ECLI:NL:RBUTR:2010:BM8138
Rechtbank Utrecht
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Aanzetten tot gewelddadig optreden tegen een goed van mensen wegens hun godsdienst door het ophangen van beledigende afbeeldingen
In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 26 april 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het aanzetten tot gewelddadig optreden tegen een goed van mensen, in dit geval een kerkgebouw, wegens hun godsdienst. De verdachte had op 8 april 2009 afbeeldingen, waaronder een poster met de tekst 'burn the', opgehangen achter de ramen van zijn woning in Mijdrecht. De rechtbank oordeelde dat de verdachte door deze actie bewust de aanmerkelijke kans had aanvaard dat anderen deze afbeeldingen zouden opvatten als een aansporing om een kerk in brand te steken. De rechtbank overwoog dat de afbeeldingen niet alleen beledigend waren, maar ook een oproep tot geweld bevatten, wat in strijd is met de waarden van tolerantie en verdraagzaamheid die door het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) worden beschermd.
De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat de afbeeldingen louter symbolisch waren en dat de verdachte niet de intentie had om geweld aan te moedigen. De rechtbank concludeerde dat de afbeeldingen, gezien de context waarin ze werden gepresenteerd, wel degelijk als aanzet tot gewelddadig optreden konden worden opgevat. De rechtbank achtte het noodzakelijk om de verdachte te vervolgen, ondanks het recht op vrijheid van meningsuiting, omdat de afbeeldingen inbreuk maakten op de rechten van anderen en de openbare veiligheid in gevaar konden brengen.
Uiteindelijk werd de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, maar werd hij wel schuldig bevonden aan het subsidiair ten laste gelegde feit. De rechtbank legde een voorwaardelijke geldboete van € 250,00 op, met een proeftijd van twee jaar, en bepaalde dat bij niet-betaling vervangende hechtenis van 5 dagen zou worden toegepast. De rechtbank benadrukte dat de inbreuk op de vrijheid van meningsuiting gerechtvaardigd was in het belang van de bescherming van de rechten van anderen.