ECLI:NL:RBUTR:2010:BM8095

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
16 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
259602 / HA ZA 08-2551
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen gebondenheid van verzekeraar aan medisch oordeel van het UWV; vordering op pensioenfonds niet aan de orde

In deze zaak vorderde eiser, een voormalig dierenarts, veroordeling van het Pensioenfonds tot nakoming van het pensioenreglement met betrekking tot premievrije voortzetting van de pensioenopbouw, alsook een schadevergoeding. Eiser stelde dat hij in 1993 zijn arbeidsongeschiktheid had gemeld en dat zijn aanspraak op premievrije pensioenopbouw vaststond na een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep in 2004, waarin hij volledig arbeidsongeschikt werd verklaard. Het Pensioenfonds betwistte echter dat het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid kon vaststellen en stelde dat zij zelf verantwoordelijk was voor deze beoordeling. De rechtbank oordeelde dat er geen contractuele relatie bestond tussen eiser en Alhermij, de herverzekeraar, en dat de vorderingen van eiser op basis van het pensioenreglement niet konden worden toegewezen. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van het Pensioenfonds zorgvuldig was en dat eiser niet had aangetoond dat hij meer dan 25% arbeidsongeschikt was, zoals vereist voor premievrijstelling. De vorderingen van eiser werden afgewezen en hij werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 259602 / HA ZA 08-2551
Vonnis van 16 juni 2010
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. S.G. Volbeda,
tegen
1. de stichting
STICHTING PENSIOENFONDS VOOR DIERENARTSEN,
gevestigd te Tilburg,
2. de naamloze vennootschap
ALGEMENE LEVENSHERVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te Amstelveen,
gedaagden,
advocaat mr. E. Post.
Partijen zullen hierna [eiser], het Pensioenfonds en Alhermij genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 29 april 2009;
- het proces-verbaal van comparitie van 29 maart 2010.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiser] is in het verleden dierenarts geweest. In de periode tot 1 juli 1993 bouwde [eiser] pensioen op bij het Pensioenfonds. Op deze pensioenopbouw was een pensioenreglement van toepassing, waarin onder meer is bepaald:
“Artikel 13. Gehele of gedeeltelijk beëindiging van de praktijkuitoefening wegens algehele of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid.
1. Indien een deelnemer vóór de pensioendatum de uitoefening van de dierenartsenpraktijk beëindigt wegens algehele arbeidsongeschiktheid, wordt voor de berekening van de pensioenen aangenomen, dat het deelnemerschap voortduurt tijdens de duur van deze algehele arbeidsongeschiktheid, doch niet langer dan tot de pensioendatum.
2a. Bij toepassing van het bepaalde in het vorige lid wordt de deelnemer geacht vanaf het tijdstip, waarop de algehele arbeidsongeschiktheid twaalf maanden heeft geduurd, jaarlijks een verplichte koopsom te hebben gestort.
Deze verplichte koopsom is gelijk aan de verplichte jaarkoopsom in het kalenderjaar waarin bedoelde arbeidsongeschiktheid ontstond c.q. aan de in dat kalenderjaar gestorte koopsom, wanneer de verplichte koopsom was verminderd op grond van het bepaalde in artikel 17, lid 5 sub b.
(…)
4. Onder arbeidsongeschiktheid wordt verstaan de als gevolg van een ziekte of ongeval naar medisch oordeel aanwezige ongeschiktheid om arbeid te verrichten, waarbij onder arbeid wordt verstaan:
a. De werkzaamheden verbonden aan het beroep van dierenarts. Dit begrip arbeid geldt zo lang niet het hierna onder b) gestelde van toepassing is.
b. De werkzaamheden waartoe de deelnemer naar medisch oordeel en in aanmerking genomen zijn opleiding en maatschappelijke positie in staat moet worden geacht. Dit begrip arbeid geldt eerst zodra de deelnemer binnen een aaneengesloten periode van 1100 dagen ten minste 730 dagen ongeschikt is geweest om arbeid als bedoeld onder a) te verrichten.
5. De toepassing van het in de voorgaande leden bepaalde geschiedt overeenkomstig de voorwaarden, die door het pensioenfonds zijn overeengekomen met de maatschappij, bij welke het risico van gehele of gedeeltelijke beëindiging van de praktijkuitoefening wegens arbeidsongeschiktheid geheel is herverzekerd. De door het pensioenfonds van de herverzekeraar ontvangen uitkeringen zullen worden aangewend om de ten behoeve van de deelnemer voortgezette deelneming te financieren.
Het bestuur draagt er zorg voor dat belanghebbenden op een voor hen gemakkelijk beschikbare wijze kunnen kennisnemen van de hierboven genoemde voorwaarden.
(…)
Artikel 20. Afwijkingen
(…)
2. Indien en voor zover het pensioenfonds risico’s heeft herverzekerd strekken de verplichtingen van het fonds niet verder dan overeenkomt met de van de herverzekeraar ontvangen bedragen. (…)
De met de (her)verzekeraar overeengekomen voorwaarden vormen onderdeel van dit reglement en liggen voor iedere belanghebbende ter inzage op een door het bestuur te bepalen plaats.”
2.2. Het Pensioenfonds heeft de risico’s uit dit pensioenreglement herverzekerd bij Alhermij. In de overeenkomst tussen het Pensioenfonds en Alhermij is onder meer opgenomen:
“ARTIKEL 1
Strekking van de overeenkomst
1. Deze overeenkomst regelt, ter dekking van het risico van gehele of gedeeltelijke vrijstelling van de per kalenderjaar voor elke deelnemer gelijke en verplichte jaarlijkse koopsombetaling in geval van blijvende algehele of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid, de herverzekering van de verplichte jaarlijkse koopsom, alsmede van de op een vrijwillige basis gestorte jaarlijkse koopsom, ter waarborging van de reglementaire en aanvullende aanspraken van de mannelijke en vrouwelijke deelnemers aan het Fonds op ouderdoms- en overlevingspensioen en daarmee gelijkgestelde uitkeringen.
(…)
ARTIKEL 2
Begripsomschrijving
1. Arbeidsongeschiktheid, als bedoeld in lid 1 van Artikel 1, wordt geacht aanwezig te zijn indien een deelnemer rechtstreeks en uitsluitend door de medisch vast te stellen gevolgen van ziekte en/of ongeval in een zodanige toestand verkeert, dat hij voor de gehele verdere duur van zijn leven geheel of gedeeltelijk ongeschikt moet worden geacht voor het verrichten van arbeid waartoe de deelnemer met het oog op zijn opleiding en maatschappelijke positie in staat moet worden geacht.
2. Indien een deelnemer gedurende een eerste termijn van 2 jaar binnen een aaneengesloten periode van 3 jaar door medisch vast te stellen gevolgen van ziekte en/of ongeval niet in staat is om de werkzaamheden verbonden aan het beroep van dierenarts te verrichten is gedurende deze termijn sprake van arbeidsongeschiktheid.
(…)
ARTIKEL 12
Aanmelding van invaliditeitsgevallen
1. Indien een deelnemer vanaf de eerste dag van arbeidsongeschiktheid, een onafgebroken periode van 12 maanden arbeidsongeschikt is en het Fonds van oordeel is, dat krachtens de in deze overeenkomst neergelegde voorwaarden aanspraak op een uitkering zal ontstaan, draagt het Fonds er zorg voor dat de Maatschappij hiervan in kennis wordt gesteld onder vermelding van alle bijzonderheden, welke voor de Maatschappij van belang zijn.
2. De Maatschappij stelt aan de hand van de met redenen omklede aanvraag van het Fonds als bedoeld in lid van dit Artikel en op grond van de door de Maatschappij verlangde gegevens vast of een deelnemer arbeidsongeschikt is in de zin van Artikel 2 van deze overeenkomst.
ARTIKEL 13
Uitkering
1. Wanneer aan alle daartoe gestelde voorwaarden is voldaan, de arbeidsongeschiktheid van enige deelnemer ten genoegen van de Maatschappij is gebleken, en deze een onafgebroken periode van 12 maanden heeft voortgeduurd en de arbeidsongeschiktheid vóór het bereiken van de 59-jarige leeftijd is ingetreden zal de Maatschappij met ingang van de datum waarop de wachttijd van 12 maanden is verstreken, overgaan tot uitkering van het op de datum van ingang van de voornoemde wachttijd herverzekerde invaliditeitspensioen.
(…)
5. De Maatschappij is niet meer tot het doen van enige uitkering verplicht, welke niet binnen 5 jaar, nadat zij opeisbaar is geworden, werd opgevraagd.”
2.3. [eiser] heeft bij brief van 3 juli 1993 aan het Pensioenfonds medegedeeld dat hij per 1 juli 1993 zijn praktijk beëindigde wegens chronische ziekte. De deelneming van [eiser] aan het Pensioenfonds is daarop per 1 juli 1993 beëindigd. Op 12 januari 1994 heeft [eiser] door middel van het toezenden van een daarvoor bestemd formulier een aanvraag ingediend voor premievrijstelling. Als antwoord op vraag 3, de vraag waarin gevraagd wordt naar de oorzaak van de arbeidsongeschiktheid, heeft [eiser] ingevuld:
“hernia nucleus pulposus lumbosacraal paresthesie, krampen parese rugpijn”.
Als antwoord op vraag 8, waarin wordt gevraagd aan welke ziekten [eiser] ooit heeft geleden, heeft [eiser] ingevuld:
“Behalve enkele zaken van ondergeschikt belang: HNP 1981-heden. Chronische vermoeidheid feb 1992-heden”.
2.4. Op 19 april 1994 is [eiser] in opdracht van Alhermij door medisch specialist dr. I.J. Hololtcheff onderzocht.
2.5. Op 16 november 1994 heeft het Pensioenfonds onder meer aan [eiser] geschreven:
“Daar de periode van twee jaar was verstreken waarbij de beslissing van de bedrijfsvereniging werd gevolgd, heeft de medisch adviseur van de herverzekeraar informatie ingewonnen bij de behandelende specialisten alsmede bij uw huisarts. Op basis van de verkregen informatie wordt uw verzoek om koopsomvrijstelling afgewezen omdat u voor minder dan 25% arbeidsongeschikt wordt bevonden.”
2.6. De gemachtigde van [eiser] heeft daartegen bij brief van 12 januari 1995 bezwaar gemaakt. Bij brief van 23 maart 1995 heeft Alhermij daarop geantwoord:
“De heer [eiser] is bekend met een HNP sinds 1981 en met chronische vermoeidheid sinds 1992, waarvoor geen somatische oorzaak kon worden gevonden.
Op basis van de ons beschikbare informatie hebben wij de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 25% ingeschat. Dit omdat met name het onderzoek van collega Dr. F.J. Huyse, psychiater in het Academisch Ziekenhuis VU te Amsterdam (brief 30 augustus 1994) ons onvoldoende aanknopingspunten gaven voor een percentage > 25%.
Klachten zoals een chronische sinusitis maxillaris of een prostatitis zijn geen redenen tot blijvende arbeidsongeschiktheid.
Het ME syndroom is medisch niet objectief vast te stellen. Beperkingen worden niet aangegeven in eerder genoemde brief. Wel wordt cliënt geadviseerd “niet te veel in passiviteit te geraken”.
Alle medische gegevens uitvoerig bestudeerd hebbende zie ik geen redenen cliënt hoger dan 25% arbeidsongeschikt in te schatten.”
2.7. [eiser] was reeds sinds 1983 gedeeltelijk arbeidsongeschikt voor de AAW/WAO. Blijkens de overgelegde uitspraak van de Centrale Raad van Beroep heeft [eiser] zich op 8 september 1993 gemeld bij het UWV in verband met klachten van chronische vermoeidheid. In 1994 heeft het UWV [eiser] medegedeeld dat hij was ingedeeld in de klasse 25-35% arbeidsongeschikt. [eiser] is daartegen in beroep gegaan bij de rechtbank en vervolgens in hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep. In zijn uitspraak van 31 maart 2004 heeft de Centrale Raad van Beroep de eerdere besluiten van het UWV vernietigd en het UWV opgedragen nieuwe besluiten te nemen, met inachtneming van het in de uitspraak overwogene. Nadien heeft het UWV [eiser] ingedeeld in de klasse 80-100% arbeidsongeschikt.
2.8. [eiser] heeft vervolgens op 5 oktober 2004 telefonisch contact opgenomen met het Pensioenfonds en gevraagd of hij recht had op premievrijstelling. Bij brief van 19 november 2004 hem geschreven dat de herverzekeraar het verzoek niet in behandeling nam omdat het verzoek later dan 5 jaar na ontstaan van de arbeidsongeschiktheid was ingediend.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert veroordeling van het Pensioenfonds:
a. primair tot nakoming van het pensioenreglement terzake van de premievrije voortzetting van de pensioenopbouw conform artikel 13 van het pensioenreglement 1988 van het Pensioenfonds, met terugwerkende kracht tot en met 16 juni 1992 en tot de pensioendatum, en te vermeerderen met de wettelijke rente;
b. dan wel subsidiair tot het betalen van een vervangende schadevergoeding ter hoogte van de gederfde premievrije voortzetting van de pensioenopbouw conform artikel 13 van het pensioenreglement 1988, met terugwerkende kracht tot en met 1 juni 1992 en tot de pensioendatum, en te vermeerderen met de wettelijke rente;
c. tot betaling van de kosten van de procedure.
3.2. Voorts vordert [eiser] veroordeling van Alhermij tot nakoming van artikel 3 en artikel 14 van de herverzekeringovereenkomst tussen het Pensioenfonds en Alhermij met terugwerkende kracht tot en met 16 juni 1992, en te vermeerderen met de wettelijke rente, met veroordeling van Alhermij in de kosten van de procedure.
3.3. [eiser] stelt dat hij in 1993 – derhalve tijdig – aan het Pensioenfonds zijn arbeidsongeschiktheid heeft gemeld. Volgens hem staat inmiddels zijn aanspraak op premievrije pensioenopbouw vast, nu de Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat hij volledig arbeidsongeschikt was. Zijn vordering op het Pensioenfonds en Alhermij is volgens [eiser] sinds de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 31 maart 2004 opeisbaar. Hij vordert daarom nakoming door het Pensioenfonds van het pensioenreglement.
Voorts stelt [eiser] dat het Pensioenfonds tekort is geschoten in de nakoming van de pensioenreglement, voor zover het de aanspraak van [eiser] niet, niet tijdig of met voorbehoud heeft gemeld aan Alhermij. Het Pensioenfonds is derhalve volgens [eiser] jegens hem aansprakelijk voor de gevolgen van het feit dat Alhermij de aanspraak niet erkent.
3.4. Daarnaast stelt [eiser] dat hij op grond van artikel 6:253 van het Burgerlijk Wetboek (BW) een directe aanspraak heeft op Alhermij. Volgens [eiser] volgt uit de tekst van de herverzekeringsovereenkomst dat dat ook de bedoeling van het Pensioenfonds en Alhermij is geweest.
3.5. Het Pensioenfonds stelt zich op het standpunt dat niet het UWV maar het Pensioenfonds zelf de mate van arbeidsongeschiktheid van een deelnemer aan het pensioenreglement vaststelt. Het Pensioenfonds is daarom niet gebonden aan het oordeel van het UWV, dat bovendien andere criteria hanteert bij haar beoordeling dan het Pensioenfonds.
Voorts betwist het Pensioenfonds tekort te zijn geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen jegens [eiser] door de arbeidsongeschiktheid van [eiser] niet, niet-tijdig of onder voorbehoud aan Alhermij door te geven.
3.6. Volgens Alhermij is [eiser] niet-ontvankelijk in zijn vordering jegens haar. Op grond van artikel 1.1 van de Wet financieel toezicht is het een herverzekeraar namelijk uitsluitend toegestaan overeenkomsten te sluiten met verzekeraars, wat [eiser] niet is. Overigens betwist Alhermij dat het feit dat er in het pensioenreglement wordt verwezen naar de herverzekeringsovereenkomst (en andersom) tot de conclusie kan leiden dat [eiser] partij bij de herverzekeringsovereenkomst is.
4. De beoordeling
Alhermij
4.1. De rechtbank is – anders dan [eiser] – van oordeel dat uit de tekst van de artikelen 13 en 20 van het pensioenreglement niet volgt dat sprake is van een contractuele relatie tussen [eiser] en Alhermij. In die artikelen wordt slechts verwezen naar bepalingen uit de herverzekeringsovereenkomst tussen het Pensioenfonds en Alhermij en worden deze van overeenkomstige toepassing verklaard in de relatie tussen [eiser] en het Pensioenfonds. Dat [eiser] en het Pensioenfonds dit met elkaar zijn overeengekomen, brengt niet met zich dat er een contractuele relatie is ontstaan tussen [eiser] en Alhermij. Daarbij komt dat Alhermij geen partij is bij het pensioenreglement. Alhermij kan niet – zonder daar zelf mee ingestemd te hebben – op grond van een afspraak tussen [eiser] en het Pensioenfonds in een contractuele relatie komen te staan met [eiser].
Ook de herverzekeringsovereenkomst biedt geen grondslag voor de stelling van [eiser] dat hij een eigen vorderingsrecht jegens Alhermij heeft. De herverzekeringsovereenkomst bevat immers geen bepalingen waarin aan derden, zoals [eiser] een vorderingsrecht wordt toegekend, zoals bedoeld in artikel 6:253 BW. De vorderingen van [eiser] jegens Alhermij zullen om die reden worden afgewezen.
Het Pensioenfonds
4.2. De stelling van [eiser] dat het Pensioenfonds gehouden is de pensioenopbouw per 16 juni 1992 premievrij voort te zetten, is gebaseerd op zijn stelling dat door de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 31 maart 2004 zijn arbeidsongeschiktheid per 16 juni 1992 is komen vast te staan.
4.3. Uit artikel 13 lid 5 van het pensioenreglement volgt dat het Pensioenfonds de risico’s van gehele of gedeeltelijke beëindiging van de praktijkuitoefening wegens arbeidsongeschiktheid herverzekert. Ook blijkt uit dit artikel dat de voorwaarden waaronder die herverzekering plaatsvindt, ook gelden tussen de deelnemer, in dit geval [eiser], en het Pensioenfonds. Het Pensioenfonds kan zich derhalve tegenover [eiser] op deze voorwaarden beroepen. Artikel 12 lid 2 van de herverzekeringsovereenkomst bepaalt dat het Alhermij is die vaststelt of een deelnemer meer dan 25% arbeidsongeschikt is in de zin van de herverzekerings¬overeenkomst (onder de 25% arbeidsongeschiktheid bestaat geen recht op uitkering van de te betalen pensioenpremie).
4.4. Om de mate van arbeids¬ongeschiktheid vast te kunnen stellen is [eiser] in 1994 onderzocht door een arts, dr. Hololtcheff. Zoals blijkt uit de onder ?2.6 geciteerde brief van Alhermij is voorts informatie ingewonnen bij psychiater dr. F.J. Huyse in het Academisch Ziekenhuis VU te Amsterdam. Na bestudering van alle gegevens heeft Alhermij (en derhalve ook het Pensioenfonds) geoordeeld dat er geen sprake was van een arbeidsongeschiktheidspercentage van meer dan 25%. Gesteld noch gebleken is dat er aan deze afwijzing geen behoorlijk onderzoek ten grondslag zou liggen, dat de afwijzing niet deugdelijk is gemotiveerd of dat de weigeringsgrond de beslissing in redelijkheid niet zou kunnen dragen. Het moet er daarom voor gehouden worden dat de afwijzing zorgvuldig tot stand is gekomen. Overigens blijkt uit de onder ?2.6 geciteerde brief dat dr. Hololtcheff – anders dan [eiser] tijdens de comparitie heeft gesteld – bij zijn onderzoek ook de klachten rondom de chronische vermoeidheid van [eiser] heeft betrokken. Voor zover [eiser] heeft bedoeld te stellen dat de afwijzing niet zorgvuldig tot stand is gekomen omdat zijn klachten van chronische vermoeidheid niet zouden zijn onderzocht, moet deze stelling daarom worden verworpen.
4.5. Nu op grond van het pensioenreglement (gecombineerd met de herverzekeringsovereenkomst) tussen partijen gold dat Alhermij de mate van arbeidsongeschiktheid zou vaststellen, had het op de weg van [eiser] gelegen het aan het Pensioenfonds kenbaar te maken als hij het niet met de vaststelling door Alhermij eens was geweest. [eiser] heeft echter na de brief van 23 maart 1995, waarin het Pensioenfonds haar afwijzing herhaalde, niet meer van zich laten horen aan het Pensioenfonds. Het Pensioenfonds kon zich daarom op het standpunt stellen dat er geen sprake was van meer dan 25% arbeidsongeschiktheid als bedoeld in de herverzekeringsovereenkomst. Dit wordt niet anders door het feit dat het UWV zich jaren later op een ander standpunt heeft gesteld. Zoals hiervoor reeds is overwogen gold in de contractuele relatie tussen partijen immers dat niet het UWV maar Alhermij de mate van arbeidsongeschiktheid vaststelde. Het feit dat het UWV later een ander standpunt hierover in heeft genomen, brengt daarom niet met zich dat ook het Pensioenfonds daaraan zonder meer gehouden zou zijn. Nu de vorderingen van [eiser] uitsluitend zijn gebaseerd op de stelling dat het Pensioenfonds aan de vaststelling door het UWV is gebonden, zullen de vorderingen van [eiser] worden afgewezen.
4.6. De rechtbank overweegt ten overvloede nog dat het onder omstandigheden denkbaar is dat [eiser] nog vorderingen op het Pensioenfonds heeft, indien en voor zover alsnog vast zou komen te staan dat [eiser] op of rond 16 juni 1992/1 juli 1993 arbeidsongeschikt was in de zin van het pensioenreglement en de herverzekerings¬overeenkomst. Dat er sprake was van dergelijke arbeidsongeschiktheid is thans niet vast komen te staan nu – zoals hiervoor is overwogen – het enkele oordeel van het UWV daartoe onvoldoende is. Aangezien [eiser] zijn vorderingen in de onderhavige procedure uitsluitend heeft gebaseerd op het oordeel van het UWV, zal de rechtbank niet nader onderzoeken of sprake is van arbeidsongeschiktheid in de zin van het pensioenreglement/de herverzekeringsovereenkomst. Of in een dergelijk geval de vorderingen van [eiser] zijn verjaard, zoals het Pensioenfonds stelt, is overigens niet vast te stellen zonder nader debat tussen partijen (onder meer over de vraag of artikel 13 lid 5 van de herverzekerings¬overeenkomst van toepassing is, nu [eiser] zich binnen vijf jaar na het beëindigen van zijn praktijk heeft gemeld en over de vraag waarop de verjaring dan betrekking zou hebben).
4.7. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van het Pensioenfonds en Alhermij worden begroot op:
- vast recht EUR 254,00
- salaris advocaat EUR 904,00 (2,0 punten × tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 1.158,00
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Pensioenfonds tot op heden begroot op EUR 1.158,00,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Wagenaar en in het openbaar uitgesproken op 16 juni 2010.?