ECLI:NL:RBUTR:2010:BM9722

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
16 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-1503
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een vrijstellingsbesluit voor functiewijziging van een voormalig wooninformatiecentrum in IJsselstein

Op 16 juni 2010 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in een zaak betreffende een vrijstellingsbesluit op grond van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). Het betreft een verzoek van de gemeente IJsselstein om de functie van het voormalig Wooninformatiecentrum Zenderpark te wijzigen naar educatieve en/of sociaal culturele doeleinden. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet bevoegd was om het vrijstellingsbesluit te nemen, omdat er geen sprake was van een concreet project zoals bedoeld in artikel 19 van de WRO. Het verzoek om vrijstelling had als zodanig moeten worden beschouwd als een verzoek om partiële herziening van het bestemmingsplan, dat aan de gemeenteraad voorgelegd dient te worden.

De rechtbank stelde vast dat uit het vrijstellingsverzoek niet bleek welk specifiek gebruik van het pand beoogd werd. Verweerder had in de ruimtelijke onderbouwing en het bestreden besluit geen concrete activiteiten beschreven die in het gebouw zouden plaatsvinden. De rechtbank concludeerde dat de vrijstelling te algemeen was en niet voldeed aan de eisen van de WRO. Daarom verklaarde de rechtbank het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om het verzoek om vrijstelling door te zenden aan de gemeenteraad van IJsselstein voor behandeling als een verzoek om (partiële) herziening van het bestemmingsplan.

De rechtbank heeft tevens bepaald dat het door eiser betaalde griffierecht van € 150,- aan hem vergoed dient te worden. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en de rechters de mondelinge uitspraak hebben gedaan. Partijen zijn gewezen op hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: 09/1503
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de meervoudige kamer
van 16 juni 2010
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente IJsselstein,
verweerder.
Inleiding
1.1 Bij brief van 21 april 2008 heeft de heer ing. W.J. Van Es, namens de gemeente IJsselstein (verder: belanghebbende) een verzoek om vrijstelling ingediend om de functie van het voormalig Wooninformatiecentrum Zenderpark te wijzigen. Bij besluit van 14 april 2009 heeft verweerder op grond van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) vrijstelling verleend van het geldende bestemmingsplan ‘Zenderpark’ ten behoeve van de functiewijziging naar educatieve doeleinden en/of sociale culturele doeleinden met ondergeschikte horeca van het voormalig Wooninformatiecentrum op het perceel Hendrik Copijnstraat 17 te IJsselstein (verder: het bestreden besluit). Eiser heeft hiertegen beroep bij deze rechtbank ingesteld.
1.2 Het beroep is ter zitting behandeld op 16 juni 2010, waar eiser in persoon is verschenen. Namens verweerder zijn verschenen [A] en [B], beiden werkzaam bij de gemeente IJsselstein. Belanghebbende is vertegenwoordigd door [C], werkzaam bij de gemeente IJsselstein.
1.3 Het beroep van eiser is ter zitting gevoegd behandeld met de beroepen met zaaknummers SBR 09/1472 en SBR 09/1570. Na de zitting zijn de zaken weer gesplitst.
Beslissing
2.1 Na de sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan en het beroep van eiser gegrond verklaard, de beslissing op het bezwaar vernietigd en verweerder opgedragen om het verzoek om vrijstelling van 21 april 2008 van ing. W.J. van Es, gedaan namens de gemeente IJsselstein, door te zenden aan de raad van IJsselstein om te kunnen behandelen als een verzoek om (partiële) herziening van het bestemmingsplan Zenderpark. Tevens heeft de rechtbank bepaald dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 150,- aan hem vergoedt.
Gronden van de beslissing
3.1 Bij de beslissing heeft de rechtbank de volgende motivering gegeven.
3.2 Op 1 juli 2008 is in werking getreden de Wet ruimtelijke ordening. Ingevolge het overgangsrecht opgenomen in artikel 9.1.10, tweede lid, van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening (Stb. 2008, 180) blijft het recht zoals dat gold vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet van toepassing ten aanzien van een vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste of tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO), waarvan het verzoek is ingediend voor dat tijdstip. Nu het verzoek om vrijstelling is ingediend op 21 april 2008, dient te worden getoetst aan de WRO.
3.3 Op grond van artikel 19, tweede lid, van de WRO kan verweerder vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten aangegeven categorieën van gevallen.
Ingevolge artikel 19a, eerste lid, van de WRO dient een vrijstellingsbesluit als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO een beschrijving van het betrokken project te bevatten.
3.4 Voorafgaand aan de vraag of verweerder de vrijstelling in redelijkheid heeft kunnen verlenen, dient eerst de vraag te worden beantwoord of verweerder in dit geval bevoegd was op grond van artikel 19, tweede lid, van de WRO vrijstelling te verlenen. Daarvoor is in de eerste plaats van belang dat het verzoek om vrijstelling betrekking dient te hebben op een project in de zin van artikel 19 van de WRO.
3.5 De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 2 mei 2007
(LJN BA4163) en op 23 december 2009 (LJN BK7435) overwogen dat bij het verlenen van een vrijstelling voor een gebruiksmogelijkheid op grond van artikel 19 van de WRO, het project in de mate van concreetheid te onderscheiden moet zijn van de normering neergelegd in een bestemmingsplan. Indien het vrijstellingsverzoek niet ziet op een concrete activiteit, en daarmee niet op een project, dient een verzoek om vrijstelling te worden beschouwd als een verzoek om partiële herziening van het bestemmingsplan, dat aan de gemeenteraad dient te worden voorgelegd. Het bestuursorgaan is in dat geval niet bevoegd een vrijstellingsbesluit op grond van artikel 19 van de WRO te nemen.
3.6 De rechtbank stelt vast dat uit het verzoek om vrijstelling van de gemeente IJsselstein niet blijkt welk concreet gebruik van het pand met de functiewijziging wordt beoogd. In het vrijstellingsverzoek is zelfs niet opgenomen dat educatieve en/of sociaal culturele doeleinden worden nagestreefd, waarvoor de vrijstelling uiteindelijk is verleend.
Ook verweerder heeft in de ruimtelijke onderbouwing, het bestreden besluit en in beroep in het midden gelaten welke activiteiten in het gebouw ontplooid zullen gaan worden. In de ruimtelijke onderbouwing die ten grondslag ligt aan het bestreden besluit heeft verweerder uitsluitend in ruime zin gemotiveerd dat een educatieve en/of sociaal culturele functie van het pand wenselijk wordt geacht en is daar geen nadere invulling aan gegeven. Ook in het bestreden besluit is geen beschrijving van het betrokken project opgenomen, terwijl verweerder daartoe wel op grond van artikel 19a, eerste lid, van de WRO was gehouden. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat het eerst de bestemming van het gebouw wil wijzigen voordat het in onderhandeling treedt met potentiële kopers van het gebouw. Voorts heeft verweerder verklaard dat de bestemmingswijziging zo ruim mogelijk is gehouden, zodat er meerdere mogelijkheden zijn om een invulling te geven aan het toekomstige gebruik van het gebouw. Verweerder heeft desgevraagd ter zitting verklaard dat de vrijstelling inderdaad niet ziet op een concreet project.
3.7 Op basis van het voorgaande concludeert de rechtbank dat er geen concrete plannen zijn voor de wijze waarop de functie educatieve en/of sociaal culturele doeleinden in het voormalige wooninformatiecentrum zal worden ingevuld. De vrijstelling is aldus voor meerdere situaties toepasbaar en heeft zodoende een algemeen karakter.
3.8 Nu de gevraagde vrijstelling niet ziet op een concrete activiteit, en daarmee niet op een project, stond het verweerder niet vrij gebruik te maken van de vrijstellingsprocedure als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO. In feite heeft verweerder in dit geval getracht via de vrijstellingsprocedure een partiële herziening van het bestemmingsplan te realiseren door voor een bepaald perceel de functie in algemene zin te wijzigen. Daarvoor is de vrijstellingsprocedure niet bedoeld. Het vorenstaande betekent dat verweerder zich ten onrechte bevoegd heeft geacht om op grond van artikel 19, tweede lid, van de WRO de gevraagde vrijstelling te verlenen. Gelet daarop is het beroep van eiser gegrond en vernietigt de rechtbank het bestreden besluit.
3.9 Nu het beroep reeds om voorgaande reden gegrond is, behoeven de overige beroepsgronden geen inhoudelijke behandeling.
3.10 Ter zitting heeft verweerder verklaard dat haar doelstelling is het gebouw te behouden en daar een andere bestemming aan te geven. Voorts heeft verweerder opgemerkt dat de gemeente IJsselstein thans doende is een voorontwerp op te stellen om het bestemmingsplan Zenderpark te actualiseren. Gelet daarop en gelet op het feit dat het verzoek om vrijstelling naar het oordeel van de rechtbank had moeten worden beschouwd als een verzoek om partiële herziening van het bestemmingsplan, draagt de rechtbank verweerder op om het verzoek om vrijstelling van ing. W.J. van Es, dat hij heeft ingediend namens de gemeente IJsselstein, op grond van artikel 2:3, eerste lid, van de Awb door te zenden aan de raad van IJsselstein om te behandelen als een verzoek om (partiële) herziening van het bestemmingsplan.
3.11 Uit de gegrondverklaring volgt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 150,- dient te vergoeden. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.
3.12 De rechtbank heeft partijen er op gewezen dat zij binnen zes weken na verzending van dit proces-verbaal hoger beroep kunnen instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA, Den Haag.
De mondelinge uitspraak is gewezen door mr. B.J. van Ettekoven, als voorzitter, en
mr. J.M. Willems en mr. M.E.A. Braeken, als rechters, op 16 juni 2010.
Aldus opgemaakt door de griffier.
De griffier: De voorzitter:
mr. M.E. Falkmann mr. B.J. van Ettekoven
Afschrift verzonden op: