ECLI:NL:RBUTR:2010:BM8141

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
1 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/504010-10
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag en mishandeling van stiefvader met bijkomende vernielingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 1 juni 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere feiten, waaronder poging tot doodslag en mishandeling van zijn stiefvader. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 17 januari 2010 opzettelijk zijn stiefvader heeft mishandeld door een verwurging aan te leggen, wat leidde tot pijn bij het slachtoffer. Daarnaast heeft de verdachte op 16 oktober 2009 zijn stiefvader een trap gegeven en hem bij zijn arm vastgehouden, wat eveneens letsel en pijn veroorzaakte. De rechtbank heeft ook bewezen geacht dat de verdachte op 8 maart 2009 een ruit van een woning heeft vernield en op 4 juli 2009 een stalen deurmat heeft weggegooid. De verdachte heeft een belaste voorgeschiedenis en is gediagnosticeerd met een borderline persoonlijkheidsstoornis, wat zijn toerekeningsvatbaarheid beïnvloedt. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 185 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, met als bijzondere voorwaarden dat hij zich moet houden aan de voorschriften van de reclassering en een klinische behandeling moet ondergaan. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten, de problematiek van de verdachte en de noodzaak van behandeling om recidive te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummers: 16/504010-10 en 16/600139-10 (gev. ttz.) [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 1 juni 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1990] te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in PI Utrecht – HvB locatie Nieuwegein te Nieuwegein,
raadsman mr. J.P.M. Denissen, advocaat te Utrecht.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 18 mei 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter terechtzitting zijn overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering de zaken onder voormelde parketnummers gevoegd.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
ten aanzien van parketnummer 16/504010-10:
feit 1: zijn stiefvader heeft mishandeld door bij hem een verwurging aan te leggen;
feit 2: zijn stiefvader heeft mishandeld door hem een trap/schop te geven en hem bij zijn arm(en) vast te houden;
feit 3: een ruit van een woning heeft vernield;
feit 4: een stalen deurmat (rooster) heeft weggemaakt;
en ten aanzien van parketnummer 16/600139-10:
primair: heeft geprobeerd zijn stiefvader te doden dan wel heeft geprobeerd zijn stiefvader zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door hem te kelen;
subsidiair: zijn stiefvader heeft mishandeld door hem te kelen.
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de vier onder parketnummer 16/504010-10 ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van het parketnummer 16/600139-10 is de officier van justitie van mening dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, waarbij het opzet in ieder geval bestond in voorwaardelijke zin.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van parketnummer 16/504010-10:
Ten aanzien van feit 1:
Verdachte heeft bekend dat hij op 17 januari 2010 in de woning aan de [adres] te Utrecht bij zijn stiefvader [aangever 1] met kracht een verwurging heeft aangelegd. Verdachte heeft gezien dat zijn stiefvader steeds blauwer aanliep.
De bekennende verklaring wordt ondersteund door de aangifte van [aangever 1] en de getuigenverklaring van [getuige 1].
Naar algemene ervaringsregels kan gezegd worden dat het aanleggen van een verwurging pijn oplevert. Gelet op de wijze waarop de verwurging in het onderhavige geval is toegepast, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat [aangever 1] pijn heeft ondervonden.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan.
Ten aanzien van feit 2:
Verdachte heeft bekend dat hij op 16 oktober 2009 in de woning aan de [adres] te Utrecht zijn stiefvader [aangever 1] een trap heeft gegeven en dat hij hem bij zijn arm heeft vastgehouden.
Uit de verklaring van [aangever 1] volgt dat verdachte hem een karatetrap tegen zijn been heeft gegeven. Deze trap heeft hem niet veel pijn gedaan. Voorts blijkt uit zijn verklaring dat verdachte hem bij zijn arm heeft gepakt en dat hij in reactie daarop zijn arm terug trok waardoor de nagels van verdachte in zijn arm kwamen te staan. De verhorend verbalisant heeft schaafplekken op de linker bovenarm waargenomen.
De bekennende verklaring vindt voorts steun in de getuigenverklaring van [getuige 1].
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het onder 2 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 3:
Verdachte heeft bekend dat hij op 8 maart 2009 de voorruit van de woning aan de [adres] te Utrecht heeft vernield door hier met steentjes tegen aan te gooien.
De bekennende verklaring wordt ondersteund door de aangifte van [getuige 1], waaruit tevens blijkt dat Mitros (de rechtbank begrijpt: woningbouwvereniging Mitros) door deze vernieling is benadeeld.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan.
Ten aanzien van feit 4:
Verdachte heeft bekend dat hij op 4 juli 2009 een rooster op de [adres] te Utrecht in de gracht heeft gegooid.
De bekennende verklaring vindt steun in de aangifte van [aangever 2] en de getuigenverklaring van [getuige 2]. Uit de aangifte volgt dat het rooster eigendom is van [bedrijf 1].
De rechtbank acht op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 4 ten laste gelegde feit.
Ten aanzien van parketnummer 16/600139-10:
Verdachte heeft bekend dat hij op 6 februari 2010 in de woning aan de [adres] te Utrecht op zijn stiefvader [aangever 1] is gesprongen, dat hij hem bij zijn keel heeft gegrepen en dat hij deze met kracht heeft dichtgedrukt en dichtgedrukt heeft gehouden. Ook heeft verdachte bekend dat hij tegen zijn stiefvader heeft gezegd: “Ik maak je dood en je bent het niet waard om op deze wereld te zijn”.
De bekennende verklaring wordt ondersteund door de aangifte van [aangever 1]. Tevens volgt uit de aangifte dat aangever niet weet hoelang [verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte) hem om zijn nek vasthield, maar dat het voor zijn gevoel uren leek te duren.
Ook de getuigenverklaring van [getuige 1] ondersteunt de bekennende verklaring van verdachte. Daaruit blijkt voorts dat de getuige zag dat haar man (de rechtbank begrijpt: [aangever 1]) bijna geen lucht meer kreeg en dat hij blauw aanliep.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of het opzet van verdachte ten tijde van het feit gericht was op het doden van voornoemde [aangever 1]. Op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen van verdachte, zoals deze door verdachte zijn bekend en hiervoor zijn beschreven, komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte het voorwaardelijk opzet had om [aangever 1] van het leven te beroven.
Naar het oordeel van de rechtbank is het met kracht aanleggen van een verwurging per definitie gericht op het van het leven beroven van een persoon. Immers, indien de verwurging lang genoeg aanhoudt zal dit de dood tot gevolg hebben.
Gelet op de hiervoor beschreven gedragingen van verdachte kan het niet anders dan dat verdachte deze aanmerkelijke kans had aanvaard als het tot een volledige uitvoering van zijn voornemen was gekomen. De rechtbank acht daarom bewezen dat het opzet, in voorwaardelijke zin, van verdachte gericht is geweest op het doden van [aangever 1].
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft geprobeerd [aangever 1] van het leven te beroven.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
ten aanzien van parketnummer 16/504010-10:
1.
op 17 januari 2010 te Utrecht opzettelijk mishandelend bij [aangever 1] met kracht een verwurging heeft aangelegd, waardoor voornoemde [aangever 1] pijn heeft ondervonden;
2.
(ter berechting gevoegd: 504651-09)
op 16 oktober 2009 te Utrecht opzettelijk mishandelend [aangever 1] een trap/schop gegeven en bij zijn arm vastgehouden, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
3.
(ter berechting gevoegd: 504236-09)
op 08 maart 2009 in de gemeente Utrecht opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een woning, toebehorende aan woningbouwvereniging Mitros, heeft vernield door toen aldaar opzettelijk en wederrechtelijk die ruit met steentjes stuk te gooien;
4.
(ter berechting gevoegd: 446774-09)
op 04 juli 2009 te Utrecht opzettelijk en wederrechtelijk een stalen deurmat (rooster), toebehorende aan [bedrijf 1], heeft weggemaakt door toen aldaar opzettelijk en wederrechtelijk dat rooster in de gracht te gooien;
en ten aanzien van parketnummer 16/600139-10:
primair
op 06 februari 2010 te Utrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [aangever 1] van het leven te beroven, met dat opzet die [aangever 1] bij diens keel heeft gegrepen en met kracht dichtgedrukt en dichtgedrukt heeft gehouden, onder toevoeging van de woorden: "Ik maak je dood en je bent het niet waard om op deze wereld te zijn",
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:
ten aanzien van parketnummer 16/504010-10:
feiten 1 en 2: telkens, mishandeling;
feit 3: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
feit 4: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, wegmaken;
en ten aanzien van parketnummer 16/600139-10:
poging tot doodslag.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Over de geestvermogens van verdachte is door drs. F.C.P. Zuidhof, justitieel forensisch
GZ-psycholoog, op 10 maart 2010 een rapport uitgebracht.
Uit voornoemd rapport blijkt dat verdachte een belaste voorgeschiedenis heeft en dat hij nauwelijks enige basis of stabiliteit heeft gekend. Volgens de psycholoog functioneert hij verstandelijk, sociaal-emotioneel en qua zelfredzaamheid en copingsvaardigheden op beperkt niveau (lichte zwakzinnigheid). Voorts is bij verdachte sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de zin van een borderline persoonlijkheidsstoornis (met psychotische kwetsbaarheid).
De psycholoog acht verdachte niet in staat om een zelfstandig leven te leiden. Hij is aangewezen op hulpverlening voor verstandelijk beperkten met complexe problematiek. Verdachte staat ingeschreven op de wachtlijst voor plaatsing in Wier, onderdeel van Altrecht. Zonder intensief zorgaanbod valt recidive niet uit te sluiten, aldus de psycholoog.
Tevens beschrijft het rapport dat verdachte bij toenemende stress snel gedesintegreerd raakt en dat dit kan leiden tot een grote kwantiteit aan ongeïntegreerde agressie. Hij imponeert dan als het ware als een wildeman, aldus de psycholoog. Volgens de psycholoog werd de gespannen thuissituatie, waarin er een beladen sentiment bestond tussen verdachte en zijn stiefvader, verdachte te veel en is hij daardoor gedesintegreerd geraakt.
Er zijn geen concrete aanwijzingen dat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde feit psychotisch was. Wel dient verdachte naar het oordeel van de psycholoog als sterk verminderd toerekeningsvatbaar te worden beschouwd.
De rechtbank neemt de conclusies van deze gedragskundige, ten aanzien van de sterk verminderde toerekenbaarheid, over en maakt deze tot de hare.
Gelet op de problematiek waarvan bij verdachte sprake is, zal de rechtbank verdachte ook ten aanzien van de overige ten laste gelegde feiten als sterk verminderd toerekeningsvatbaar beschouwen.
De rechtbank constateert dat uit de rapportages of anderszins niet is gebleken van een omstandigheid die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is aldus strafbaar.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en met als bijzondere voorwaarde verplicht reclasseringscontact, ook indien dit inhoudt dat verdachte een klinische behandeling bij Wier dient te volgen.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om oplegging van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, waarbij het onvoorwaardelijke strafdeel gelijk is aan de duur van het voorarrest. Hij heeft mede om die reden verzocht om opheffing van de voorlopige hechtenis. Aan het voorwaardelijke strafdeel dient als bijzondere voorwaarde te worden verbonden dat verdachte een klinische behandeling bij Wier dient te volgen, aldus de raadsman.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich tot tweemaal toe schuldig gemaakt aan de mishandeling van zijn stiefvader. Ook heeft verdachte geprobeerd om hem van het leven te beroven. De rechtbank acht dit ernstige feiten. Met zijn handelen heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van zijn stiefvader. Het spreekt voor zich dat een slachtoffer van dergelijke ingrijpende gebeurtenissen, met name het met kracht aanleggen van een verwurging, deze als traumatisch ervaart en nog lange tijd last kan ondervinden van gevoelens van onveiligheid. Meer in het algemeen veroorzaken dergelijke feiten in de maatschappij gevoelens van angst en onveiligheid. Bij haar strafoplegging neemt de rechtbank mede de langdurige moeizame relatie tussen verdachte en zijn stiefvader in overweging.
Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan de vernieling van een ruit en het wegmaken van een rooster. Verdachte heeft daarmee blijk gegeven van een gebrek aan respect voor het eigendom van anderen.
Op voormelde feiten dient een passende strafrechtelijke reactie te volgen.
Bij het bepalen hiervan wordt in het voordeel van verdachte in aanmerking genomen dat verdachte niet eerder in aanraking is geweest met politie en justitie.
Tevens heeft de rechtbank bij het bepalen van de op te leggen straf rekening gehouden met:
- hetgeen hiervoor onder 5.2 is genoemd, kort samengevat dat verdachte ten aanzien van de ten laste gelegde feiten als sterk verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd.
De psycholoog acht oplegging van de bijzondere voorwaarde tot klinische opname in een SGLVG-instelling, zoals Wier, onderdeel van Altrecht, geïndiceerd.
- een de verdachte betreffend reclasseringsrapport van het Leger des Heils van
28 april 2010, opgemaakt door R. Jacobs, reclasseringswerker, waarin wordt geadviseerd om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarden reclasseringscontact en het volgen van een klinische behandeling in Wier, onderdeel van Altrecht.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting verklaard dat zij telefonisch contact heeft gehad met Wier, onderdeel van Altrecht. Daarbij is naar voren gekomen dat verdachte de eerstvolgende is op de wachtlijst voor plaatsing in Wier.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij een klinische behandeling bij Wier wenst te ondergaan.
Met de officier van justitie, de raadsman, verdachte zelf, de psycholoog Zuidhof en reclasseringswerker Jacobs is de rechtbank gelet op de problematiek van verdachte en het daarmee samenhangende recidivegevaar van oordeel dat, zowel bezien vanuit het belang van verdachte als vanuit het belang van de samenleving, behandeling van verdachte noodzakelijk is. De rechtbank onderschrijft het standpunt van voornoemde psycholoog en reclasseringswerker dat deze behandeling klinisch moet plaatsvinden.
Bij de bepaling van de duur van de onvoorwaardelijk op te leggen gevangenisstraf heeft de rechtbank rekening gehouden met de noodzaak om verdachte zo snel mogelijk te laten behandelen. De rechtbank acht het wenselijk dat verdachte aansluitend aan zijn detentie in een SGLVG-instelling, zoals Wier, onderdeel van Altrecht, wordt geplaatst. Gelet op de ernst van de feiten en om te bewerkstelligen dat de behandeling zoveel als mogelijk aansluit op de gevangenisstraf, zal de rechtbank een groter deel van de op te leggen straf onvoorwaardelijk opleggen dan door de raadsman is verzocht.
De rechtbank ziet op grond van het bovengenoemde aanleiding om aan het voorwaardelijke strafdeel als bijzondere voorwaarde verplicht reclasseringscontact te verbinden, in ieder geval bestaande uit het volgen van een klinische behandeling in Wier of een soortgelijke instelling. De rechtbank stelt de termijn van deze intramurale behandeling op maximaal
1 jaar of zoveel korter als de leiding van de instelling in overleg met de reclassering wenselijk acht.
De rechtbank realiseert zich dat er thans nog geen zekerheid bestaat dat verdachte op het moment dat hij op vrije voeten komt ook direct in een SGLVG-instelling opgenomen zal kunnen worden. Vanwege de moeizame en zeer explosieve verhouding tussen verdachte en zijn stiefvader en het mede daaruit voortvloeiende recidivegevaar verbindt de rechtbank aan het voorwaardelijke strafdeel tevens de bijzondere voorwaarde dat verdachte gedurende de proeftijd niet zal wonen op het adres [adres] te Utrecht, te weten het adres van zijn moeder en stiefvader, anders dan met uitdrukkelijke instemming van de reclassering.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van
185 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, passend en geboden is. De voorwaardelijke straf is enerzijds bedoeld om verdachte ervan te weerhouden weer strafbare feiten te plegen en anderzijds om hem te dwingen actief mee te werken aan zijn behandeling.
7. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 45, 57, 287, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
ten aanzien van parketnummer 16/504010-10:
feiten 1 en 2: telkens, mishandeling;
feit 3: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
feit 4: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, wegmaken;
en ten aanzien van parketnummer 16/600139-10:
poging tot doodslag;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 185 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens het Leger des Heils, in ieder geval bestaande uit het volgen van een klinische behandeling in Wier of een soortgelijke instelling, zulks voor de duur van maximaal 1 jaar of zoveel korter als de leiding van de instelling in overleg met de reclassering wenselijk acht;
* dat verdachte tijdens de proeftijd niet zal wonen op het adres [adres] te Utrecht, het adres van zijn stiefvader en moeder, anders dan met uitdrukkelijke instemming van de reclassering;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Voorlopige hechtenis
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van het voorarrest gelijk wordt aan de duur van de onvoorwaardelijk opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.A.T. Engbers, voorzitter, mr. L.E. Verschoor-Bergsma en mr. G. Perrick, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. van der Landen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 1 juni 2010.