Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 227539 / HA ZA 07-509
1. [eiser sub1],
wonende te [woonplaats],
2. [eiseres sub2],
wonende te [woonplaats],
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. F. van der Brug,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ENECO B.V.,
gevestigd te Utrecht,
als rechtsopvolger onder algemene titel van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ENBU B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. J.M. van Noort.
Partijen zullen hierna [eisers] c.s. en Eneco genoemd worden.
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 26 november 2008;
- het deskundigenbericht van J.J.M. Vernooij van 2 september 2009;
- de conclusie na deskundigenbericht van [eisers] c.s. van 14 oktober 2009;
- de conclusie na deskundigenbericht van Eneco van 11 november 2009.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. Eneco heeft omstreeks juli 2006 een langgestuurde boring verricht en in de daardoor ontstane ruimte drie mantelbuizen aangelegd. In twee van die mantelbuizen bevinden zich laagspanningskabels (door partijen ook aangeduid als L.S. kabels). De mantelbuizen bevinden zich over een afstand van ongeveer 45 meter in grond die eigendom is van [eisers] c.s. In het tussenvonnis van 16 april 2008 heeft de rechtbank overwogen dat de (primaire) vordering van [eisers] c.s. tot verwijdering van de mantelbuizen en de kabels zal worden afgewezen. Dit brengt mee dat ook de daaraan gekoppelde vordering, strekkende tot betaling van EUR 5.640,60, zal worden afgewezen. Daarnaast heeft de rechtbank in voornoemd tussenvonnis beslist dat de reconventionele vordering van Eneco geen behandeling behoeft, nu aan de voorwaarde voor die vordering (toewijzing van de primaire vordering van [eisers] c.s.) niet is voldaan. De rechtbank heeft voorts in dat tussenvonnis overwogen dat Eneco inbreuk heeft gemaakt op het eigendomsrecht van [eisers] c.s. met betrekking tot het perceel, en geconcludeerd dat Eneco aansprakelijk is voor de gevolgen van het aanbrengen van de mantelbuizen en de kabels. [eisers] c.s. vordert, subsidiair, in verband met de inbreuk op het vrije genot van haar eigendom schadevergoeding ter hoogte van EUR 25.000,--. Eneco heeft de hoogte van het bedrag betwist. Ter vaststelling van de schade heeft de rechtbank in haar tussenvonnis van 26 november 2008 J.J.M. Vernooij benoemd. Vernooij heeft zijn definitieve taxatierapport op 2 september 2009 opgesteld. Hij begroot de schade op EUR 17.010,--, bestaande uit drie componenten die voortvloeien uit zijn beantwoording van de vragen 1, 2 en 7. Partijen hebben ieder een conclusie na deskundigenbericht ingediend. De rechtbank zal thans de bevindingen van Vernooij en de standpunten van partijen daarover bespreken.
2.2. Vraag 1 luidt, voor zover thans relevant, als volgt:
Wat is de waardevermindering van het perceel met de zich daarop bevindende opstallen (woonhuis, tuinderij en kwekerij) van [eisers] c.s. (…) als gevolg van de daarin aangebrachte drie mantelbuizen en kabels, in aanmerking nemende dat de mantelbuizen en kabels mede ten behoeve van derden zijn aangebracht en een van de kabels reeds omstreeks 1977 door en ten behoeve van [eisers] c.s. is aangebracht?
2.3. Vernooij schat de waarde van de grond, de kabels weggedacht, op EUR 22,50 per m2. Hierover hebben partijen geen opmerking gemaakt. Daarnaast is Vernooij van oordeel dat het perceel door de aanwezigheid van de kabels over een oppervlakte van 5 meter breed en 45 meter lang (totaal 225 m2) met 75% in waarde is verminderd. De waardevermindering begroot hij derhalve op (afgerond) EUR 3.800,-- (225 m2 x 75/100 x EUR 22,50). Daaraan legt hij het volgende ten grondslag. Het perceel wordt aan één kant begrensd door een spoorlijn en aan de andere kant door een watergang. De kabels liggen in een weiland op een diepte van ongeveer 6,6 meter oplopend tot 2,5 – 3,5 meter. Het weiland maakt deel uit van een tuindersbedrijf, bestaande uit diverse percelen. De aan het desbetreffende perceel toegekende bestuursrechtelijke bestemming is echter “sport en spel”, met lichte bebouwingsmogelijkheden. Hierbij kan worden gedacht aan recreatie voor de beoefening waarvan een specifieke inrichting en bebouwing van terreinen noodzakelijk is, zoals voetbalvelden, tennisbanen en volkstuincomplexen. Bebouwing in de buurt van de kabels is wel mogelijk maar met het oog op reparatie/vervanging zal een strook van minimaal 5 m breedte nodig zijn om er goed bij te kunnen met technisch materiaal. Daarnaast kan het hinderlijk zijn om boven de kabels te bouwen omdat het bij het verankeren van (ook lichte) bebouwing, zinvol kan zijn om een paar heipalen te slaan en er dan met de kabels rekening zou moeten worden gehouden.
2.4. [eisers] c.s. is het eens met de door Vernooij gehanteerde rekenmethodiek maar betoogt dat behalve de strook van 225 m2 ook een oppervlakte van 1350 m2 in waarde is verminderd. De totale waardevermindering bedraagt volgens haar EUR 26.581,-- (EUR 3.800,-- + EUR 22.781,--). In verband hiermee voert [eisers] c.s. aan dat het gedeelte van het perceel dat ten oosten van de kabels ligt in feite geheel onbebouwbaar is, nu de dwars door het perceel heen snijdende kabels verhinderen dat er aan één stuk door gebouwd kan worden en op grond van het bestemmingsplan bij bebouwing een zekere afstand van de spoorlijn in acht moet worden genomen. Volgens [eisers] c.s. is het resterende deel te klein om nog bebouwd te kunnen worden. Eneco betoogt dat dit standpunt van [eisers] c.s. onjuist is en de deskundige er terecht vanuit is gegaan dat slechts over een beperkte breedte van het perceel sprake kan zijn van waardevermindering.
2.5. De rechtbank overweegt naar aanleiding hiervan dat Vernooij kennis heeft genomen van het standpunt van [eisers] c.s. voordat hij zijn definitieve rapport aan de rechtbank verstrekte. Zijn oordeel luidt dat het perceel dat ten oosten van de kabels ligt niet ongeschikt is geworden omdat er nog steeds lichte bebouwing op mogelijk is. De rechtbank deelt dit oordeel. Zelfs met inachtneming van het vereiste dat vanaf de spoorlijn een zekere afstand in acht moet worden genomen biedt een oppervlakte van 1350 m2 voldoende bebouwingsmogelijkheden. De rechtbank verwerpt dan ook het standpunt van [eisers] c.s. dat ter vaststelling van de waardevermindering moet worden uitgegaan van een oppervlakte groter dan 225 m2.
2.6. Eneco is het niet eens met de door Vernooij gehanteerde rekenmethodiek. Volgens Eneco moet de LTO/Gasunie-norm worden gevolgd, op grond waarvan de waardevermindering zou neerkomen op EUR 539,60. Zij voert aan dat Vernooij van een onjuiste diepteligging is uitgegaan. Naar aanleiding van het door Vernooij aan partijen verzonden concept van zijn rapport heeft Eneco de deskundige er in twee brieven op gewezen dat de diepteligging respectievelijk 8 meter bij binnentreden van het perceel (aan de zijde van de spoorlijn) bedraagt en ongeveer 4,7 meter bij het verlaten van het perceel (aan de zijde van de watergang). Gelet op de door Eneco overgelegde tekening neemt ook de rechtbank vooralsnog aan dat de door Eneco genoemde diepten juist zijn. Dit heeft echter niet tot gevolg dat de door Vernooij vastgestelde waardevermindering als ondeugdelijk terzijde zou moeten worden gesteld. Eneco betoogt immers dat Vernooij terecht stelt dat er bij het eventueel aanbrengen van heipalen mogelijk een probleem zou kunnen ontstaan. Hieruit leidt de rechtbank af dat Eneco het standpunt inneemt dat ook bij de door haar genoemde diepteliggingen van de kabels het heien problematisch kan zijn.
2.7. Eneco betoogt voorts dat van het aanbrengen van heipalen geen sprake kan zijn, gelet op de bebouwing die krachtens het vigerende bestemmingsplan mogelijk is (lichte sportgebouwen en/of volkstuinhuisjes). De rechtbank volgt Eneco hierin niet. Volgens Vernooij kan het ook bij lichte bebouwing zinvol zijn om een paar heipalen te slaan. Eneco heeft niets aangevoerd op grond waarvan aan dit oordeel van de deskundige zou moeten worden getwijfeld. Bovendien sluit de bestemming van het perceel niet uit dat er bijvoorbeeld een sportkantine zal worden gebouwd. Het komt de rechtbank aannemelijk voor dat bij de bouw daarvan het aanbrengen van heipalen noodzakelijk kan zijn.
2.8. Met betrekking tot de LTO/Gasunie-norm overweegt Vernooij dat deze volgens de heer [A] van LTO lang niet altijd wordt toegepast en zeker niet als het over de locatie als de onderhavige gaat, waarbij de kabels dwars over het perceel liggen en niet aan de rand. De rechtbank ziet geen reden om hieraan te twijfelen.
2.9. Vraag 2 luidt als volgt:
Kunt u gelet op het feit dat de mantelbuizen en kabels mede ten behoeve van derden zijn aangebracht aangeven of een vergoeding ten behoeve van [eisers] c.s. voor het door Eneco kunnen transporteren van energie door de kabels door de grond van [eisers] c.s. in vergelijkbare omstandigheden gebruikelijk is? Indien een dergelijke vergoeding gebruikelijk is, kunt u gemotiveerd de hoogte van de vergoeding in dit geval begroten? Kunt u dit aspect meenemen bij de vaststelling van de waardevermindering van de grond?
2.10. In antwoord op deze vraag heeft Vernooij het volgende geschreven:
Een vergoeding voor transport van energie door leidingen door de grond van de heer en mevrouw [eisers] is niet gebruikelijk en komt in de praktijk niet veel voor. Uit de jaarnota van 16-11-2005 van Eneco is af te leiden dat het transport van energie 23% bedraagt van de totale nota exclusief BTW. Wij vinden een beperkte vergoeding voor transport naar de sportvelden als een eenmalige vergoeding toch redelijk en stellen u voor dit vast te stellen op 23% van 3 jaarverbruik, waarbij het verbruik van energie voor 3 jaar afgeleid wordt uit een gemiddelde van de afgelopen 10 jaar verbruik bij de sportvelden met een minimum van € 3.000,-- als transportvergoedingsrecht.
2.11. [eisers] c.s. betoogt in verband hiermee dat tegenwoordig sprake is van leidingnetbeheer apart van energielevering en dat het daarom vanzelfsprekend is dat voor beide componenten van de energieaanvoer een vergoeding wordt berekend, dus zowel voor het moeten dulden van leidingen in de grond als het moeten dulden dat door die leidingen energie wordt getransporteerd. Consumenten betalen immers ook voor zowel de aansluiting op het net als de geleverde energie. Het is daarom volgens [eisers] c.s. redelijk dat Vernooij dit in zijn heeft beoordeling betrokken en daarvoor een eenmalige vergoeding van EUR 3.000,-- heeft vastgesteld. Eneco voert aan dat nu Vernooij tot de conclusie komt dat een vergoeding voor het transport van energie door leidingen door gronden als de onderhavige niet gebruikelijk is er, gelet op de vraagstelling van de rechtbank, geen aanleiding bestaat om enige vergoeding voor de doorgifte van elektrische energie vast te stellen. De splitsing in de nota voor levering van energie, tussen enerzijds de levering van energie zelf en anderzijds de vergoeding die aan de netbeheerder moet worden betaald voor het transport van energie, is een gevolg van de privatisering van de elektriciteitsmarkt. Een consument moet een vergoeding betalen voor het gebruik van de netinfrastructuur, welke is gebaseerd op de kosten van aanleg, onderhoud en instandhouding van die infrastructuur. Met een dergelijke vergoeding kan volgens Eneco geen rekening worden gehouden bij het bepalen van de schade als gevolg van de waardevermindering van het perceel in verband met de aanwezigheid van de kabels. [eisers] c.s. is geen netbeheerder en zorgt niet voor aanleg, onderhoud en instandhouding van de infrastructuur.
2.12. De rechtbank neemt het betoog van Eneco over. Nog afgezien van het feit dat Vernooij, ondanks dat het niet gebruikelijk is, niet heeft toegelicht waarom hij in dit geval toch een beperkte vergoeding redelijk acht, moet het bedrag van EUR 3.000,-- volgens hem worden beschouwd als een transportvergoedingsrecht. Een dergelijke vergoeding ziet niet op de waardevermindering van de grond. Het vergoedingsrecht waarop Vernooij doelt kan ook niet anderszins worden beschouwd als een vergoeding voor schade die [eisers] c.s. leidt als gevolg van het aanbrengen van de kabels door Eneco. Bij de vaststelling van de schade moet het door Vernooij voorgestane transportvergoedingsrecht dan ook buiten beschouwing blijven.
2.13. Vraag 7 luidt als volgt:
Heeft u nog overige opmerkingen die voor de beoordeling van de zaak van belang kunnen zijn?
2.14. Op deze vraag heeft Vernooij als volgt geantwoord:
Omdat de heer mevrouw [eisers] in 1977 volgens hun opgave circa Hfl. 45.000,-- of
€ 20.420,-- voor de aanleg van de energie hebben betaald en destijds de koppeling naar de sportvelden is gemaakt zou redelijk zijn om alsnog een deel / de helft van deze kosten aan de heer en mevrouw [eisers] terug te betalen. De volgens de heer en mevrouw [eisers] betaalde circa Hfl. 45.000,-- bestond uit Hfl. 25.000,-- voor kabels, Hfl. 18.000,-- voor trafostation en Hfl. 2.500,-- voor de grondwerkzaamheden. Wij vinden overigens wel, dat er na deze volledige schadeloosstelling zoals totaal berekend op bladzijde 7 [toevoeging rechtbank: waar het saldo van de 3 vergoedingsfactoren is vermeld] door de familie [eisers] medewerking moeten worden verleend aan het vestigen van een zakelijk recht voor het hebben van en onderhouden van de L.S. kabels.
2.15. [eisers] c.s. neemt geen uitdrukkelijk standpunt in over de vraag of de suggestie van Vernooij, dat Eneco haar EUR 10.210,-- vergoedt, bij haar vordering tot schadevergoeding moet worden betrokken. De rechtbank veronderstelt dat dit is ingegeven door het feit dat [eisers] c.s. betoogt dat haar vordering van EUR 25.000,-- redelijk is, aangezien zij de waardevermindering zelf begroot op EUR 26.581,--. Eneco stelt dat er geen enkele aanleiding bestaat om aan [eisers] c.s. nog een vergoeding toe te kennen ter zake van de in 1977 door haar betaalde kosten voor de aanleg van de elektriciteitsvoorziening naar het woonhuis. Dit zijn nu eenmaal kosten die door consumenten altijd zelf moeten worden gedragen. Daarnaast voert Eneco aan dat deze kosten niet relevant zijn bij de beoordeling van hetgeen zij aan [eisers] c.s. moet betalen voor het hebben van de kabels in de grond.
2.16. De rechtbank overweegt dat het Vernooij, gelet op de vraagstelling van de rechtbank, geheel vrijstond om voor te stellen dat Eneco alsnog de helft van de destijds door [eisers] c.s. gedragen kosten in verband met de aanleg van de elektriciteitsvoorziening vergoedt. De vordering van [eisers] c.s. in deze procedure is echter beperkt tot vergoeding van haar schade als gevolg van het door Eneco in 2006 aanbrengen van de kabels en de daarmee gepaard gaande inbreuk op het vrije genot van haar eigendom. De kosten die Eneco 1977 heeft gemaakt vallen daar niet onder. Bij de vaststelling van de schade moet dit voorstel van Vernooij dan ook buiten beschouwing blijven.
2.17. Met inachtneming van het bovenstaande concludeert de rechtbank dat de schade van [eisers] c.s. EUR 3.800,-- bedraagt. Haar subsidiaire vordering zal tot dit bedrag worden toegewezen. Aangezien Eneco de vordering tot betaling van wettelijke rente niet heeft weersproken zal ook deze vordering worden toegewezen, met ingang van 5 juli 2006.
2.18. [eisers] c.s. vordert voorts Eneco te verbieden de eigendom van [eisers] c.s. aan de [adres] te [plaats] zonder van haar voorafgaand verkregen schriftelijke toestemming te betreden, te doen of laten betreden, daarop of daarin werkzaamheden te verrichten, te doen of laten verrichten, of - met inachtneming van hetgeen over haar primaire vordering wordt beslist - op enigerlei andere wijze te gebruiken, te doen of laten gebruiken, op verbeurte van een aan [eisers] c.s. te betalen dwangsom van EUR 25.000,-- voor elke overtreding hiervan en bovendien van EUR 5.000,-- voor elke dag dat die overtreding langer duurt dan één dag. Gesteld noch gebleken is dat Eneco in de toekomst waarschijnlijk opnieuw werkzaamheden zal verrichten die een inbreuk zouden kunnen maken op het eigendomsrecht van [eisers] c.s. met betrekking tot hun onroerende zaken aan voornoemd adres. Bij gebrek aan belang zal deze vordering van [eisers] c.s. worden afgewezen.
2.19. Eneco zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Omdat een aanzienlijk deel van het gevorderde bedrag wordt afgewezen, begroot de rechtbank de proceskosten aan de zijde van [eisers] c.s. op basis van het toegewezen bedrag op:
- dagvaarding EUR 70,85
- vast recht 300,00
- salaris advocaat 1.152,00 (3,0 punten × tarief EUR 384,00)
Totaal EUR 1.522,85
De wettelijke rente over dit bedrag zal worden toegewezen zoals gevorderd.
2.20. De nakosten, waarvan [eisers] c.s. betaling vordert, zullen op de in het dictum weergegeven wijze worden begroot.
2.21. De eis in reconventie is voorwaardelijk ingesteld. Uit de beslissing in conventie vloeit voort dat de voorwaarde niet is vervuld, zodat op de vordering in reconventie geen beslissing hoeft te worden gegeven.
in conventie en reconventie
2.22. De rechter, die de tussenvonnissen in deze zaak heeft gewezen, heeft dit vonnis niet kunnen wijzen doordat hij inmiddels in een andere sector van deze rechtbank werkzaam is.
3.1. veroordeelt Eneco om aan [eisers] c.s. te betalen een bedrag van EUR 3.800,00 (drieduizendachthonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van 5 juli 2006 tot de dag van volledige betaling,
3.2. veroordeelt Eneco in de proceskosten, aan de zijde van [eisers] c.s. tot op heden begroot op EUR 1.522,85, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.3. veroordeelt Eneco in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- EUR 131,-- aan salaris advocaat,
- te vermeerderen, onder de voorwaarde dat betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden en de veroordeelde niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan, met een bedrag van EUR 68,-- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
3.4. verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.5. wijst het meer of anders gevorderde af,
3.6. verstaat dat de vordering geen behandeling behoeft.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.K.J. van den Boom en in het openbaar uitgesproken op
9 juni 2010. JB/MH