ECLI:NL:RBUTR:2010:BM6692

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
12 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-600188-10
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag door het naar beneden gooien van een fiets vanaf een zesde verdieping

In deze zaak heeft de rechtbank Utrecht op 12 mei 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot doodslag en vernieling. De verdachte heeft op 15 februari 2010 vanaf de zesde verdieping van een flatgebouw een fiets naar beneden gegooid, waarbij de fiets op het hoofd van het slachtoffer [slachtoffer 1] terechtkwam. Dit leidde tot een snee in zijn hoofd, waarvoor hij zeven hechtingen nodig had, en een hersenschudding. Het slachtoffer heeft nog steeds last van de gevolgen van het incident en gebruikt pijnstillers. Een tweede slachtoffer, [slachtoffer 2], stond op korte afstand en had ook kunnen worden geraakt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelde door de fiets naar beneden te gooien, en dat hij zich bewust was van de aanmerkelijke kans dat hij iemand zou verwonden of doden. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 20 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringscontact en behandeling bij De Waag. Daarnaast moest de verdachte een schadevergoeding van € 1.000,- betalen aan het slachtoffer. De rechtbank achtte de verklaring van de verdachte, dat de fiets uit zijn handen was geglipt, niet geloofwaardig, en concludeerde dat hij de fiets met opzet had gegooid. De rechtbank sprak de verdachte vrij van andere tenlastegelegde feiten, maar oordeelde dat zijn handelen een ernstige inbreuk op de integriteit van de slachtoffers vormde.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600188-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 12 mei 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1971] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in de P.I. Utrecht, Huis van Bewaring, locatie Nieuwegein,
raadsman mr. A.C. Vingerling, advocaat te Utrecht.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 28 april 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
- feit 1 primair: geprobeerd heeft [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te doden door een fiets vanaf de zesde verdieping naar beneden te gooien;
- feit 1 subsidiair: geprobeerd heeft [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
- feit 2: de ruit van een auto heeft vernield.
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feit 1 primair en feit 2 heeft begaan. De verklaring van verdachte, namelijk dat de fiets uit zijn handen is geglipt, wordt niet bevestigd door enig ander materiaal en is ook niet begrijpelijk. Indien de fiets uit zijn handen zou zijn geglipt dan zou de fiets op het trottoir terecht zijn gekomen. Gelet op de plaats waar de fiets terecht is gekomen, te weten vier meter van de flat vandaan op de rijbaan, kan het niet anders dan dat de fiets met een boog is gegooid. Verdachte heeft door een fiets vanaf de zesde verdieping naar beneden te gooien, bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat iemand hierdoor zou komen te overlijden. Verdachte heeft zich eveneens schuldig gemaakt aan de vernieling van een ruit van een auto.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van feit 1 en 2.
Ten aanzien van feit 1 stelt de raadsman zich op het standpunt dat verdachte geen opzet had om iemand te doden. Verdachte heeft verklaard dat hij de fiets per ongeluk heeft laten vallen. Door een botsing met de reling zou de fiets voorwaartse kracht kunnen krijgen. Zodoende kan verklaard worden waarom de fiets op de auto is gevallen.
Indien de rechtbank van oordeel is dat verdachte de fiets niet per ongeluk heeft laten vallen, maar dat hij de fiets op de auto wilde gooien, dan ontbreekt het voorwaardelijk opzet voor poging tot doodslag. Verdachte wilde de fiets op de auto gooien en niet op iemand. Verdachte was zich niet bewust van de aanmerkelijke kans dat iemand daar zou kunnen lopen en heeft deze kans ook niet op de koop toegenomen. Hij heeft bij de politie immers meerdere keren verklaard dat hij naar beneden had gekeken en geen mensen zag lopen.
Daarnaast is de kans niet aanmerkelijk te noemen dat iemand zou komen te overlijden door een val van een fiets van de zesde verdieping. De fiets is namelijk half op de auto en half op [slachtoffer 1] terecht gekomen. De auto heeft de helft van klap opgevangen, waardoor het niet waarschijnlijk is dat iemand zou komen te overlijden als gevolg hiervan.
Ten aanzien van feit 2 stelt de raadsman zich op het standpunt dat verdachte geen opzet had om de auto te vernielen.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
Op 15 februari 2010 rond 15:00 uur heeft verdachte ruzie gehad met [getuige 1] op de zesde verdieping van een flat te Nieuwegein. Verdachte verliet de woning en liep vervolgens de galerij van de flat op. [getuige 1] liep achter verdachte aan.
[getuige 1] heeft verklaard dat verdachte op dat moment zijn fiets -welke hij mee naar boven genomen had- pakt en aan haar vroeg of zij wilde zien hoe hij de fiets op de taxi beneden zal gooien. Verdachte keek naar beneden en gooide vervolgens de fiets naar beneden. Verdachte heeft de fiets met kracht en met een zwaai over de reling gegooid. Het was niet zo dat de fiets uit zijn handen glipte, aldus [getuige 1].
[getuige 2] heeft eveneens verklaard dat verdachte zei dat hij de fiets op die auto daar beneden zou gooien. Verdachte pakte de fiets en gooide deze over de reling naar beneden.
Op het moment dat verdachte de fiets naar beneden gooide, werd [slachtoffer 1] opgehaald voor zijn rijles. Hij wilde net in de lesauto instappen toen hij iets hards op zijn hoofd voelde. Later zag hij dat een fiets naast de auto lag en besefte hij dat deze fiets op zijn hoofd was gevallen.
Op dat moment stond [slachtoffer 2] ongeveer één meter achter [slachtoffer 1]. Hij was de auto uitgestapt vanaf de bestuurdersplaats om plaats te maken voor [slachtoffer 1]. [slachtoffer 2] wilde achterin plaats gaan nemen toen hij zag dat [slachtoffer 1] een fiets op zijn hoofd kreeg. De fiets was half op [slachtoffer 1] en half op de bestuurderszijde van de auto terechtgekomen. Door de val van de fiets was de voorruit van de lesauto beschadigd.
[benadeelde 1] -de eigenaar van de lesauto- heeft aangifte gedaan van vernieling van de voorruit van de lesauto.
Na afloop van het incident heeft de politie onderzoek gedaan naar de situatie ter plaatse. Zij hebben geconstateerd dat de breedte van het trottoir, gerekend vanaf de flat tot de rijbaan waar de auto had gestaan, ongeveer 450 centimeter is. De breedte van de galerij bedroeg 117 centimeter. De verbalisanten concluderen hieruit dat de fiets -indien hij naar beneden was gevallen- nooit de op de rijbaan stilstaande auto van de benadeelde of de persoon bij de auto direct geraakt kon hebben.
Ter zitting zijn foto’s getoond van de auto en de gevallen fiets. Op de foto’s is te zien dat de auto op de rijbaan staat en niet op het trottoir. Tevens is te zien dat de auto schade heeft aan de ruit aan de bestuurderszijde. Deze zijde van de auto staat het verst van de flat af.
Bewijsoverwegingen
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij de fiets op de galerij wilde draaien. Om de fiets te draaien, moest hij de fiets over de reling heen tillen. Op het moment dat hij de fiets boven de reling hield, kon verdachte de fiets niet meer houden en viel de fiets naar beneden. De fiets is mogelijk gevallen door een botsing met de reling of doordat verdachte de fiets niet meer kon houden door de pijn in zijn schouder.
De rechtbank acht -gelet op bovengenoemde feiten en omstandigheden- de verklaring van verdachte niet geloofwaardig. De verklaring van verdachte is in tegenstrijd met de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2], die beiden verklaren dat verdachte de fiets naar beneden gooide, waarbij [getuige 1] ook verklaart dat verdachte de fiets met kracht en een zwaai over de reling gooide. Beiden verklaren dat verdachte heeft gezegd dat hij de fiets naar beneden op de auto zou gooien.
Daarnaast is de verklaring van verdachte in tegenstrijd met de bevindingen van de politie. De breedte van het trottoir is 450 centimeter. Verdachte stond met de fiets op de galerij die 117 centimeter breed is. De auto stond op de rijbaan. Dit betekent dat de fiets minimaal een afstand van (450 -/- 117 =) 333 centimeter naar voren heeft afgelegd. De fiets is verder aan de bestuurderszijde van de auto -de zijde die het verst van de flat afligt- terecht gekomen, wat inhoudt dat de fiets nog verder van de flat af is beland.
Indien de fiets uit de handen van verdachte was geglipt, was de fiets loodrecht naar beneden gevallen en op het trottoir terechtgekomen. Nu de fiets op de auto, die op de rijbaan stond, terecht is gekomen, kan het niet anders dan dat de fiets met kracht naar voren is gegooid.
Ten aanzien van feit 1
Voorwaardelijk opzet
Verdachte heeft een fiets vanaf de zesde verdieping van een flatgebouw naar beneden gegooid. Verdachte heeft deze fiets op de beneden staande lesauto willen gooien. De rechtbank leidt dit af uit het feit dat verdachte -vlak voordat hij de fiets gooit- eerst naar beneden heeft gekeken en vervolgens aan [getuige 1] vroeg of zij wilde zien hoe hij een fiets op de beneden staande taxi gooide.
Heeft verdachte hiermee ook voorwaardelijk opzet gehad op het met de fiets raken van iemand die daar beneden staat? De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
Verdachte heeft rond drie uur ’s middags een fiets op een geparkeerde auto gegooid. Het is een feit van algemene bekendheid dat personen op elk moment in en uit een geparkeerde auto kunnen stappen. Dit geldt des te meer voor een lesauto, waarbij personen veelvuldig in- en uitstappen. Dat verdachte dacht dat hij de fiets op een taxi gooide in plaats van een lesauto, doet hieraan niets af, omdat ook bij een geparkeerde taxi personen veelvuldig in- en uitstappen.
Kwalificatie
De rechtbank is van oordeel dat het bovengenoemde is te kwalificeren als poging tot doodslag en overweegt daartoe als volgt.
De fiets die door verdachte vanaf de zesde verdieping naar beneden is gegooid, heeft [slachtoffer 1] op zijn hoofd geraakt. [slachtoffer 2] stond vlak achter [slachtoffer 1] en de fiets vloog rakelings langs zijn hoofd. Indien een dergelijk zwaar object, te weten een fiets met diverse scherpe delen/uitsteeksels zoals trappers en stuur vanaf een dergelijke hoogte naar beneden wordt gegooid en deze fiets raakt een persoon op het hoofd, dan is -naar algemene ervaringsregels- de kans aanmerkelijk dat die persoon komt te overlijden.
Door aldus te handelen heeft verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zouden komen te overlijden en heeft hij die kans blijkens de wijze van handelen ook welbewust aanvaard en op de koop toe genomen.
De rechtbank acht derhalve feit 1 primair, te weten poging tot doodslag, meermalen gepleegd, wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 2
Zoals reeds hierboven is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte de fiets opzettelijk naar beneden heeft gegooid en dat hij hiermee de auto wilde raken.
Verdachte heeft zich derhalve schuldig gemaakt aan de vernieling van de voorruit van de auto van [benadeelde 1].
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
Primair
op 15 februari 2010 te Nieuwegein, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet een fiets, van de zesde verdieping naar beneden heeft gegooid op die [slachtoffer 1] en in de onmiddellijke nabijheid van die [slachtoffer 2], zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
2.
op 15 februari 2010 te Nieuwegein opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een personenauto toebehorende aan [benadeelde 1], heeft vernield, door toen aldaar opzettelijk en wederrechtelijk een fiets, van de zesde verdieping van een flat op voornoemde auto te gooien;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
- feit 1 primair: poging tot doodslag, meermalen gepleegd;
- feit 2: opzettelijk en wederrechtelijk, enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Aan die proeftijd dienen de bijzondere voorwaarden te worden gekoppeld, zoals genoemd in het reclasseringsrapport, te weten een meldingsgebod bij Reclassering Nederland, een behandelverplichting bij De Waag of een soortgelijke instelling en meewerken aan een middelencontrole.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank om bij strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en hem te veroordelen tot een onvoorwaardelijk strafdeel gelijk aan het voorarrest, aangevuld met een voorwaardelijk strafdeel. Verdachte had geen boos opzet om iemand daadwerkelijk te verwonden. Er is slechts sprake van voorwaardelijk opzet in de meest lichte vorm. De verdediging verzoekt de rechtbank om rekening te houden met het feit dat in het psychiatrisch rapport geconcludeerd wordt dat de zelfcontrole van verdachte enigszins werd beperkt door een impulsstoornis. Verdachte heeft daarnaast veel spijt van het gebeuren. Verdachte heeft geen strafblad met betrekking tot geweldsdelicten en het recidive risico wordt ingeschat als laag.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft vanaf de zesde verdieping van een flatgebouw een fiets naar beneden gegooid. Deze fiets kwam op het hoofd van [slachtoffer 1] terecht. Als gevolg hiervan heeft [slachtoffer 1] onder andere een snee in zijn hoofd opgelopen (7 hechtingen) en een hersenschudding. Blijkens een mededeling van de officier van justitie ter zitting heeft [slachtoffer 1] tot op de dag van vandaag nog last van het voorval. [slachtoffer 1] gebruikt nog steeds pijnstillers en hij heeft fysiotherapie voor de pijn in zijn nek, rug en hoofd.
De fiets is tevens rakelings naast [slachtoffer 2] terecht gekomen. Het hele incident heeft -blijkens zijn verklaring- grote indruk op hem gemaakt. Indien hij een meter verder had gestaan, was de fiets wellicht op zijn hoofd terechtgekomen, aldus [slachtoffer 2].
Verdachte heeft zich tevens schuldig gemaakt aan de vernieling van de voorruit van een auto.
Het handelen van verdachte vormt een ernstige inbreuk op de integriteit van de slachtoffers en heeft voor hen verstrekkende gevolgen gehad. De rechtbank is van oordeel dat op een dergelijk strafbaar feit niet anders kan worden gereageerd dan met een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het reclasseringsadvies , waarin geadviseerd wordt om bij strafoplegging aan verdachte een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldingsgebod, een behandelverplichting bij De Waag en een middelencontrole.
De rechtbank heeft eveneens rekening gehouden met het psychiatrisch rapport , waarbij geconcludeerd wordt dat verdachte ten tijde van het delict, lijdende was aan impulscontrolestoornis. De zelfcontrole van verdachte werd enigszins beperkt door een impulsstoornis, gefundeerd op een diepergelegen persoonlijkheidsstoornis. De recidivekans wordt ingeschat als laag. De rechtbank neemt deze conclusies over, maakt deze tot de hare en houdt hiermee rekening bij de strafoplegging.
Geadviseerd wordt om verdachte te begeleiden voor het naïeve en impulsieve van zijn gedrag. Gedacht kan worden aan een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel onder een verplicht reclasseringstoezicht, bijvoorbeeld bij De Waag.
Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf voldoende recht doet aan de ernst van de feiten en de persoon van verdachte. De rechtbank veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met daarbij de bijzondere voorwaarden, zoals genoemd in het reclasseringsrapport. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie.
7. De benadeelde partijen
De benadeelde partij [benadeelde 1] vordert een schadevergoeding van € 1.750 voor feit 1.
De rechtbank acht het gevorderde bedrag onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij stelt dat zij immateriële schade heeft geleden, maar heeft ter zitting niet nader onderbouwd, waaruit deze immateriële schade zou bestaan. De benadeelde partij stelt dat zij ook materiële schade heeft geleden omdat de lesauto total loss was als gevolg van de val van de fiets. Deze kosten zijn eveneens niet nader onderbouwd.
De benadeelde partij [benadeelde 1] zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. Zij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 2.000,- ter zake van immateriële schade voor feit 1.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 1.000,- ter zake van immateriële schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. De rechtbank heeft voor de hoogte gekeken naar bedragen die voor soortgelijke delicten worden toegewezen.
Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Voor het overige acht de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering omdat de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
8. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 36f, 45, 57, 289, 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
- feit 1 primair: poging tot doodslag, meermalen gepleegd;
- feit 2: opzettelijk en wederrechtelijk, enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland;
* een meldingsgebod bij Reclassering Nederland;
* een behandelverplichting bij het ‘Centrum voor ambulante forensische psychiatrie De Waag’, of een soortgelijke instelling;
* meewerken aan een middelencontrole;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van € 1.000,- ter zake van immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
Schademaatregel
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], € 1.000,- te betalen, bij niet betaling te vervangen door 20 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Dit vonnis is gewezen door mr. N.E.M. Kranenbroek, voorzitter, mr. A.J.P. Schotman en mr. M.S. Koppert-van Beek, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.B. Spaargaren, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 12 mei 2010.
Mr. N.E.M. Kranenbroek is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.