RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummers: SBR 09/1615 en 09/3456
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mr. J. Cortet, advocaat te Utrecht,
de burgemeester van de gemeente Utrechtse Heuvelrug, verweerder,
gemachtigde: mr. D.L. de Vries.
1.1 Bij besluit 10 december 2008 (verzonden 11 december 2008) heeft de burgemeester geweigerd [eiser] een exploitatievergunning als bedoeld in artikel 2.3.1.2 van de APV te verlenen. [eiser] heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.2 Bij besluit van 15 december 2008 (verzonden 19 december 2008) heeft de burgemeester [eiser] gelast het ontmoetingscentrum/internetcafé aan de [adres] te [plaatsnaam] niet te openen zonder dat hij beschikt over de daartoe benodigde exploitatievergunning als bedoeld in artikel 2.3.1.2 van de APV. Daartoe heeft de burgemeester een preventieve dwangsom opgelegd van € 1.500,- voor iedere dag dat geconstateerd wordt dat [eiser] een horeca-inrichting exploiteert op het genoemde adres zonder de benodigde exploitatievergunning. [eiser] heeft hiertegen eveneens bezwaar gemaakt.
1.3 Bij brief van 11 juni 2009 heeft [eiser] bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van besluiten op bezwaar. De burgemeester heeft dit stuk op grond van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) als beroepschrift doorgezonden naar deze rechtbank.
1.4 Bij besluit van 17 juni 2009, verzonden 22 juni 2009, heeft de burgemeester het bezwaar tegen het besluit van 10 december 2008 ongegrond verklaard. Voorts heeft de burgemeester bij besluit van dezelfde datum het bezwaar tegen het besluit van 15 december 2008 ongegrond verklaard. [eiser] heeft tegen beide besluiten beroep bij deze rechtbank ingesteld.
1.5 De beroepen zijn behandeld ter zitting van 17 juni 2010, waar [eiser] in persoon is verschenen. [eiser] en de burgemeester hebben ter zitting bij monde van hun gemachtigden hun standpunten toegelicht.
Voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling van de zaak heeft de rechtbank vastgesteld dat [naam], anders dan in het beroepschrift was gesteld, geen zelfstandige rechtspersoon is, maar uitsluitend de handelsnaam die [eiser] voor zijn eenmanszaak gebruikt. Mr. Cortet heeft dit bevestigd.
2.1 Na de sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan en de volgende beslissing genomen. De rechtbank heeft:
- de beroepen voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, gegrond verklaard;
- bepaald dat de burgemeester de door [eiser] betaalde griffierechten ad € 300,- aan hem
vergoedt; en
- de beroepen voor zover gericht tegen de besluiten van 17 juni 2009 ongegrond verklaard.
Daarbij heeft de rechtbank de volgende motivering gegeven.
3.1 Nu de burgemeester heeft bevestigd dat niet tijdig op [eiser]’s bezwaren is beslist, ziet de rechtbank daarin aanleiding de beroepen in zoverre gegrond te verklaren en te bepalen dat de burgemeester het door [eiser] betaalde griffierecht ad € 300,- aan hem vergoedt.
3.2 Voor zover het beroep gericht is tegen het besluit van 17 juni 2009 waarin de burgemeester zijn weigering om [eiser] een exploitatievergunning te verlenen heeft gehandhaafd, heeft de rechtbank het volgende overwogen.
3.3 [eiser] heeft zich allereerst beroepen op schending van het vertrouwensbeginsel, omdat hij dacht dat hij de vergunning zou krijgen nu hem was toegestaan na het inleveren van de aanvraag om vergunning, zijn horecagelegenheid (ontmoetingscentrum voor jongeren / internetcafé) te openen. Tevens is gesteld dat hij niet bekend was met artikel 2.3.1.2 van de APV. Dit beroep slaagt niet. Het is een feit van algemene bekendheid dat je voor het mogen exploiteren van een horecagelegenheid een vergunning nodig hebt. [eiser] was daar ook mee bekend, want hij heeft deze exploitatievergunning immers aangevraagd op 24 november 2008. Het enkele feit dat hij van de behandelend ambtenaar te horen heeft gekregen dat hij in afwachting van de vergunningverlening al open mocht zijn, houdt nog niet in dat daarmee het gerechtvaardigde vertrouwen is gewekt dat de vergunning ook daadwerkelijk verleend zou worden. [eiser] kon weten dat zijn aanvraag nog beoordeeld zou worden en had zich dan ook bewust moeten zijn dat dat ook tot een weigering zou kunnen leiden. Dat [eiser] niet bekend was met artikel 2.3.1.2 van de APV kan de burgemeester niet verweten worden en moet dus voor [eiser]’s risico blijven. Het lag op zijn weg om zich te informeren over de eiser waaraan hij als horeca-exploitant moet voldoen.
3.4 [eiser] heeft vervolgens aangevoerd dat het weigeringsbesluit niet deugdelijk is gemotiveerd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de burgemeester de weigering wel voldoende gemotiveerd. De kern van de besluitvorming van de burgemeester is gelegen in de bevindingen die de burgemeester mondeling heeft verkregen uit de inval in het ontmoetingscentrum van [eiser] op 6 december 2008. Uit de stukken blijkt dat de burgemeester van de politie heeft vernomen dat de politie met het arrestatieteam in het kader van de Opiumwet het ontmoetingscentrum is binnengevallen. Uit de processen-verbaal van bevindingen die daarvan nadien door de politie zijn opgemaakt, blijkt wat er op de avond van 6 december 2008 ter plaatse is aangetroffen: drugs op verschillende plaatsen, alcoholhoudende dranken, een alarmpistool, een mes, fiches en kaartspelen, terwijl verschillende van de aanwezige gasten meer dan € 1.000,- aan contanten op zak hadden. Voorts is bij die inval vastgesteld dat drie van de bezoekers het pand via het dak probeerden te ontvluchten. Bovendien bleek [eiser], de enige leidinggevende, ten tijde van de inval van de politie zelf niet in het pand aanwezig te zijn.
De rechtbank stelt vast dat de burgemeester op grond van artikel 2.3.1.2, derde lid, van de APV een exploitatievergunning voor een horecabedrijf kan weigeren als naar het oordeel van de burgemeester moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf of de openbare op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van het horecabedrijf. Gelet op hetgeen tijdens de inval op 6 december 2008 is aangetroffen is de rechtbank van oordeel dat de burgemeester in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat door de (wijze van) exploitatie van het ontmoetingscentrum die avond, de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig is beïnvloed. De bevindingen geven duidelijk blijk van exploitatie van het ontmoetingscentrum die in het geheel niet past bij de wijze waarop het exploiteren van dit type horeca is toegestaan, nu er alcohol, maar ook drugs en wapens zijn gevonden en er aanwijzingen zijn dat er sprake was van illegaal gokken. De rechtbank is van oordeel dat de burgemeester enkel en alleen al op basis van de bevindingen van de inval op 6 december 2008 in redelijkheid de exploitatievergunning heeft kunnen weigeren.
Maar ook hetgeen door de politie is gerelateerd over klachten van omwonenden over overlast door bezoekers van het ontmoetingscentrum in de periode tussen 24 november 2008 en 6 december 2008 heeft de burgemeester naar het oordeel van de rechtbank kunnen en mogen meewegen bij zijn beoordeling van de vergunningaanvraag. De eventuele nadelige beïnvloeding van de openbare orde en van het woon- en leefklimaat in de omgeving van een horecagelegenheid zijn bij uitstek aspecten die aan het toezicht van de burgemeester zijn toevertrouwd en die hij bij zijn besluitvorming moet laten meewegen. De processen-verbaal in het dossier geven daaromtrent voldoende informatie.
3.5 Namens [eiser] is gesteld dat hetgeen op de avond van 6 december 2008 is aangetroffen wel meeviel, nu het slechts ging om mensen die drugs voor eigen gebruik vanuit de nabijgelegen coffeeshop bij zich hadden en om één persoon die geld voor een auto op zak had. In ieder geval was [eiser] daarvan niet op de hoogte zodat het bezit van drugs bij bezoekers hem niet aangerekend kan worden. De rechtbank volgt dit niet. Uit de processen-verbaal van bevindingen van de inval komt naar voren dat op verschillende plekken in het pand drugs ten behoeve van gebruik ter plaatse zijn aangetroffen. Ook waren er niet één, maar verschillende personen die grotere bedragen aan contant geld bij zich hadden dan gebruikelijk is. Bovendien heeft de politie in het pand attributen voor gokspelen en een alarmpistool en een wapen aangetroffen. Als exploitant is [eiser] degene die toezicht dient te houden op hetgeen zich in zijn horeca-gelegenheid afspeelt. Hij is dan ook aansprakelijk voor wat er in zijn zaak voorvalt. De rechtbank overweegt in dit verband dat als [eiser], zoals hij ter zitting heeft verklaard, gewerkt heeft in de Penitentiaire Inrichting Nieuwegein, hij bekend zal zijn met het feit dat het bezit van drugs en wapens verboden is.
De omstandigheid dat [eiser] die avond zou zijn weggegaan omdat zijn zwangere echtgenote klachten had, wat daarvan ook zij, is geen excuus, ook al was dat naar zijn zeggen om twintig minuten voor sluitingstijd. De rechtbank merkt op dat als [eiser] niet in staat was om toezicht te houden, hij zijn zaak had moeten sluiten en dan pas moeten weggaan. Nu hij dat niet gedaan heeft, mag de burgemeester hem ook aansprakelijk houden voor wat er tijdens zijn afwezigheid is gebeurd.
[eiser]’s stelling dat hij van de burgemeester geen kans heeft gekregen om zich te bewijzen nu klachten van omwonenden uit het verleden hem worden aangerekend en hij van die klachten niet op de hoogte is gesteld, volgt de rechtbank evenmin. Gelet op de ernst van hetgeen op 6 december 2008 is aangetroffen, was de burgemeester naar het oordeel van de rechtbank niet gehouden om [eiser] nog een kans te geven. Het kan zo zijn dat de klachten die onder vorige exploitanten zijn ontstaan, mede hebben bijgedragen aan het vermoeden van de politie omtrent overtreding van de Opiumwet, maar blijkens de processen verbaal van bevindingen zijn er bij de politie ook klachten over overlast binnen gekomen over de periode vanaf 24 november 2008 toen [eiser] de exploitatie is gestart. De rechtbank is verder van oordeel dat het op de weg van [eiser] lag om zich als startende zelfstandige vooraf goed te informeren voordat hij het ontmoetingscentrum overnam. Nu [eiser], zoals hij ter zitting heeft verklaard, voorafgaand aan de overname niet eerder in het ontmoetingscentrum is geweest en hij zich over eventuele overlast of vaste klantenkring niet bij politie of gemeente heeft geïnformeerd voordat hij besloot de exploitatie van het ontmoetingscentrum op zich te nemen, heeft hij daarmee zelf een risico genomen. Onder die omstandigheden kan hij de burgemeester niet verwijten dat deze hem niet heeft geïnformeerd over de klachten over overlast van het ontmoetingscentrum vanuit de buurt.
Verder blijkt uit het bestreden besluit dat de burgemeester zijn weigering niet heeft gebaseerd op klachten ten aanzien van de situatie voor 24 november 2008, maar op hetgeen op 6 december 2008 is aangetroffen en vervolgens op de bevindingen van de politie over overlast na 24 november 2008. De rechtbank acht voorts niet aannemelijk gemaakt dat de klachten veroorzaakt werden door bezoekers van de naastgelegen horecagelegenheid.
3.6 [eiser] heeft zich op het standpunt gesteld dat de burgemeester zijn standpunt niet had mogen baseren op de processen-verbaal van de politie. De rechtbank volgt dit niet. Aanvankelijk heeft de burgemeester zich gebaseerd op de mondeling doorgegeven bevindingen van de politie. Die bevindingen zijn vervolgens door de politie neergelegd in een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van 5 januari 2009. Daarna is op 21 maart 2009 en op 26 maart 2009 proces-verbaal van bevindingen over onder meer overlast rondom [naam] vanaf september 2008 tot aan de inval op 6 december 2008 opgemaakt.
De rechtbank overweegt dat [eiser] geen feiten of omstandigheden naar voren heeft gebracht die twijfel doen rijzen bij de inhoud van deze processen-verbaal.
[eiser] heeft verder aangevoerd dat deze processen-verbaal tijdens de bezwaarfase niet in zijn bezit waren. Het is inderdaad juist dat deze processen-verbaal eerst na de hoorzitting in bezwaar aan het dossier zijn toegevoegd. De rechtbank is echter niet gebleken dat [eiser] hierdoor in zijn belang is geschaad. In beroep, dus na kennisneming van deze processen- verbaal, heeft [eiser]’s gemachtigde immers geen andere argumenten naar voren gebracht dan in eerdere stadia van de procedure. Ter zitting heeft [eiser] verder verklaard dat hij met mensen die op de avond van de inval aanwezig waren, heeft gesproken over hetgeen daar is voorgevallen, waaruit kan worden geconcludeerd dat hij daarmee niet geheel onbekend was. Bovendien is de rechtbank met de burgemeester van oordeel dat [eiser] of zijn gemachtigde de processen-verbaal zelf via de politie bij de officier van justitie had kunnen opvragen.
3.7 [eiser] heeft gesteld dat de weigering van de exploitatievergunning blijk geeft van een onevenredige belangenafweging. De rechtbank begrijpt dat [eiser] mogelijk financieel getroffen is door de weigering van de burgemeester, maar dat is geen reden om te oordelen dat hier sprake is van een onevenredige belangenafweging. Gezien de ernst van hetgeen is aangetroffen op 6 december 2008 en de gemelde overlast in de korte periode daaraan voorafgaand, heeft de burgemeester de openbare orde en het woon- en leefklimaat in redelijkheid zwaarder kunnen laten wegen dan het belang van [eiser].
3.8 Voor zover het beroep gericht is tegen het besluit van 17 juni 2009 waarbij de burgemeester de preventieve last onder dwangsom heeft gehandhaafd, overweegt de rechtbank het volgende.
3.9 Zoals uit het voorgaande moge blijken is de rechtbank, anders dan [eiser], van oordeel dat er op het moment dat de dwangsom werd opgelegd geen concreet zicht op legalisatie bestond nu de burgemeester kort daarvoor, bij besluit van 10 december 2008, had geweigerd de exploitatievergunning te verlenen. Naar het oordeel van de rechtbank bestond er voor de burgemeester voldoende reden om te verwachten dat [eiser] desondanks toch het ontmoetingscentrum zou openstellen. Uit het proces-verbaal van 5 januari 2010 blijkt dat de politie na de inval en de toezegging van [eiser] dat de gelegenheid dicht zou blijven, heeft waargenomen dat mensen in het ontmoetingscentrum aanwezig waren. Deze personen gingen door de voordeur naar binnen en lieten de verlichting uit. Op aankloppen van de politie werd dan niet geopend. Later is door de politie gezien dat deze personen wegreden. Ook heeft de politie mensen die binnen waren (geweest) aangesproken, die desgevraagd verklaarden dat zij met toestemming binnen waren. Gezien het ontbreken van een exploitatievergunning en de klaarblijkelijkheid van het desondanks toch open zijn voor bezoek acht de rechtbank het terecht dat de burgemeester preventief een last onder dwangsom heeft opgelegd. De dwangsom is verder ook niet onredelijk of anderszins niet in verhouding tot de verwachte overtreding. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de bezwaren van [eiser] tegen dat besluit terecht ongegrond zijn verklaard.
3.10 [eiser] stelt schade te hebben geleden als gevolg van de besluitvorming van de burgemeester. De rechtbank stelt hieromtrent vast dat deze schade niet nader is onderbouwd en dus niet is aangetoond of aannemelijk gemaakt. Dat heeft tot gevolg dat [eiser]’s beroep op schadevergoeding niet verder besproken zal worden.
3.11 Ten slotte acht de rechtbank [eiser]’s standpunt dat hij niet in de gelegenheid is geweest om zienswijzen in te dienen onjuist, nu [eiser] op 9 december 2008 mondeling in de gelegenheid is gesteld zijn visie te geven en daarvan ook gebruik heeft gemaakt.
3.12 De rechtbank ziet geen aanleiding om verweerder in de proceskosten te veroordelen.
De mondelinge uitspraak is gewezen door mr. V.M.M. van Amstel op 17 juni 2010.
mr. J.J. van Doorn mr. V.M.M. van Amstel
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.