ECLI:NL:RBUTR:2010:BM9827

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
22 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/511560-10 [P}
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot gewapende overval op juwelier in Soest met geweld en bedreiging

Op 22 juni 2010 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die samen met medeverdachten op 19 januari 2010 een gewapende overval op een juwelier in Soest heeft gepleegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten, gewapend met een nepvuurwapen en gemaskerd, de juwelier hebben bedreigd en geweld hebben gebruikt. De rechtbank heeft het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen verklaard, op basis van getuigenverklaringen en forensisch bewijs, waaronder DNA-sporen op bivakmutsen en een rugzak met overvalmateriaal. De verdachte is veroordeeld tot een jeugddetentie van 12 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten, de psychische gevolgen voor het slachtoffer en de minderjarigheid van de verdachte. Tevens is de verdachte aansprakelijk gesteld voor de schade van de benadeelde partij, die een schadevergoeding van € 1.653,00 heeft gevorderd. De rechtbank heeft deze vordering toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/511560-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 22 juni 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1992] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [adres]
raadsvrouwe mr. E.D. van Elst, advocaat te Veenendaal
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 8 juni 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met anderen heeft gepoogd op 19 januari 2010 een juwelier in Soest te overvallen.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het ten laste gelegde feit. De door de verdediging gevoerde bewijsverweren zal de rechtbank in navolgende overwegingen betrekken.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1 De rechtbank overweegt omtrent het tenlastegelegde het volgende.
4.3.1.1 Inleiding
De navolgende overwegingen bezigt de rechtbank in haar gelijktijdig gewezen vonnissen tegen medeverdachten [verdachte], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] eensluidend. Om efficiencyredenen duidt de rechtbank in alle vier de vonnissen verdachte en diens medeverdachten aan als verdachte [medeverdachte 3], verdachte [verdachte], verdachte [medeverdachte 1], respectievelijk verdachte [medeverdachte 2].
4.3.1.2 De aangifte en de vluchtroute van de daders
De rechtbank overweegt omtrent het tenlastegelegde het volgende.
Op 19 januari 2010 heeft juwelier [benadeelde], eigenaar van juwelierswinkel [naam] aan de [adres] te [woonplaats], aangifte gedaan van een gewapende overval.
Op voornoemde datum omstreeks 9.10 uur zag aangever drie jongemannen in de winkel . Deze personen waren alle drie gemaskerd met bivakmutsen op hun hoofd. Eén van de daders liep op aangever af en hield een vuurwapen vast in zijn linkerhand. Hij hield het vuurwapen naar beneden gericht. Deze dader schreeuwde iets en gaf direct de aangever een stomp op zijn gezicht met de rechtervuist. Vervolgens werd de aangever nog een aantal malen in het gezicht en op het lichaam geslagen. De genoemde dader duwde de aangever tegen de kluis in de werkruimte. Ook een andere dader was de werkruimte ingelopen. De derde dader bleef in de winkelruimte staan. Door het geschreeuw werd de echtgenote van aangever gealarmeerd. Toen zij in de werkruimte verscheen, schrokken kennelijk de daders van haar aanwezigheid en verlieten direct de winkel. De daders hebben geen geld of sieraden weggenomen.
Getuige [getuige 1] heeft bij de politie verklaard dat zij op 19 januari 2010 tussen 9.00 uur en 9.15 uur de oprit van haar woning aan de [adres] te [woonplaats] aan het vegen was, toen zij aan de overzijde van de weg een viertal jongens zag rennen in de richting van de Talmalaan. Zij schatte de leeftijd van de jongens rond de zestien à zeventien jaar oud en hoorde dat ze een voor haar vreemde taal met elkaar spraken.
Zij zag dat de jongens onderaan de Rembrandtlaan linksaf, de Talmalaan in, holden.
Getuige [getuige 2] heeft bij de politie verklaard dat zij op 19 januari 2010 omstreeks 9.00 uur in haar woning aan de [adres] te [woonplaats] was, toen zij vanuit de richting van de Talmalaan drie à vier jongens hard voorbij haar woning zag rennen in de richting van de Dalweg. De jongens keken steeds achterom. Alle jongens hadden kort zwart haar en zij waren donker gekleed.
Ook getuige [getuige 3] zag op 19 januari 2010, toen hij tussen 9.05 uur en 9.10 uur een container aan het opladen was aan de Annahof, vier jongens op de Jac. van Looylaan rennen in de richting van de Dalweg. De jongens waren volgens hem van Marokkaanse of Turkse afkomst.
De rechtbank is, gelet op de route waarlangs en de tijdstippen waarop de getuigen verklaren te hebben waargenomen, van oordeel dat de vier door genoemde getuigen waargenomen jongens betrokken zijn geweest bij de overval op de juwelier aan de [straat] in [woonplaats] en dat zij hun vluchtroute via de [straat], de Talmalaan en de Jac. van Looylaan tot aan de Dalweg hebben afgelegd.
Het enkele feit dat sprake is van tijdstippen die niet helemaal overeenstemmen met een opeenvolging van gebeurtenissen doet daar niet aan af, omdat sprake is van geringe verschillen en omdat de getuigen kennelijk, nadien bevraagd, de tijdstippen geschat hebben.
4.3.1.3 Overige relevante feiten en omstandigheden
Voorts zijn de rechtbank op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden gebleken.
* Uit het proces-verbaal van bevindingen van wijkagent [verbalisant 1] blijkt dat hij kort na het bekend worden van de overval hoort over de vermoedelijke vluchtroute richting de Dalweg te Soest.
[verbalisant 1] merkt als opvallend aan dat veel collega’s in de buurt zijn maar dat niemand de verdachten in beeld krijgt.
Als wijkagent was hem bekend dat een kelderbox van de nabijgelegen flats aan het [plantsoen], kelderbox [nummer], de laatste tijd veelvuldig gebruikt werd voor criminele activiteiten en hij houdt er rekening mee dat mogelijk de daders uit de wijk afkomstig zouden kunnen zijn.
[verbalisant 1] begeeft zich naar de kelderboxingang van de nabijgelegen flats aan het [plantsoen] [nummer]. [verbalisant 1] vraagt een schoonmaker of deze een sleutel van de
– kennelijk afgesloten – keldergang heeft. De schoonmaker verklaart dat hij ongeveer 15 minuten voor de komst van de politieagenten 3 of mogelijk 4 jongemannen naar binnen heeft zien gaan in dezelfde keldergang.
Ter terechtzitting gehoord als getuige heeft deze schoonmaker, [getuige 4], zakelijk weergegeven verklaard dat hij tussen 9.00 en 9.30 uur 3 jongens van ongeveer 17-18 jaar en iets minder lang dan hijzelf (1.80 m) snel de gang van de kelderboxen in heeft zien gaan. Hij heeft de jongens alleen van achteren gezien. Ze moeten volgens de getuige een sleutel gehad hebben om de deur van de keldergang, die afgesloten was, te openen. De rechtbank merkt op dat uit het feit dat [getuige 4] verklaart over 3 jongens niet blijkt dat het er geen 4 zouden zijn: omdat [getuige 4] aan het werk was, de jongens snel liepen en hij ze alleen van achteren heeft gezien kan hij een jongen “gemist”hebben.
*Twee agenten ([verbalisant 2] en [verbalisant 1]) gaan de keldergang in. De boxdeur met nr. [nummer] is op slot. Als [verbalisant 1] de keldergang verlaten heeft hoort hij [verbalisant 2], die nog in de gang is, schreeuwen. Hij beveelt de schoonmaker de gesloten (deels glazen ) toegangsdeur van de keldergang gesloten te houden omdat hij daarachter drie onbekende jongens ziet die kennelijk naar buiten willen vluchten.
Hij loopt om naar de andere ingang van de keldergang en ziet daar dat de deur van de keldergang wordt geopend en er iemand heel hard naar buiten komt rennen. Deze persoon is nadien – omstreeks 9.35 uur – in de bossages door verbalisant [verbalisant 2] aangehouden en bleek verdachte [medeverdachte 3] te zijn. Verdachte [medeverdachte 3] droeg bij zijn aanhouding dubbele kleding.
* Verbalisant [verbalisant 1] betreedt weer de keldergang en bemerkt dat de deur van kelderbox [nummer] niet meer op slot zit en constateert dat zich in kelderbox [nummer] drie personen bevinden, die vervolgens om omstreeks 9.35 uur zijn aangehouden . Deze personen betreffen de verdachten [medeverdachte 1], [verdachte] en [medeverdachte 2]. Verdachte [verdachte] droeg bij zijn aanhouding dubbele kleding . Uit een aanvullend proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 mei 2010 is voorts gebleken dat verdachte [medeverdachte 1] heeft verzocht om teruggave van kleding (een spijkerbroek en een jas) die in de kelderbox zou hebben gelegen. Bij zijn aanhouding droeg verdachte [medeverdachte 1] onder meer een grijze polotrui en een spijkerbroek .
*Kelderbox [nummer] behoort toe aan [adres], zijnde het woonadres van verdachte [medeverdachte 3] . *De politie heeft op 19 januari 2010 onderzoek ingesteld in voornoemde kelderbox en heeft daarin onder meer vier bivakmutsen, meerdere handschoenen, meerdere donkere danwel zwarte dunne jassen, een zwartkleurig vuurwapen en een zwarte sporttas aangetroffen. In de sporttas bevond zich een ruitentikker. Verder werd ook een zwarte rugtas aangetroffen, inhoudende een set handboeien, een zak lange tie-rips en een rol ducktape.
*Door de forensische opsporing van de politie Utrecht is onderzoek gedaan naar de aangetroffen bivakmutsen en de aangetroffen rugzak . Een aantal monsters is veiliggesteld en voor onderzoek naar het Nederlands Forensisch Instituut gezonden. Uit het deskundigenonderzoek van het NFI is gebleken dat op twee bivakmutsen een DNA-profiel is aangetroffen dat matcht met het DNA-profiel van verdachten [verdachte] en/of [medeverdachte 1] (berekende frequentie: inclusiekans ongeveer één op één miljoen respectievelijk kleiner dan één op één miljard). Aangezien de verdachten [medeverdachte 1] en [verdachte] de helften van een eeneiige tweeling zijn, zijn de DNA-profielen van hen identiek en kan op basis van het DNA-onderzoek geen onderscheid worden gemaakt . Op een andere bivakmuts is een DNA-profiel aangetroffen dat matcht met het DNA-profiel van verdachte [medeverdachte 2] (berekende frequentie: inclusiekans kleiner dan één op één miljard). Op het linker en het rechterhengsel van de rugzak zijn DNA-profielen die matchen met het profiel van verdachte [medeverdachte 3] aangetroffen (berekende frequentie: inclusiekans kleiner dan één op één miljard). *Ook het in de kelderbox aangetroffen wapen is onderzocht . Het wapen betrof een imitatie-pistool van het merk G.1 Airsoft Gun, model Colt 1908 Hammerless. *De politie heeft voorts onderzoek gedaan naar data op twee laptops, die op 19 januari 2010 in de kofferbak van de Ford Focus van verdachte [medeverdachte 2] zijn aangetroffen .
*Verdachte [medeverdachte 1] heeft bij de politie verklaard d.d. 17 maart 2010 dat één van de laptops achterin de auto van [medeverdachte 2], de Fujitsi Siemens-laptop, van hem was en dat zijn MSN-chatnaam '[naam]' is. De andere laptop zou van een jongen [A] zijn. *Verdachte [verdachte] heeft ook bij de politie verklaard d.d. 24 maart 2010 dat één van de laptops uit de auto van [medeverdachte 2] van hem was, dat wil zeggen dat hij deze had geleend van een jongen.
*Uit analyse en onderzoek van de data, aangetroffen in de laptops bleek dat de MSN-chatnaam '[naam]' veelvuldig werd aangesproken door de andere chatter met de naam '[medeverdachte 1]'. Met betrekking tot de MSN-chatnaam '[naam]' werd vastgesteld dat deze door een andere chatter werd aangesproken met [verdachte]. Uit onderzoek is naar voren gekomen een chat-bericht op 2 januari 2010 omstreeks 13.58 uur tussen '[naam]' en '[naam]' waarin gesproken wordt over 'ken je actie ik ga met mee ik kan gun regel', 'kom we gaan ovtje zette dan' en 'juwelier'. Op 16 januari 2010 omstreeks 20.36 uur vindt tussen '[naam]' en '[naam]' een chat-gesprek plaats waarin wordt gesproken over 'zoo 1 box heb ik nog nooiti n mij leven gezien hahaha', ' met hoeveel wil je delen [...]', 'ik [verdachte] zo een turk zoizo snap e en die [medeverdachte 3] die daar woont die dat heeft gezegt hij ook zoizoo', '3 is perfect max 4', 'plan is met 4 ik [verdachte] [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3]'.
Op 5 januari 2010 vindt omstreeks 17.24 uur een chat-gesprek plaats tussen '[naam]' en '[naam]' waarin '[naam]' onder andere zegt: '[verdachte] ik heb gun ken je izn actie nig dan gaan we samen wollah' en 'ewa ken je auto regelen dan dan ga ik ovtje zetten op een winkel wollah.' * Alle verdachten hebben bij de politie verklaard dat zij op de ochtend van 19 januari 2010 samen zijn gekomen in de genoemde kelderbox.
Gelet op de genoemde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang en verband gezien, is de rechtbank van oordeel verdachte en zijn medeverdachten zich schuldig hebben gemaakt aan het ten laste gelegde feit. Kort na de overval zijn verdachte en de medeverdachten aangehouden. [medeverdachte 3] vluchtte weg uit de keldergang en de broers [verdachte broers] en [medeverdachte 2] zijn in een kelderbox aangetroffen, waar de politie onder meer bivakmutsen, een imitatiepistool en een rugzak met handboeien, tie-rips en ducktape heeft aangetroffen. Op de bivakmutsen en de rugzak is DNA aangetroffen dat matcht met het DNA van één of meer verdachten. Uit de genoemde chatgesprekken en het afspreken in de kelderbox, die bij verdachte [medeverdachte 3] in gebruik is, blijkt naar het oordeel van de rechtbank van een vooropgezet plan van alle verdachten. Het bovenstaande wordt bevestigd door de door de verdachte [medeverdachte 2] bij de politie afgelegde verklaring:
*[medeverdachte 2] heeft bij de politie verklaard dat hij die avond daarvoor al telefonisch had afgesproken met [verdachte broers] om hen met de auto op te halen. Vervolgens zijn zij met zijn drieën naar Soest gereden om [medeverdachte 3] op te halen. Zij zijn toen met zijn vieren in de kelderbox geweest, die [medeverdachte 3] opende met de sleutel . Voordat ze de kelderbox uitliepen, zag [medeverdachte 2] dat [medeverdachte 3] een tas op zijn rug deed. De jongens, ook [medeverdachte 2], pakten bij het verlaten van de kelderbox allemaal een bivakmuts. Vervolgens zijn zij naar de Rembrandtlaan gelopen . [medeverdachte 2] is toen op de uitkijk gaan staan. Hij zou een sms-bericht sturen naar [medeverdachte 1] of [verdachte] als er politie in de buurt was of een ander gevaar. De andere drie jongens zijn toen twee minuten uit zijn gezichtsveld geweest. Toen kwamen zij hard aan rennen en zijn ze alle vier gaan rennen tot de Dalweg. Daarna zijn ze naar de kelderbox van [medeverdachte 3] gegaan. [medeverdachte 2] hoorde [medeverdachte 1] zeggen dat deze iemand een stomp had gegeven. Kort nadien werden ze aangehouden.
4.3.1.4 Alibi?
Verdachte heeft elke betrokkenheid ontkend.
Hij heeft echter geen aannemelijke verklaring gegeven voor zijn aanwezigheid, enkele minuten na de overval, in de kelderbox waarin ook bivakmutsen, een rugtas met overvalmateriaal (tie-rips, handboeien, ducktape) en het nepvuurwapen aanwezig waren en voor zijn vlucht voor de politie.
Verdachte’s verklaring dat hij dubbele kleding aanhad in verband met ziekte, acht de rechtbank onaannemelijk.
4.3.1.5 De verklaringen van [medeverdachte 2]
Ter terechtzitting heeft [medeverdachte 2] zich als getuige in de strafzaak tegen zijn medeverdachten op zijn verschoningsrecht beroepen. Raadslieden van deze medeverdachten hebben zich erop beroepen dat zij aldus niet in staat zijn geweest de getuige te ondervragen en dat dus de door [medeverdachte 2] bij de politie afgelegde verklaringen niet voor bewijs ten laste van deze medeverdachten zouden mogen worden gebezigd. De verklaringen van [medeverdachte 2] bij de politie vormen naar het oordeel van de rechtbank een – krachtige – bevestiging van de hiervoor genoemde en besproken feiten en omstandigheden die duiden op de schuld van verdachten en die ook zelfstandig het bewijs van die schuld zonder meer zouden kunnen dragen. Het bewijs is derhalve niet in overwegende mate gebaseerd op de verklaringen van [medeverdachte 2], hetgeen betekent dat deze verklaringen als zodanig voor het bewijs kunnen worden gebezigd.
4.3.1.6 Conclusie
Het verweer dat het DNA-materiaal van de verdachte op de bivakmutsen is gekomen omdat hij deze in handen heeft gehad toen hij ermee zat te spelen acht de rechtbank niet overtuigend in het licht van het overige bewijsmateriaal.
Dat er zich ook DNA-materiaal van een ander op één van de mutsen zou bevinden doet niet af aan hetgeen over de match met verdachte’s profiel is vastgesteld.
Anders dan de verdediging heeft aangevoerd, is het niet bijzonder dat noch de schoonmaker [getuige 4] noch één van de andere getuigen langs de route een tweeling (verdachte en zijn broer) heeft gesignaleerd. [getuige 4] zag de jongens van achteren en alle getuigen zagen de jongens hollend (dus snel) voorbij komen.
De eigen waarneming op de zitting door de rechtbank is bovendien dat de verdachten niet als twee druppels water op elkaar lijken.
Het verweer van de raadsvrouwe dat niet is gebleken dat verdachte tezamen en in vereniging met de andere aangehouden verdachten het tenlastegelegde heeft begaan, verwerpt de rechtbank. Zoals de rechtbank in het voorgaande heeft overwogen zijn de verdachten die ochtend in de kelderbox van verdachte [medeverdachte 3] samengekomen en is naar het oordeel van de rechtbank, gelet op voornoemde bewijsmiddelen, bewezen dat verdachte en de drie medeverdachten de vier jongens zijn geweest die op de vluchtroute door meerdere getuigen zijn waargenomen. Ook op het moment dat de politie arriveerde, hebben verdachte en de medeverdachten getracht uit de kelderbox te ontkomen.
De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Gegeven de aangifte van [benadeelde] dat er in totaal drie overvallers in zijn winkel waren geweest, en de verklaring van [medeverdachte 2] dat hij buiten op de uitkijk was blijven staan, gaat de rechtbank er vanuit dat het [medeverdachte 3], [medeverdachte 1] en [verdachte] zijn geweest die binnen in de winkel waren.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 19 januari 2010 te Soest, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen een of meer geldbedrag(en) en/of een of meer sieraden,
geheel of ten dele toebehorende aan juwelierswinkel [naam] (gelegen aan de
[adres]) en/of aan [benadeelde], en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [benadeelde], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan
zichzelf en/of aan andere deelnemers van dat misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, tezamen en in vereniging met anderen, als volgt heeft gehandeld: zijnde en/of hebbende hij, verdachte, en/of (één of meer van) zijn
mededader(s)
- voornoemde juwelierszaak binnengelopen (terwijl hij, verdachte en twee van zijn
mededaders op het hoofd een bivakmuts droegen en terwijl hij, verdachte en/of zijn
mededader(s) een rugzak bij zich droeg met daarin onder meer: tie-raps en een rol ductape
en een set handboeien) en
- vervolgens een nepvuurwapen (merk G.1 Airsoft Gun, model Colt 1908
Hammerless), getoond aan voornoemde [benadeelde], en
- vervolgens/daarbij die [benadeelde] meermalen gestompt in het gezicht, en
- vervolgens die [benadeelde] geduwd/bewogen in de richting van een kluis,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Poging tot diefstal, voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en andere deelnemers aan het misdrijf, hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een jeugddetentie voor de duur van 12 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van het voorarrest en met als bijzondere voorwaarde de maatregel Hulp en Steun, waarvan 6 maanden het ITB-plustraject.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte van het tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Subsidiair is de verdediging van mening dat een straf gelijk aan het voorarrest passend en dat verdachte bereidt is mee te werken aan het door de reclassering geadviseerde ITB-plustraject. Mocht de rechtbank een onvoorwaardelijk strafdeel opleggen, dan verzoekt de verdediging dit te doen in de vorm van een werkstraf.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich samen met zijn mededaders schuldig gemaakt aan een poging tot het plegen van een gewapende overval. De rechtbank rekent het feit dat verdachte en zijn mededaders gewapend met een (nep)pistool, vermomd en met meerdere personen op het slachtoffer zijn afgegaan, zwaar aan. Daar komt bij dat, gelet op de inhoud van de rugtas die één verdachte bij zich had, het mogelijk de bedoeling van verdachte en de mededaders is geweest het slachtoffer te knevelen om zo hun slag te kunnen slaan.
Het spreekt voor zich dat een overval zoals deze is uitgevoerd voor het slachtoffer een bijzonder traumatische ervaring moet zijn geweest. Uit de verklaring van het slachtoffer blijkt dat hij erg aangedaan is door hetgeen er is gebeurd en dat hij niet snapt dat verdachte en zijn mededaders dit hebben gedaan. Het slachtoffer vreesde voor zijn leven en ook nu nog ondervinden het slachtoffer en zijn echtgenote dagelijks de psychische gevolgen van de overval. Hierbij heeft verdachte kennelijk in het geheel niet stilgestaan. Het heeft hem er in ieder geval niet van weerhouden om te trachten, ten koste van een ander, op deze manier snel aan geld of sieraden te komen.
De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee dat hij niet eerder is veroordeeld.
In het nadeel van verdachte houdt de rechtbank rekening met zijn proceshouding ter zitting. Van enig inlevingsvermogen en inzicht in de gevolgen voor het slachtoffer is de rechtbank op geen enkele manier gebleken.
Verdachte is door een psycholoog, F. Jonker, onderzocht. De deskundige heeft geconcludeerd dat verdachte ten tijde van het tenlastegelegde als licht verminderd toerekeningsvatbaar diende te worden beschouwd. De deskundige adviseert aan verdachte bij een veroordeling een traject bij de jeugdreclassering in het kader van ITB-plus van start te laten gaan.
De rechtbank volgt de deskundige, gelet op persoon van verdachte zoals ter terechtzitting is gebleken, niet in zijn conclusie dat verdachte als licht verminderd toerekeningsvatbaar kan worden beschouwd.
De voorlopige hechtenis van verdachte is met ingang van 23 april 2010 door het Gerechtshof geschorst met als voorwaarde begeleiding door de jeugdreclassering in het kader van het ITB-plustraject. Verdachte heeft 94 dagen in voorarrest doorgebracht.
De Raad voor de Kinderbescherming en de Jeugdreclassering hebben ter terechtzitting van 8 juni 2010 geadviseerd de begeleiding te continueren en een jeugddetentie op te leggen, voor zover onvoorwaardelijk gelijk aan het voorarrest. Indien nog een onvoorwaardelijke straf naar het oordeel van de rechtbank op zijn plaats zou zijn, dan adviseren zij een werkstraf op te leggen.
De verdachte was ten tijde van het plegen van de feiten minderjarig. Ons sanctiestelsel kent als principe dat jeugdigen in beginsel zo min mogelijk vrijheidsstraf moeten ondergaan.
Louter om die reden komt de rechtbank tot het oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf voldoende recht doet aan de ernst van de feiten en de persoon van de verdachte. Voor meerderjarige verdachten is bij dergelijke feiten een veel langere vrijheidsstraf gebruikelijk.
Een jeugddetentie gelijk aan het voorarrest impliceert dat verdachte ruim drie maanden vast heeft gezeten voor een poging tot een gewapende overval. Gelet op de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd en de psychische gevolgen voor de slachtoffers, is een dergelijke korte jeugddetentie niet te rechtvaardigen. De rechtbank ziet dan ook geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie.
Wel ziet de rechtbank, zoals hiervoor is overwogen, aanleiding een deel daarvan, te weten voorwaardelijk op te leggen.
Voor zover de verdachte komend schooljaar een opleiding wil volgen, behoeft deze straf, gelet op de mogelijkheid van nachtdetentie, daaraan niet aan in de weg te staan.
Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf voldoende recht doet aan de ernst van de feiten en de persoon van de verdachte.
De rechtbank zal ambtshalve ex artikel 82 van het Wetboek van Strafvordering de opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte bevelen, nu zij de zaak na de terechtzitting in volle omvang heeft beoordeeld en mede daardoor tot een andere afweging van de maatschappelijke en persoonlijke belangen komt dan eerder door het gerechtshof is gedaan, waarbij de rechtbank tevens de aan de medeverdachten op te leggen straf heeft meegewogen.
7 De benadeelde partij
De benadeelde partij [benadeelde] vordert een schadevergoeding van € 1.653,00 voor het bewezen verklaarde feit.
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt zodat de vordering zal worden toegewezen.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen. Deze maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
De verdachte is op de voet van artikelen 6:6 e.v. BW niet tot vergoeding gehouden indien en voor zover het toegewezen bedrag reeds door (een) mededader(s) is voldaan.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.3 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Poging tot diefstal, voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en andere deelnemers aan het misdrijf, hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van 12 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die in het kader van de maatregel Hulp en Steun worden gegeven door of namens Bureau Jeugdzorg, afdeling Jeugdreclassering, waarvan zes maanden in de vorm ITB-plus;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde] van
€ 1.653,00 ter zake van immateriële schade, en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 19 januari 2010 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde], € 1.653,00 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 26 dagen jeugddetentie, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Grapperhaus, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. L.E. Verschoor-Bergsma en J. Frieling, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. van Beek, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 22 juni 2010.