parketnummer: 16/604110-06 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 12 april 2010
[verdachte]
geboren op [1976] te [geboorteplaats] (Somalië)
wonende te [woonplaats], [woonadres]
raadsman mr. G.A. Speelman, advocaat te Amersfoort
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 29 maart 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: heeft geprobeerd een man van het leven te beroven dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
feit 2: een vrouw heeft mishandeld;
feit 3 en 4: meerdere vrouwen heeft bedreigd.
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht onvoldoende wettig bewijs aanwezig om tot een bewezenverklaring van het onder 3 ten laste gelegde feit te komen.
De officier van justitie acht wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 4 tenlastegelegde heeft begaan en baseert zich daarbij op:
feit 1: de verklaring van verdachte en de aangifte. Dat verdachte met voorbedachte raad heeft geslagen blijkt uit zijn verklaring bij de politie waarin hij zegt dat hij zijn kans schoon zag en de stofzuigerstang thuis is gaan halen. Op dat moment had hij zich kunnen bezinnen. Verdachte heeft met het slaan met een stofzuigerstang tegen het hoofd van het slachtoffer, een vitaal lichaamsdeel, bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou bekomen;
feit 2: de verklaring van verdachte, de aangifte en de foto’s van de verwondingen van het slachtoffer. Aangeefster heeft weliswaar haar verklaring willen intrekken en bij de rechter-commissaris een andersluidende verklaring afgelegd, maar verdachte heeft een groot deel van de door aangeefster bij haar aangifte verklaarde handelingen bekend. De officier acht de aangifte dan ook betrouwbaarder dan de verklaring van aangeefster bij de rechter-commissaris;
feit 4: de aangifte en de verklaringen van getuigen.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de ten laste gelegde feiten en wijst daarbij op het volgende:
feit 1: er is slechts één bewijsmiddel voor de klap tegen het hoofd, te weten de aangifte. Gezien de verklaring van verdachte kan slechts worden bewezen dat verdachte met de stofzuigerslang slechts eenmaal tegen de arm van het slachtoffer heeft geslagen. De kracht van die klap is enkel af te leiden uit een klein wondje op de elleboog van het slachtoffer. Er had meer letsel moeten zijn om aan te kunnen tonen dat verdachte dermate hard heeft geslagen dat dit poging tot doodslag dan wel zware mishandeling kan opleveren;
feit 2: de verklaringen van aangeefster zijn dermate tegenstrijdig dat deze niet kunnen meewegen aan het bewijs dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan;
feit 3: de verklaringen van aangeefster zijn dermate tegenstrijdig dat deze niet kunnen meewegen aan het bewijs dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan;
feit 4: het is een complot van aangeefster tegen verdachte, omdat de man van aangeefster is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor een feit waarvoor eerst verdachte verdacht was. Aangeefster heeft aldus vals aangifte gedaan. De bedreiging die getuige [getuige 1] beschrijft kan niet dezelfde zijn als die aangeefster beschrijft. De verklaringen van getuigen [getuige 2] en [getuige 3] zijn slechts de auditu.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak.
De rechtbank spreekt de verdachte vrij van de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van feit 1 overweegt de rechtbank het volgende.
Er is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan. Verdachte heeft het slachtoffer met een stofzuigerslang tegen het hoofd en de arm heeft geslagen. Dat levert in dit geval echter geen poging tot doodslag, dan wel zware mishandeling op. De rechtbank overweegt daartoe dat een stofzuigerstang hol is en dat deze van licht materiaal is gemaakt. Een slag met een dergelijk voorwerp zal in het algemeen slechts de dood of ernstig letsel ten gevolge hebben indien deze slag met grote kracht gepaard gaat. Dat verdachte zo hard heeft geslagen dat daardoor een aanmerkelijke kans op de dood of op zwaar lichamelijk letsel ontstond, is echter niet gebleken.
Ten aanzien van feit 3 overweegt de rechtbank het volgende.
Nu er van dit feit enkel een aangifte in het dossier aanwezig is en verdachte ontkent dat hij het feit heeft gepleegd, is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is dat verdachte dit ten laste gelegde feit heeft begaan.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 2 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
Ten aanzien van feit 2 overweegt de rechtbank het volgende.
Aangeefster [aangever 1] heeft tijdens de aangifte op 14 september 2005 verklaard dat zij op die dag te Amersfoort ruzie had met verdachte. Ze werd door hem meerdere malen met de vlakke hand in haar gezicht geslagen en voelde hierdoor hevige pijn in haar gezicht. Daarnaast werd ze door verdachte aan haar haren getrokken en tegen haar rug en linkerbovenbeen geschopt. Tot slot duwde verdachte haar, waardoor zij tegen een ruit viel. Aangeefster probeerde haar val te breken, maar de ruit brak, waardoor zij zich sneed in haar rechterhand. Deze verklaring wordt ondersteund door foto’s die van het letsel zijn gemaakt en de medische verklaring van het Meander Medisch Centrum d.d. 14 september 2005.
Verdachte heeft verklaard dat hij aangeefster die betreffende dag tijdens een ruzie eenmaal tegen haar billen heeft geschopt en dat hij haar een klap in het gezicht heeft gegeven.
De verdediging heeft aangevoerd dat aangeefster haar bij de politie afgelegde verklaring bij de rechter-commissaris heeft ingetrokken en dat haar verklaring bij de politie niet mag meewegen als bewijs, omdat deze tegenstrijdig is met haar verklaring bij de rechter-commissaris.
De rechtbank overweegt dat de verklaring van aangeefster bij de politie –gegeven het feit dat zij deze verklaring bij de rechter-commissaris heeft ingetrokken- slechts dan niet zou mogen meewegen bij het bewijs, indien deze verklaring het enige bewijsmiddels zou zijn waaruit de betrokkenheid van verdachte rechtsreeks kon volgen. Van een dergelijke situatie is echter geen sprake. De verklaring van aangeefster bij de politie wordt ondersteund door foto’s van het letsel, een medische verklaring en door de verklaring van verdachte dat hij haar die betreffende dag tijdens een ruzie tegen haar billen heeft geschopt en dat hij haar een klap in het gezicht heeft gegeven.
De rechtbank acht de eerste verklaring van aangeefster bij de politie betrouwbaarder dan haar verklaring bij de rechter-commissaris. De rechtbank overweegt daartoe dat de eerste verklaring van aangeefster bij de politie, in tegenstelling tot haar verklaring bij de rechter-commissaris, wordt ondersteund door de foto’s van het letsel en de medische verklaring. Daarbij komt dat aangeefster bij de rechter-commissaris delen van haar verklaring intrekt, die door de verdachte juist zijn bekend. Dit maakt haar intrekking ongeloofwaardig. De rechtbank verwerpt om die reden het verweer.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Ten aanzien van feit 4 overweegt de rechtbank het volgende.
Aangeefster [aangever 2] heeft verklaard dat zij op 17 februari 2006 te Amersfoort verdachte tegen kwam. Zij hoorde dat hij tegen haar begon te schreeuwen: ‘Ik heb je gewaarschuwd. Jij moet werken voor mij. Jij wil niet luisteren. Nu is het afgelopen kankerhoer. Ik vermoord je. Ik beloof je, jouw dochter wordt voor jouw ogen verkracht. Dan voel je wel pijn.’ Ook hoorde zij hem roepen: ‘Kankerhoertje. Ik beloof je dat je 11-jarige dochter voor jouw ogen wordt geneukt en verkracht.’ Voorts heeft aangeefster verklaard dat zij na die datum vaker door verdachte is bedreigd, waaronder op 27 februari 2006. Daarnaast heeft verdachte tweemaal de school van haar dochter [naam] bezocht en heeft hij haar een keer aangesproken bij een winkel, waarna zij snel naar huis is gerend. Aangeefster heeft verklaard dat de bedreigingen door verdachte telkens op hetzelfde neerkomen.
Dat aangeefster (en haar dochter) meerdere keren door verdachte zijn bedreigd wordt ondersteund door verklaringen van meerdere getuigen.
Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat aangeefster aan hem heeft verteld dat zij door verdachte werd bedreigd. Voorts werd hij op 15 maart 2006 gebeld door aangeefster. Zij vertelde hem dat haar dochter [naam] die dag niet naar school zou komen, omdat zij en haar dochter die nacht niet hadden geslapen, omdat er ’s nachts bij haar was aangebeld en op haar deur was gebonkt.
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat aangeefster haar heeft verteld dat zij door verdachte werd bedreigd. Voorts heeft zij verklaard dat zij de dag voordat aangeefster naar de politie is gegaan hoorde dat er ’s avonds laat hard op de deur werd gebonkt. Zij zag toen een man staan die op de deur van aangeefster sloeg. Ook hoorde zij hem met luide stem iets roepen in een voor haar onverstaanbare taal. Zij zag dat de man een jas aan had die zij herkende aan de jas van de man die aangeefster eerder had aangewezen als zijnde verdachte. De volgende dag hoorde ze van aangeefster dat verdachte voor haar deur had gestaan.
Verbalisant [verbalisant 1] is op 20 maart 2006 gebeld door getuige [getuige 1]. Hij verklaarde aan verbalisant dat hij had gehoord dat verdachte aangeefster had bedreigd met woorden. Hij had gehoord dat hij tegen haar zij dat haar dochter zou worden verkracht. Hij zag dat dit gebeurde vlakbij de woning van verdachte en dat de dochter van aangeefster, [naam], vervolgens bang naar hem toerende.
De verdediging heeft aangevoerd dat aangeefster een valse aangifte heeft gedaan en dat er sprake is van een complot tegen verdachte. De rechtbank acht dit niet aannemelijk nu aangeefster zowel in haar verklaringen tegenover de politie als bij de rechter-commissaris consequent heeft verklaard. Dit geldt ook voor haar verklaring tegenover meerdere getuigen.
De rechtbank acht de verklaringen van aangeefster, mede gezien in het licht van de verklaringen van de getuigen, dan ook betrouwbaar.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 4 ten laste gelegde heeft begaan.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
2.
op 14 september 2005 te Amersfoort opzettelijk mishandelend [aangever 1] meermalen op het gezicht heeft geslagen en aan de haren heeft getrokken en tegen de rug en de benen heeft geschopt en geduwd heeft (ten gevolge waarvan die [aangever 1] door een glazen ruit viel) waardoor voornoemde [aangever 1] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
4.
in de periode van 17 februari 2006 tot en met 20 maart 2006 te Amersfoort [aangever 2] en [aangever 2] dochter [naam] meermalen heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, en met verkrachting, immers heeft verdachte telkens opzettelijk voornoemde [aangever 2] en/of [naam] dreigend de woorden toegevoegd: ‘Ik heb jou gewaarschuwd. Jij moet werken voor mij. Jij wil niet luisteren. Nu is het afgelopen kankerhoer. Ik vermoord je. Ik beloof je, jouw dochter wordt voor jouw ogen verkracht. Dan voel je wel de pijn.’ en ‘Kankerhoertje. Ik beloof je dat je 11-jarige dochter voor jouw ogen wordt geneukt en verkracht.’, althans telkens woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Ten aanzien van feit 2: mishandeling.
Ten aanzien van feit 4: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd en bedreiging met verkrachting, meermalen gepleegd.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 168 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarbij heeft de officier van justitie er rekening mee gehouden dat het gaat om een zeer oud feit.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft benadrukt dat verdachte het niet eens is met de door de psycholoog getrokken conclusies. De verdediging refereert zich voor het overige aan het oordeel van de rechtbank.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling en bedreiging. De rechtbank acht dit zeer ernstig. Verdachte heeft niet alleen een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van een persoon, hij heeft die persoon ook letsel toegebracht. Daarnaast heeft verdachte met deze feiten de slachtoffers angst aangejaagd.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op het psychologisch rapport van 16 juni 2006, opgesteld door drs. H. Scharft, psycholoog, en het strafblad van de verdachte waarop eerdere veroordelingen staan.
Blijkens het psychologisch rapport is verdachte niet lijdende aan een ziekelijke stoornis, maar heeft hij wel antisociale trekken. Verdachte heeft het ontoelaatbare gedrag naar het oordeel van de psycholoog wel kunnen inzien, maar reageert alleen wat impulsiever dan de meeste mensen. De antisociale trekken zijn naar de mening van de psycholoog nauwelijks te behandelen, temeer daar verdachte zelf van mening is geen probleem te hebben
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in vergelijkbare gevallen door de rechtbank worden opgelegd.
Bij de bepaling van de hierna te noemen straf heeft de rechtbank overeenkomstig het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, rekening gehouden met de omstandigheid, dat verdachte op 8 juni 2006 is veroordeeld tot geldboetes van respectievelijk €220,00 en €385,00 in verband met overtreding van artikel 107 van de Wegenverkeerswet 1994 en artikel 30 van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen, en nu opnieuw wordt schuldig verklaard aan misdrijven voor de hierboven genoemde datum gepleegd.
De rechtbank is voorts van oordeel dat het in artikel 6 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens bedoelde recht van verdachte op een openbare behandeling van de strafzaak binnen een redelijke termijn is geschonden. De redelijkheid van de duur van een zaak is afhankelijk van onder meer de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop door de bevoegde autoriteiten is gehandeld. Bij de berechting van een strafzaak in eerste aanleg heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De rechtbank overweegt dat de tenlastelegging ziet op de periode van juli 2005 tot en met maart 2006. De redelijke termijn is gaan lopen op 12 maart 2006 en de zitting heeft plaatsgevonden op 29 maart 2010. In het voordeel van verdachte weegt de rechtbank in deze dan ook mee dat de redelijke termijn met bijna twee jaar is overschreden. Het betrof geen ingewikkelde zaak en de overschrijding van de redelijke termijn is niet te wijten aan het optreden van de verdediging. De rechtbank zal om die reden aan verdachte een geheel voorwaardelijke straf opleggen.
Nu de rechtbank minder feiten bewezen acht dan de officier van justitie, zal zij in totaal een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier weken met een proeftijd van twee jaar passend en geboden. Hiermee wil de rechtbank allereerst de ernst van het feit benadrukken. Daarnaast dient deze voorwaardelijke gevangenisstraf als stok achter de deur om verdachte in de toekomst te weerhouden van soortgelijke feiten.
7. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 63, 285, 300 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8. De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder 1 en 3 tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 2: mishandeling;
feit 4: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd en bedreiging met verkrachting, meermalen gepleegd.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 4 weken, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- heft op het, reeds geschorste, bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van de dag waarop dit vonnis onherroepelijk wordt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.S. Koppert, voorzitter, mr. L.M.G. de Weerd en mr. J. Schukking, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.C. de Vries, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 12 april 2010.