich echter mee laten slepen door de mededaders. Volgens de verdachte bij de reclassering had ‘hun adrenaline op dat moment ook invloed’ op hem.
Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf in beginsel recht zou doen aan de ernst van de feiten en de persoon van de verdachte.
Ook de rechtbank ziet aanleiding een voorwaardelijk deel op te leggen teneinde de verdachte ervan te weerhouden opnieuw in de fout te gaan. Gelet op de (aanvankelijke) proceshouding is dat even groot als bij twee van de minderjarige mededaders.
Bij een dergelijke straf kan de verdachte volgend schooljaar zijn studie hervatten.
De rechtbank ziet gelet op het voorgaande geen aanleiding terug te komen op de ter terechtzitting gegeven beslissing om de voorlopige hechtenis niet op te heffen of te schorsen.
7 De benadeelde partij
De benadeelde partij [benadeelde] vordert een schadevergoeding van € 1.653,00 voor het bewezen verklaarde feit.
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen. Deze maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
De verdachte is op de voet van artikelen 6:6 e.v. BW niet tot vergoeding gehouden indien en voor zover het toegewezen bedrag reeds door (een) mededader(s) is voldaan.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24c, 36f, 45, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het primair tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.3 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Poging tot diefstal, voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en andere deelnemers aan het misdrijf, hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde] van
€ 1.653,00 ter zake van immateriële schade, en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 19 januari 2010 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde], € 1.653,00 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 26 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Grapperhaus, voorzitter, mr. L.E. Verschoor-Bergsma en J. Frieling, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. van Beek, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 22 juni 2010.