parketnummer: 16/600818-09 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 28 juni 2010
[verdachte],
geboren op [1991]te [geboorteplaats] (Sovjetunie)
wonende te [woonplaats],
gedetineerd PI Utrecht – HvB locatie Nieuwegein, Nieuwegein.
Raadsman mr. H.P. Verheyen, advocaat te Utrecht.
De zaak is voor het eerst behandeld op de terechtzitting. van 6 november 2009. Bij tussenvonnis van 20 november 2009 heeft de rechtbank het onderzoek heropend. Vervolgens is de zaak behandeld op 15 februari 2010, 28 april 2010 en 14 juni 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage II aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven op neer dat verdachte:
op 21 juli 2009 te Nieuwegein de 76-jarige [slachtoffer] heeft verkracht danwel heeft geprobeerd haar te verkrachten danwel haar heeft gedwongen tot het plegen of dulden van ontuchtige handelingen.
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair ten laste gelegde feit, te weten de poging tot verkrachting van mw. [slachtoffer]. De officier van justitie heeft zich daarbij met name gebaseerd op de aangifte, de herkenning van verdachte op gemaakte camerabeelden bij de Plusmarkt, de uitkomsten van de technische onderzoeken door het Nederlands Forensisch Instituut en de verklaring van getuige [getuige 1].
4.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting van 6 november 2010 bepleit dat de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen kan verklaren dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde. De raadsman heeft er hierbij op gewezen dat aangeefster niet weet of zij gepenetreerd is en dat haar verklaringen op een aantal punten tegenstrijdig zijn. Er zijn ook geen getuigen geweest die de daadwerkelijke handelingen hebben waargenomen. De verklaringen van de getuigen over hun bevindingen kort na het incident zijn tegenstrijdig en volgens de raadsman heeft ook het onderzoek door het NFI de betrokkenheid van verdachte niet aangetoond.
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde heeft de raadsman gesteld dat nu zelfs aangeefster niet weet of er seksueel is binnengedrongen verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde verkrachting. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman gesteld dat de aangifte het enige bewijsmiddel is wat voor de bewezenverklaring gebezigd kan worden en verdachte daarom vrijgesproken dient te worden de ten laste gelegde poging tot verkrachting.
De raadsman heeft daarnaast ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde een beroep gedaan op vrijwillige terugtred. Ter terechtzitting van 14 juni 2010 heeft de raadsman hieromtrent gesteld dat de verkrachting niet is voltooid louter tengevolge van omstandigheden van de wil van de dader afhankelijk. Op geen enkele wijze blijkt dat het slachtoffer een halt aan de gebeurtenissen heeft gemaakt of heeft kunnen maken. Evenmin blijken er volgens de raadsman externe factoren op grond waarvan de dader zijn handelen heeft gestaakt. Het is derhalve de dader zelf geweest die ineens uit zichzelf stopte. De raadsman heeft gelet op het beroep op vrijwillige terugtreden verzocht (indien voorbij gegaan wordt aan voornoemde vrijspraak) om verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De aangifte
[slachtoffer], geboren op [1933] (hierna: [slachtoffer]) heeft tegenover de politie verklaard dat zij op 21 juli 2009 in de buurt van de Plusmarkt te Nieuwegein aangesproken werd door een jongen. Deze jongen droeg een witte broek en een wit T-shirt met horizontale strepen. Hij had kort, lichtblond haar en had vreemde ogen. De jongen vroeg of hij met haar mocht meelopen.
[slachtoffer] is samen met de jongen door de Plusmarkt gelopen naar de andere uitgang. Ze liep samen met de jongen door het park toen het begon te regenen. Nadat zij in een speelhuisje aan het schuilen waren voor de regen, heeft deze jongen aan haar dijbenen gezeten, hetgeen voor haar reden was om weg te lopen. De jongen kwam achter haar aan en zei tegen haar “Zo mevrouwtje, zo gemakkelijk komt u er niet vanaf”. Hij pakte haar om haar middel en legde haar op de grond in een kuil. Toen zij om hulp wilde roepen, legde hij zijn hand op haar mond. Hij begon haar direct te ontkleden, voor ze het wist waren haar broek en onderbroek naar beneden getrokken. Zij zag opeens zijn stijve penis. Hij heeft haar benen uit elkaar gedaan. Zij voelde zijn penis heel duidelijk in haar kruis, maar kan zich niet herinneren dat hij haar gepenetreerd heeft.
Medische verklaring
[slachtoffer] is op 22 juli 2009 in het Utrechts Medisch Centrum onderzocht. Zij had blauwe plekken op de binnenzijde van haar bovenbenen.
Videobeelden en eigen waarneming rechtbank
Er worden videobeelden van de Plusmarkt opgevraagd en prints van deze beelden bevinden zich in het dossier. Op de beelden is het slachtoffer te zien, samen met een jongen in een witte broek, een gestreept shirt en witte schoenen met bruine randjes. Het kapsel van de jongen zit in een kuif. De rechtbank heeft voorts ter zitting waargenomen dat het kapsel van verdachte een sterke gelijkenis vertoont met het kapsel van de persoon op de foto en ook dat de gelaatstrekken van verdachte en de stand van zijn ogen een sterke gelijkenis vertonen met die van de persoon op de foto.
Kleding van verdachte
In de woning van verdachte zijn een broek, een shirt en schoenen aangetroffen die overeenkomen met de broek, het shirt en de schoenen van de persoon op de videobeelden.
Getuige [getuige 1]
De getuige [getuige 1] heeft bij de politie verklaard dat [verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte) in de nacht van maandagavond 20 juli 2009 op dinsdag 21 juli 2009 bij hem heeft geslapen. Op dinsdagmiddag is verdachte even een uurtje weg geweest. Nadat het was beginnen te regenen zag de getuige dat verdachte weer terug kwam. Hij zei dat hij niet naar huis was gegaan toen de getuige hem dat vroeg, hij zei “ik heb alleen even wat geprobeerd en dat lukte niet en toen ben ik weer teruggekomen.”
Verklaring van verdachte
Verdachte heeft zowel bij de politie als op de zittingen van 6 november 2009 en 14 juni 2010 ontkend dat hij [slachtoffer] heeft verkracht. Verdachte heeft -zakelijk weergegeven- verklaard dat hij op dinsdagmiddag 21 juli 2009 bij zijn vriend [getuige 1] in Nieuwegein was en aldaar een bad heeft genomen. Hij ontkent niet dat hij tegen de getuige [getuige 1] heeft gezegd: “ik heb alleen even wat geprobeerd en dat lukte niet en toen ben ik weer teruggekomen.” Verdachte bedoelde daar naar eigen zeggen mee dat hij geprobeerd heeft een blikje cola uit de koelkast weg te nemen, maar dat dat niet gelukt is omdat een voor hem onbekende persoon, mogelijk een huisgenoot of een andere bezoeker, op dat moment de keuken binnenkwam. Hij verklaart voorts dat hij niet tegen [getuige 1] heeft gezegd dat hij in bad heeft gezeten.
Met betrekking tot de prints van de videobeelden heeft hij bij de politie en ter terechtzitting ontkend dat hij de persoon is die op de prints te zien is. Hij erkent dat de persoon op de videobeelden een sterk gelijkend kapsel en sterk gelijkende gelaatstrekken heeft. Voorts erkent hij dat hij eenzelfde soort broek, eenzelfde soort shirt en dezelfde soort schoenen heeft als de persoon op de foto.
De overwegingen van de rechtbank
Verdachte betwist de verklaring van de getuige [getuige 1] op zichzelf niet, maar geeft een nadere uitleg van de bewoordingen die hij tegenover hem gebruikt zou hebben. De rechtbank acht deze uitleg ongeloofwaardig. De bewoordingen zoals de getuige [getuige 1] heeft genoemd ( “ik heb alleen even wat geprobeerd en dat lukte niet en toen ben ik weer teruggekomen.”), lijken niet te rijmen met de uitleg die verdachte daaraan geeft, namelijk dat hij die middag in bad heeft gezeten. De verklaring dat hij na het nemen van een bad tevergeefs geprobeerd heeft een blikje cola te pakken, heeft hij voorts op geen enkele wijze onderbouwd.
De kleding van de persoon op de beelden, waarvan verdachte heeft verklaard dat hij die kleding ook heeft, komt bovendien precies overeen met de kleding zoals die bij verdachte thuis is aangetroffen. Dit gecombineerd met de overeenkomsten tussen de gelaatstrekken en dan met name het kapsel en de ogen van de man op de prints van de videobeelden en persoon van verdachte alsmede de verklaring van verdachte dat hij op 21 juli 2009 in Nieuwegein was, maakt dat de rechtbank de overtuiging heeft dat verdachte de persoon is die op de prints van de videobeelden van de Plusmarkt te zien is.
De raadsman heeft bepleit dat op grond van de aanwezige bewijsmiddelen de mogelijkheid openblijft dat er tussen het moment waarop het slachtoffer naar het huis van haar dochter en schoonzoon is gebracht en het moment dat zij hier daadwerkelijk naar binnen is gegaan iets gebeurd is. De raadsman heeft er hierbij op gewezen dat het slachtoffer in droge en onbesmeurde staat in de auto naar dat huis is gebracht. Toen het slachtoffer echter bij deze woning naar binnenging was zij ineens nat, vies van de modder aan handen en kleding.
De raadsman heeft er voorts nog op gewezen dat het tijdstip waarop het begon te regenen van doorslaggevend belang is in deze zaak. Zo heeft het slachtoffer verklaard dat zij en de dader in een speelhuisje hebben gescholen toen het begon te regenen, terwijl getuige [getuige 1] heeft verklaard dat kort nadat het begon te regenen verdachte thuiskwam.
De rechtbank overweegt dat zij op grond van het dossier geen enkele reden heeft te twijfelen aan de juistheid van de verklaringen van het slachtoffer.
Bovendien heeft haar schoonzoon verklaard dat het slachtoffer bij binnenkomst in de woning nat was en onder de modder zat, althans moddersporen had op haar handen en knieën. Het was volgens hem niet zo dat ze helemaal onder de modder zat, maar het was anders dan normaal. Normaal is het slachtoffer volgens deze getuige heel netjes gekleed. De getuige [getuige 2] heeft over de kleding van het slachtoffer verklaard dat zij er netjes uitzag. Over het al dan niet nat zijn van het slachtoffer heeft deze getuige in het geheel niets verklaard. Wel heeft zij verklaard dat zij het slachtoffer heeft afgezet en dat zij zag dat het slachtoffer in een door laatstgenoemde aangewezen woning werd binnengelaten. Blijkens haar verklaring heeft de getuige [getuige 2] meer oog gehad voor de verwardheid van het slachtoffer dan dat zij gelet heeft op de kleding die het slachtoffer droeg. Hetzelfde geldt voor haar vriend, de getuige [getuige 3], die ook heeft verklaard dat het slachtoffer een verwarde indruk maakte. Gelet op het vorenstaande is er naar het oordeel van de rechtbank geen tijd geweest voor het door de raadsman geschetste alternatieve scenario. De getuige [getuige 2] heeft immers verklaard dat zij het slachtoffer de woning zag binnengaan.
De rechtbank acht de verklaringen omtrent het tijdstip waarop het begon te regenen niet specifiek genoeg om hiermee rekening te houden. Uit de verklaring van de schoonzoon van het slachtoffer blijkt immers dat het voor haar vertrek naar de schoenmaker al buiig was. Voorts hoeft het moment waarop het is gaan regenen in het park niet overeen te komen met het tijdstip waarop getuige [getuige 1] constateerde dat het begon te regenen.
De rechtbank overweegt tot slot dat zich, behoudens een verklaring van de zus van verdachte, in het dossier geen aanwijzingen bevinden die de betrokkenheid van verdachte zouden kunnen uitsluiten. De verklaring van de zus van verdachte dat verdachte die middag thuis zou zijn geweest, wordt echter weerlegd door de verklaring van verdachte zelf, door de verklaring van de getuige [getuige 1] en door de verklaring van de moeder van verdachte. De rechtbank acht de verklaring van de zus op dit punt dan ook onvoldoende betrouwbaar. Het uitgevoerde DNA onderzoek en het uitgevoerde vergelijkend onderzoek leveren geen bewijs op tegen verdachte. De resultaten van deze onderzoeken vormen echter ook geen aanwijzing voor het oordeel dat verdachte mogelijk niet bij het ten laste gelegde zou zijn betrokken.
In deze zaak ziet de rechtbank zich met betrekking tot de bewezenverklaring allereerst voor de vraag geplaatst of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verkrachting als bedoeld in artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht. Een van de essentiële onderdelen om tot een bewezenverklaring van verkrachting te komen is of er sprake is geweest van seksueel binnendringen. Op grond van het dossier kan niet bewezen worden verklaard dat verdachte het lichaam van [slachtoffer] seksueel is binnengedrongen. De rechtbank acht het primair ten laste gelegde dan ook niet wettig en overtuigend bewezen en zal verdachte hiervan vrijspreken.
De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de subsidiair ten laste gelegde poging tot verkrachting. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de feitelijke handelingen zoals weergegeven onder het subsidiair ten laste gelegde heeft gepleegd en acht dit feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 21 juli 2009 te Nieuwegein, althans in het arrondissement Utrecht, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] (geboren op [1933]) te dwingen tot het ondergaan van handelingen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer],
bestaande het geweld en/of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of de bedreiging met geweld en/of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat hij, verdachte, toen en aldaar
-het/de dijbe(e)n(en) van voornoemde [slachtoffer] heeft betast en/of
-toen die [slachtoffer] probeerde weg te lopen, die [slachtoffer] achterna is gelopen en/of
-die [slachtoffer] de volgende woorden heeft toegevoegd: “zo mevrouwtje, zo gemakkelijk komt u er niet vanaf” en/of
-die [slachtoffer] (om haar middel) heeft vastgepakt en/of heeft vastgehouden en/of
-(onverhoeds) die [slachtoffer] op de grond (in een kuil) heeft gegooid/geduwd en/of
-(onverhoeds) de broek van die [slachtoffer] heeft opengemaakt en/of de broek en/of de onderbroek van die [slachtoffer] naar beneden heeft getrokken/gedaan en/of
-(ondanks/tijdens het roepen om hulp door die [slachtoffer]) is doorgegaan met een of meer van genoemde (seksuele) handeling(en) en/of zijn, verdachtes, hand voor de mond van die [slachtoffer] heeft gedaan en/of
-de benen van die [slachtoffer] uit elkaar heeft gedaan en/of
-zijn (stijve) penis tegen het kruis en/of de vagina van die [slachtoffer] heeft gedrukt (gehouden) en/of
-(aldus) een bedreigende situatie voor die [slachtoffer] heeft gecreëerd en/of doen ontstaan en/of
-misbruik heeft gemaakt van (een) uit feitelijke verhouding(en) voortvloeiend overwicht van hem, verdachte, op die [slachtoffer] (en/of welk overwicht is veroorzaakt door het leeftijdsverschil en/of de lichamelijke verschillen tussen hem, verdachte, en die [slachtoffer]), althans lichamelijk overwicht.
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn ten aanzien van het subsidiair bewezenverklaarde geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
ten aanzien van het subsidiair bewezenverklaarde:
poging tot verkrachting;
5.2 De strafbaarheid van verdachte
5.2.1 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde bepleit dat er sprake is geweest van vrijwillige terugtred en verdachte derhalve dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
5.2.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat wel wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot verkrachting. Volgens de officier van justitie was het moment dat er nog sprake zou kunnen zijn van vrijwillige
terugtred gepasseerd.
5.2.3 Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het subsidiaire feit:
Uit de hiervoor genoemde verklaring van aangeefster leidt de rechtbank af dat verdachte zijn stijve penis niet in haar vagina heeft gebracht. Voorts blijkt uit haar verklaring dat op het moment dat zij verdachtes penis heel duidelijk in haar kruis voelde, verdachte opeens stopte en op stond. Uit de stukken zijn geen omstandigheden van buitenaf gebleken die verdachte hebben doen besluiten de uitvoering te staken. Aangeefster heeft hier letterlijk zelf over verklaard: “Het is mij een raadsel hoe hij ineens stopte”. Derhalve is het verdachte zelf geweest die de poging tot voltooiing van het delict heeft gestaakt. Naar het oordeel van de rechtbank is het misdrijf derhalve niet voltooid ten gevolge van een omstandigheid die van de wil van verdachte afhankelijk was. De rechtbank concludeert dat ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde sprake is van vrijwillige terugtred.
Nu er -gelet op het vorenstaande- ingevolge art. 46b Sr sprake is van een daderschapsuitsluitingsgrond dient de verdachte ter zake van het subsidiair tenlastegelegde feit te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
6 Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het meer subsidiaire feit
6.1 Nu de rechtbank niet toekomt aan een veroordeling voor het subsidiair ten laste gelegde feit komt de rechtbank toe aan de vraag of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de meer subsidiair ten laste gelegde aanranding. De feitelijke handelingen genoemd onder dit feit zijn met uitzondering van de zinsnede “zijn (stijve) penis tegen het kruis en/of de vagina van die [slachtoffer] heeft gedrukt (gehouden)” dezelfde als ten laste gelegd onder de subsidiair ten laste gelegde poging tot verkrachting. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan dit feit.
6.2 De bewezenverklaring ten aanzien van het meer subsidiaire feit
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 21 juli 2009 te Nieuwegein, door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] (geboren op
1 mei 1933) heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen, bestaande uit het:
-betasten/aanraken van de dijbenen van die [slachtoffer] en
-drukken van zijn, verdachtes, stijve penis tegen het ontblote kruis en/of de ontblote vagina van die [slachtoffer],
en bestaande dat geweld en/of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld en/of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat hij, verdachte, toen en aldaar
-toen die [slachtoffer] probeerde weg te lopen, die [slachtoffer] achterna is gelopen en
-die [slachtoffer] de volgende woorden heeft toegevoegd: “zo mevrouwtje, zo gemakkelijk komt u er niet vanaf” en
-die [slachtoffer] om haar middel heeft vastgepakt en
-onverhoeds die [slachtoffer] op de grond in een kuil heeft gegooid en
-onverhoeds de broek van die [slachtoffer] heeft opengemaakt en de broek en de onderbroek van die [slachtoffer] naar beneden heeft getrokken en
-ondanks/tijdens het roepen om hulp door die [slachtoffer] is doorgegaan met een of meer van genoemde seksuele handelingen en zijn, verdachtes, hand voor de mond van die [slachtoffer] heeft gedaan en
-de benen van die [slachtoffer] uit elkaar heeft gedaan en
-aldus een bedreigende situatie voor die [slachtoffer] heeft gecreëerd en
-misbruik heeft gemaakt van een uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht van hem, verdachte, op die [slachtoffer] welk overwicht is veroorzaakt door het leeftijdsverschil en de lichamelijke verschillen tussen hem, verdachte, en die [slachtoffer], althans lichamelijk overwicht heeft gehad en heeft uitgeoefend op die [slachtoffer].
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
7.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn ten aanzien van het meer subsidiair bewezenverklaarde geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
ten aanzien van het meer subsidiair bewezenverklaarde:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
7.2 De strafbaarheid van verdachte
Ten aanzien van het meer subsidiaire feit:
Verdachte is in de periode van 24 februari 2010 tot 14 april 2010 opgenomen geweest in het Nederlands Forensisch Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum. Over de verdachte is aldaar door M.J.T. Harmelink, psychiater en S. Labrijn, psycholoog, beiden verbonden aan voornoemd instituut een rapport opgemaakt. Dit rapport gedateerd 4 juni 2010 geeft onder meer de volgende beschouwing:
Verdachte werkte niet mee aan het psychiatrisch onderzoek. Hij werkte weliswaar wel mee aan het psychologisch onderzoek maar daarbij was er sprake van veel defensieve afweer. Onduidelijk is gebleven of deze afweer door betrokkene bewust wordt ingezet en of –en in hoeverre- deze is verweven met eventuele pathologie. De diverse bevindingen wijzen niet op evidente pathologie, al kan dit ook niet geheel worden uitgesloten; betrokkene bleef ongrijpbaar, mede door zijn sterk defensieve afweer en probleemloze zelfpresentatie.
In het psychologisch testmateriaal komen problemen naar voren die wijze op een narcistische ontwikkeling. Er is een achterstand in ontwikkeling van het empathisch vermogen, er is beperkt sprake van emotionele wederkerigheid en er is een relatief onvermogen met het inschatten van sociale situaties. De bevindingen in het psychologisch testmateriaal zijn echter niet eenduidig. Ook de levensgeschiedenis van verdachte, tezamen met enkele aspecten van zijn gedrag tijdens het onderzoek (onder meer zijn af en toe hooghartige houding) kan wijzen op een narcistische ontwikkeling van de persoonlijkheid. Op basis van dit onderzoek kunnen echter geen conclusie worden getrokken over het al dan niet bestaan van een gebrekkige ontwikkeling bij betrokkene, of meer in het bijzonder een gestoorde persoonlijkheidsontwikkeling. Hierbij dient in ogenschouw genomen te worden dat betrokkene nog jong is en dat zijn persoonlijkheid nog niet is uitgerijpt. Hij maakte daarnaast de afgelopen jaren een gunstige ontwikkeling door. Er zijn in dit onderzoek geen aanwijzingen naar voren gekomen voor een abnormaal seksueel verlangen (parafilie), noch voor een overmatig seksueel verlangen of voor seksuele ontremming. Op basis van de beschikbare informatie kan niet worden gesteld dat er ten tijde van het tenlastegelegde sprake was van misbruik c.q. afhankelijkheid van middelen. Evenmin is zicht verkregen op eventuele aanwezigheid van psychische problematiek ten tijde van het tenlastegelegde.
De rechtbank maakt de conclusies van voornoemde deskundigen tot de hare en zal verdachte toerekeningsvatbaar beschouwen.
Verdachte is voor het meer subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
8.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen:
- een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren, met aftrek van het voorarrest.
De officier van justitie heeft daarnaast gevorderd om de inbeslaggenomen schoenen terug te geven aan verdachte en de inbeslaggenomen cd-rom met camerabeelden toe te voegen aan het dossier.
8.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zoals hiervoor weergegeven bepleit om verdachte primair van alle ten laste gelegde feiten vrij te spreken. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om verdachte vrij te spreken van het primair ten laste gelegde en ontslag van alle rechtsvervolging uit te spreken van het subsidiair ten laste gelegde. Hooguit zou het meer subsidiair ten laste gelegde feit bewezenverklaard kunnen worden, maar in dat geval heeft de verdachte zijn straf al uitgezeten, aldus de raadsman.
8.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
De aard en ernst van het feit
De verdachte heeft de 76-jarige mw. [slachtoffer] bij een supermarkt in Nieuwegein ontmoet en aan haar gevraagd of hij met haar mee mocht lopen. De nietsvermoedende vrouw heeft hier instemmend op gereageerd. Even later toen zij samen met verdachte in een speelhuisje schuilde begon verdachte handtastelijk te worden wat uiteindelijk uitmondde in zeer verregaande seksuele handelingen met deze volstrekt weerloze vrouw. Verdachte heeft hierbij de broek en onderbroek van het slachtoffer naar beneden getrokken en is met een ontblote stijve penis tussen haar benen gaan liggen.
De door verdachte gepleegde seksuele handelingen maken een ernstige inbreuk op de
lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het slachtoffer kan daarvan nog zeer lange tijd last hebben.
Daar komt bij dat het slachtoffer in de onderhavige zaak in verband met haar hoge
leeftijd een bijzondere kwetsbaarheid had. Het gedrag van verdachte veroorzaakt gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij. Dit gedrag wordt daarnaast door de maatschappij scherp afgekeurd en rechtvaardigt dan ook een forse bestraffing.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 15 september 2009 betreffende verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder tot tweemaal toe is veroordeeld door de kinderrechter, maar niet ter zake van een zedenmisdrijf zoals thans bewezen is verklaard.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf de gangbare strafmaat in vergelijkbare gevallen in overweging genomen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, de aard en de ernst van het strafbare feit en de omstandigheden waaronder dit is gepleegd, is naar het oordeel van de rechtbank geen andere straf dan een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf gerechtvaardigd. De rechtbank zal verdachte veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden. Deze straf is aanzienlijk lager dan door de officier van justitie is gevorderd, maar deze heeft gerequireerd tot een veroordeling van de poging tot verkrachting.
De rechtbank realiseert zich dat 20 maanden gevangenisstraf voor een enkele aanranding een hoge straf is, doch heeft daarbij uitdrukkelijk rekening gehouden met de omstandigheden van dit geval. Zo is er weliswaar sprake van een vrijwillig terugtreden door verdachte, waardoor verdachte niet strafbaar is voor poging tot verkrachting, maar dit maakt de feitelijke door hem gepleegde handelingen niet anders of minder ernstig.
9.1 De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan verdachte, aangezien die voorwerpen onder verdachte in beslag zijn genomen en hem toebehoren.
9.2 De beslissing omtrent de cd-rom met camerabeelden
Blijkens een in het dossier bevindende kennisgeving d.d. 23 juli 2009 heeft de inbeslagneming van de cd-rom plaatsgevonden op grond van artikel 126nd. Deze cd-rom maakt derhalve naar het oordeel van de rechtbank al deel uit van het dossier. Kennelijk is deze inbeslaggenomen cd-rom abusievelijk op de beslaglijst terechtgekomen. De rechtbank kan hierover echter geen beslissing te nemen.
10 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 45, 46b, 245 en 246 van het Wetboek van Strafrecht.
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
ten aanzien van het subsidiair bewezenverklaarde:
ten aanzien van het meer subsidiair bewezenverklaarde:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid;
- verklaart verdachte niet strafbaar voor het subsidiair bewezenverklaarde feit en ontslaat verdachte op dat onderdeel van alle rechtsvervolging;
- verklaart verdachte strafbaar voor het overige bewezen verklaarde;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 20 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen schoenen.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M.G. de Weerd, voorzitter, mr. M.S. Koppert en mr. Y.A.T. Kruijer, rechters, in tegenwoordigheid van J.J. Veldhuizen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 28 juni 2010.