parketnummer: 16/600800-08 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 21 april 2010
[verdachte]
geboren op [1983] te [geboorteplaats]
wonende aan de [woonadres] te [woonplaats]
raadsman mr. V.A. Groeneveld, advocaat te Amsterdam
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 7 april 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte in vereniging met één of meer anderen in het openbaar geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], door deze [slachtoffer] met een staaf of knuppel tegen zijn hoofd en/of lichaam te slaan, tengevolge waarvan deze [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, althans enig lichamelijk letsel heeft opgelopen.
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde feit.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het tenlastegelegde feit en heeft bepleit verdachte vrij te spreken.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
4.3.1. Vaststaande feiten en omstandigheden
Op 6 juli 2008 is [slachtoffer] op de [adres] te Utrecht door een groep mannen geslagen met houten knuppels. Hierbij heeft [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel opgelopen, te weten een gebroken elleboog waarvoor een operatie noodzakelijk was.
Verdachte heeft bekend bij deze geweldpleging aanwezig te zijn geweest.
4.3.2. Bewijsoverwegingen
De vraag is of er wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte heeft deelgenomen aan de openlijke geweldpleging en zo ja, wat zijn bijdrage daaraan is geweest.
Aangever [slachtoffer] heeft bij de politie verklaard dat hij door een grote groep personen is mishandeld met houten knuppels. Aangever heeft verdachte herkend als de man die hem met een houten knuppel tegen zijn gezicht heeft geslagen. De zoon van aangever, [betrokkene 1], heeft bij de rechter-commissaris bevestigd dat zijn vader is geslagen met een knuppel door verdachte. [betrokkene 1] heeft drie mannen zijn vader zien slaan. Hierbij hadden de mannen verschillende dingen vast, waaronder ijzeren staven en houten balken. [betrokkene 2], eveneens een zoon van aangever, heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat zijn vader geslagen is door verdachte.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat op 6 juli 2008 door een groep jongens in het openbaar geweld tegen [slachtoffer] is gepleegd. Verdachte maakte deel uit van deze groep en heeft een wezenlijke bijdrage geleverd aan het gepleegde geweld. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft deelgenomen aan de openlijke geweldpleging.
Niet bewezen kan worden verklaard dat door het door verdachte toegepaste geweld [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken elleboog, heeft opgelopen. Verdachte zal dan ook van dit gedeelte van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 06 juli 2008 te Utrecht, met anderen, op de openbare weg, de [adres],
openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk
geweld bestond uit het meermalen met houten knuppels tegen het hoofd en het lichaam van voornoemde [slachtoffer] slaan.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen, waarvan 73 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en werkstraf voor de duur van 200 uren.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit bij een strafoplegging rekening te houden met de ouderdom van het feit en het gegeven dat verdachte er veel aan heeft gedaan om verdere escalatie van de al langer bestaande ruzie tussen de familie van aangever en zijn familie te voorkomen, onder meer door te verhuizen.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Het openlijk geweld waaraan verdachte heeft deelgenomen heeft zich gericht tegen een slachtoffer, dat, zeker nadat hij op de grond was gewerkt, volkomen weerloos was. Het slachtoffer is door de deelnemers aan dat geweld zwaar mishandeld, waardoor hij zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Openlijke geweldpleging roept bij passanten, en ook overigens in de samenleving, gevoelens van onrust en onveiligheid op. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijk geweld, of personen die hebben gezien dat dergelijk geweld werd uitgeoefend, nog lang de lichamelijke en psychische gevolgen daarvan moeten dragen. Verdachte en zijn mededaders hebben hieraan bijgedragen.
Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 22 februari 2010, niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit.
De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij bij het ontstaan van de vechtpartij een initiërende rol heeft gespeeld.
Bij de straftoemeting heeft de rechtbank in het voordeel van verdachte laten meewegen dat verdachte erg lang heeft moeten wachten op de behandeling van de zaak ter terechtzitting.
7. De benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 3.593,- voor het tenlastegelegde feit.
De rechtbank acht de vordering niet van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor behandeling in dit strafgeding. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. Zij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
8. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 63 en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
9. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 2 maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 120 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer] in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil;
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Bender, voorzitter, mrs. M.S. Koppert en J. Schukking, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.C.J. van der Heijden, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 21 april 2010.