ECLI:NL:RBUTR:2010:BM5688

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
26 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
182466 / HA ZA 04-1758
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzegging van een duurovereenkomst met inachtneming van een opzegtermijn van zes maanden

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Utrecht, ging het om de opzegging van een duurovereenkomst tussen LTZ Kraamzorg B.V. en KZN. LTZ Kraamzorg had de samenwerking met KZN beëindigd zonder de vereiste opzegtermijn van zes maanden in acht te nemen. KZN vorderde schadevergoeding van LTZ Kraamzorg, die zij stelde te hebben geleden door de onmiddellijke stopzetting van de opdrachten. De rechtbank oordeelde dat LTZ Kraamzorg inderdaad een opzegtermijn van zes maanden had moeten respecteren, gezien de aard van de samenwerking en de belangen van beide partijen. De rechtbank wees de vordering van KZN tot schadevergoeding af, omdat KZN niet had aangetoond dat zij daadwerkelijk schade had geleden door de beleidswijziging van LTZ Kraamzorg. De rechtbank concludeerde dat LTZ Kraamzorg wanprestatie had gepleegd door de overeenkomst zonder de juiste opzegtermijn op te zeggen, maar dat de schade die KZN claimde niet voldoende was onderbouwd. De rechtbank kende LTZ Kraamzorg een bedrag van EUR 11.425,85 toe, te vermeerderen met wettelijke rente, en verklaarde het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad vanwege het faillissement van KZN. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 182466 / HA ZA 04-1758
Vonnis van 26 mei 2010
in de zaak van
MR. JURJEN HESSEL LEMSTRA,
wonende te ’s-Gravenhage,
en
MR. FRANS THOMAS PIETER VAN VOORST,
wonende te ’s-Gravenhage,
beiden in hun hoedanigheid van curator van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KRAAMZORG NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Gouda,
eisers in conventie,
verweersters in reconventie,
advocaat mr. drs. E.L. Pasma,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
LTZ KRAAMZORG B.V.,
gevestigd te Houten,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. B. ten Doesschate.
Partijen zullen hierna KZN en LTZ Kraamzorg genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 23 januari 2008;
- het proces-verbaal van comparitie, gehouden op 26 juni 2008;
- de akte na comparitie van LTZ Kraamzorg van 15 oktober 2008;
- de akte na comparitie van KZN van 10 december 2008;
- het proces-verbaal van voortzetting van comparitie, gehouden op 4 juni 2009;
- de akte na comparitie van partijen, tevens wijziging van eis van KZN, van 22 juli 2009;
- de antwoordakte na voortgezette comparitie van partijen van LTZ Kraamzorg, van 28 oktober 2009;
- de nadere antwoordakte na voortgezette comparitie van partijen van KZN, van 23 december 2009.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De vordering in conventie na wijziging van eis
KZN heeft bij akte van 20 juli 2009 haar eis gewijzigd. Zij vordert thans bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, LTZ Kraamzorg te veroordelen:
1. tot betaling van EUR 95.362,81, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vervaldata, dan wel de dag van dagvaarding;
2. tot betaling van een schadevergoeding groot EUR 173.660,85, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
3. in de kosten van deze procedure.
3. De verdere beoordeling
in conventie
Geen onrechtmatige daad van LTZ Kraamzorg
3.1. In het tussenvonnis van 23 januari 2008 heeft de rechtbank overwogen dat het LTZ Kraamzorg in beginsel vrijstond met [A]/Zorg + Co besprekingen te voeren, te onderhandelen en overeenkomsten te sluiten en dat voorshands van onrechtmatig handelen door LTZ Kraamzorg jegens KZN niet is gebleken. KZN heeft na dit tussenvonnis geen omstandigheden aangevoerd op grond waarvan het oordeel thans anders zou moeten luiden. Dit brengt mee dat het handelen van LTZ Kraamzorg niet als onrechtmatig jegens KZN kan worden beschouwd.
De betaling door LTZ Kraamzorg van door KZN verrichte kraamzorgdiensten
3.2. Ten tijde van het wijzen van het tussenvonnis bedroeg de vordering van KZN ter zake van door haar verrichte kraamzorgdiensten EUR 339.936,31. Ter gelegenheid van de comparitie van 26 juni 2008 heeft KZN een groot aantal facturen overgelegd. Daarna heeft overleg tussen partijen plaatsgevonden, waarbij KZN nog een aantal facturen aan LTZ Kraamzorg heeft overhandigd. Die facturen zijn niet aan de rechtbank overgelegd. LTZ Kraamzorg heeft vervolgens een uitvoerig gemotiveerde reactie op alle facturen gegeven. LTZ Kraamzorg heeft hiermee aangetoond:
- dat zij 35 facturen met een totaalbedrag van EUR 55.885,51 van KZN heeft ontvangen, terwijl de kosten voor de desbetreffende kraamzorgdiensten aan de ziektekostenverzekeraars van de desbetreffende cliënten in rekening hadden moeten worden gebracht;
- dat KZN 25 kraamzorgdiensten, waarvoor zij EUR 41.077,41 heeft gefactureerd, dubbel aan LTZ Kraamzorg in rekening heeft gebracht (bijvoorbeeld de facturen met nummers 5120024 en 5120026);
- dat KZN door middel van 53 facturen een bedrag van in totaal EUR 32.121,45 teveel in rekening heeft gebracht (125.479,26 - 93.357,81) door voor de inschrijving, de intake en de partus assistentie in het vaste tariefbedrag de komma te verschuiven (waardoor bijvoorbeeld voor de inschrijving EUR 325,-- in plaats van EUR 32,50 in rekening werd gebracht).
KZN heeft naar aanleiding hiervan haar eis verminderd tot EUR 95.362,81. Van dit bedrag heeft EUR 93.357,81 betrekking op 53 facturen. Eén andere factuur ziet op een bedrag van EUR 2.005,--. Met betrekking tot deze vordering overweegt de rechtbank als volgt.
53 facturen (EUR 93.357,81)
3.3. Op 1 april 2005 heeft KZN met Famed een factoringovereenkomst gesloten. Op grond van die overeenkomst kocht Famed vorderingen van KZN op haar debiteuren. LTZ Kraamzorg betoogt dat deze koop zowel de vorderingen ter zake van de voor 1 april 2005 reeds door KZN verrichte kraamzorgdiensten omvatte als de na die datum nog door KZN te verrichten kraamzorgdiensten. Dit is niet door KZN weersproken. KZN heeft 15 facturen overgelegd, op naam van LTZ Kraamzorg. LTZ Kraamzorg betoogt dat zij die facturen niet heeft ontvangen maar dat zij met betrekking tot de op die facturen vermelde kraamzorgdiensten wel facturen van Famed heeft ontvangen, die zij ook heeft betaald. De desbetreffende facturen van Famed zijn door LTZ Kraamzorg overgelegd. KZN betoogt dat LTZ Kraamzorg dient te bewijzen dat zij die facturen van Famed heeft betaald. Dit standpunt wordt door de rechtbank verworpen. KZN heeft niet aangevoerd dat de vorderingen voor die 15 kraamzorgdiensten waren uitgezonderd van de factoringovereenkomst. Mede gelet op de door LTZ Kraamzorg overgelegde facturen van Famed moet dan ook worden geconcludeerd dat KZN de desbetreffende 15 vorderingen aan Famed heeft overgedragen. Hieruit volgt dat KZN terzake van deze 15 kraamzorgdiensten niets van LTZ Kraamzorg te vorderen heeft.
3.4. Ten aanzien van de overige 38 op naam van LTZ Kraamzorg gestelde facturen betoogt LTZ Kraamzorg dat zij die ook niet heeft ontvangen en dat de desbetreffende kraamzorgdiensten kennelijk rechtstreeks door de zorgverzekeraars aan Famed zijn voldaan. Naar aanleiding hiervan voert KZN aan dat de bewijslast van deze stelling op LTZ Kraamzorg rust. Dit standpunt kan niet als juist worden aanvaard. Ook met betrekking tot deze 38 facturen heeft KZN niet aangevoerd dat de vorderingen voor die kraamzorgdiensten waren uitgezonderd van de factoringovereenkomst. Bovendien heeft KZN het betoog van LTZ Kraamzorg, dat Famed facturen veelal rechtstreeks bij verzekeraars indiende, niet weersproken. Gelet op deze omstandigheden concludeert de rechtbank dat KZN terzake van deze 38 kraamzorgdiensten niets van LTZ Kraamzorg te vorderen heeft.
3.5. Op grond van het bovenstaande zal de vordering van KZN tot betaling van EUR 93.357,81 worden afgewezen.
Vordering van EUR 2.005,--
3.6. KZN heeft door middel van haar factuur van 25 mei 2004 met factuurnummer 4120351 een bedrag van
EUR 2.752,-- aan LTZ Kraamzorg in rekening gebracht. Volgens LTZ Kraamzorg is deze factuur EUR 747,-- te hoog en had EUR 2.005,-- in rekening moeten worden gebracht. Dit wordt door KZN erkend. LTZ Kraamzorg betoogt echter dat zij ter zake van deze kraamzorgdiensten niets hoeft te betalen. Daartoe voert zij in de eerste plaats aan dat de vordering is verjaard. Dit standpunt wordt door de rechtbank verworpen. Het bedrag van EUR 2.005,-- maakte immers deel uit van de totale vordering waarvoor LTZ Kraamzorg op 20 juli 2004 is gedagvaard. LTZ Kraamzorg voert ook aan dat de vordering destijds viel onder het regime van het ziekenfonds en dat afwikkeling niet meer mogelijk is sinds de invoering van de basisverzekering. Ook dit standpunt wordt door de rechtbank verworpen. Verzekeraar VGZ heeft de factuur in 2004 niet willen betalen omdat deze EUR 747,-- te hoog was. LTZ Kraamzorg werkt echter voor eigen rekening en risico en wist toen al dat KZN voor de desbetreffende kraamzorgdiensten recht had op een vergoeding van EUR 2.005,--. Dat vorderingsrecht op LTZ Kraamzorg is door de invoering van de basisverzekering niet vervallen. De vorderingen van KZN tot betaling van EUR 2.005,-- en tot betaling van de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de vervaldatum van de factuur zullen dan ook worden toegewezen.
Schade als gevolg van toerekenbare tekortkomingen van LTZ Kraamzorg
3.7. Met ingang van 1 februari 2004 heeft een van de drie aandeelhouders van KZN, [A], zich van KZN afgesplitst en is met 13 vestigingsmanagers van KZN een nieuw kraamzorgbedrijf begonnen (Zorg + Co). Bij brief van 30 januari 2004 heeft LTZ Kraamzorg alle 103 bij KZN uitstaande opdrachten tot het verlenen van kraamzorg ingetrokken en deze bij Zorg + Co uitgezet.
Daarnaast heeft LTZ Kraamzorg in een brief van 5 februari 2004 aan KZN een beleidswijziging aangekondigd. Deze voorgenomen wijziging hield in:
a) dat LTZ Kraamzorg alleen nog maar kraamzorgopdrachten aan KZN zou verstrekken in die gevallen waarin de verzekerde aangaf een voorkeur voor KZN te hebben;
b) het staken van de inning van eigen bijdragen bij cliënten van KZN;
c) het staken van de bevoorschotting van 80% van het factuurbedrag.
In kort geding, aangespannen door KZN, is [A] bij vonnis van 16 februari 2004 echter veroordeeld om haar met KZN concurrerende activiteiten te staken en gestaakt te houden gedurende de periode dat zij aandeelhouder van KZN was. Hierop heeft LTZ Kraamzorg haar voorgenomen beleidswijziging aangepast. Zij heeft de 103 ingetrokken opdrachten opnieuw aan KZN verstrekt en heeft de bevoorschotting niet geheel gestaakt maar teruggebracht tot 50%. KZN was echter niet in staat om 5 van de 103 opnieuw aan haar verstrekte opdrachten alsnog uit te voeren. In het tussenvonnis van 23 januari 2008 heeft de rechtbank geoordeeld dat LTZ Kraamzorg toerekenbaar tekort is geschoten jegens KZN door met betrekking tot de intrekking van de 103 opdrachten geen redelijke opzegtermijn in acht te nemen en dat LTZ Kraamzorg gehouden is om de daardoor geleden schade te vergoeden. Ten aanzien van de inning van de eigen bijdragen en de bevoorschotting heeft de rechtbank in voornoemd vonnis overwogen dat LTZ Kraamzorg in redelijkheid en billijkheid niet had kunnen beslissen tot een onmiddellijke stopzetting van deze faciliteiten.
3.8. Hoewel de samenwerking tussen partijen in februari 2004 niet is geëindigd kan de aankondiging van de beleidswijziging door LTZ Kraamzorg wel worden beschouwd als een opzegging van de overeenkomst in haar oude vorm. Ten aanzien van alle punten waarop de beleidswijziging betrekking had is de rechtbank van oordeel dat LTZ Kraamzorg daarbij een redelijke opzegtermijn in acht had moeten nemen. Na het tussenvonnis hebben partijen zich over de duur van die opzegtermijn uitgelaten. Hieronder zal de rechtbank eerst de vraag bespreken welke opzegtermijn redelijk zou zijn geweest. Vervolgens zal de rechtbank de diverse schadevorderingen van KZN bespreken.
Redelijke opzegtermijn
3.9. KZN neemt het standpunt in dat LTZ Kraamzorg een opzegtermijn van 6 maanden in acht had moeten nemen. Volgens LTZ Kraamzorg moet worden uitgegaan van een opzegtermijn van drie maanden. Bij de beoordeling van de vraag wat een redelijke opzegtermijn is moeten de wederzijdse belangen van partijen worden afgewogen, waaronder de aard en het gewicht van de redenen voor opzegging (Hoge Raad 21 april 1995, NJ 1995, 437). In het kader van deze belangenafweging overweegt de rechtbank het volgende.
3.10. De termijn gedurende welke partijen hebben samengewerkt (2 jaar en 4 maanden) is relatief kort en zou een opzegtermijn van 3 maanden kunnen rechtvaardigen. Een opzegtermijn moet naar het oordeel van de rechtbank echter zodanig zijn dat de opgezegde partij de gelegenheid krijgt om nieuwe opdrachtgevers te zoeken teneinde na afloop van de opzegtermijn financieel gezien een ongeveer vergelijkbare positie te kunnen verwerven als daarvoor. Voor de rechtbank weegt in dit verband zwaar dat tussen het moment dat een verzekerde zich aanmeldt voor kraamzorg en de daadwerkelijke verlening van die kraamzorg door KZN, ongeveer 6 maanden ligt. Daarnaast is van belang dat over heel 2003 de opdrachten van LTZ Kraamzorg ongeveer 19% vormden van de omzet van KZN. Weliswaar was LTZ Kraamzorg al in de loop van 2003 begonnen met het verstrekken van minder opdrachten aan KZN (zie ook hierna), maar het aantal opdrachten dat zij van LTZ Kraamzorg ontving in de tweede helft van 2003 was nog steeds substantieel. Bovendien heeft KZN op verzoek van LTZ Kraamzorg kraamverzorgsters opgeleid en in dienst genomen. Als reden voor de opzegging van de samenwerking heeft LTZ Kraamzorg aangevoerd dat zij de aan de zorgverzekeraars gegeven zorggarantie in gevaar zag komen door de afsplitsing van [A] (Zorg + Co). Ook deze afsplitsing brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat een termijn van 3 maanden te kort is, juist omdat deze KZN al voor grote financiële problemen stelde. Naar het oordeel van de rechtbank brengen de redelijkheid en billijkheid dan ook mee dat LTZ Kraamzorg een opzegtermijn van 6 maanden in acht had moeten nemen.
Schade als gevolg van het verstrekken van minder opdrachten
3.11. Gelet op het bovenstaande had LTZ Kraamzorg begin februari 2004 een termijn van 6 maanden in acht moeten nemen voordat zij een aanvang kon maken met haar nieuwe beleid, ook voor zover dat inhield dat zij alleen in die gevallen waarin de verzekerde aangaf een voorkeur voor KZN te hebben, een opdracht aan KZN verstrekte. Door deze beleidswijziging - die in rechtstreeks verband stond met de start van Zorg + Co - onmiddellijk te laten ingaan heeft LTZ Kraamzorg wanprestatie jegens KZN gepleegd. KZN betoogt dat zij hierdoor EUR 138.300,-- schade heeft geleden. LTZ Kraamzorg betwist dat KZN door deze in februari 2004 ingezette beleidswijziging schade heeft geleden. Zij voert aan dat haar vertrouwen in de directie van KZN begin 2003 steeds meer verloren was gegaan en dat zij in de eerste helft van 2003 regelmatig signalen ontving over onvrede bij werknemers van KZN. Op grond daarvan en om minder afhankelijk te zijn van KZN is LTZ Kraamzorg toen al begonnen met het verstrekken van minder opdrachten aan KZN. Dit speelde ruimschoots voor de kwestie Zorg + en Co en KZN heeft tegen het terugschroeven van het aantal opdrachten geen bezwaren geuit, aldus LTZ Kraamzorg.
3.12. Het aantal kraamzorgen dat KZN in 2003 en 2004 in opdracht van LTZ Kraamzorg heeft uitgevoerd is per halfjaar als volgt:
1e helft 2003 2e helft 2003 1e helft 2004 2e helft 2004
892 555 431 482
3.13. Zoals de rechtbank al heeft overwogen ligt tussen het moment dat een verzekerde zich aanmeldt voor kraamzorg en de daadwerkelijke verlening van die kraamzorg ongeveer 6 maanden. Dit brengt mee:
- dat de opdrachten voor de 892 in de eerste helft van 2003 uitgevoerde kraamzorgen in de tweede helft van 2002 door LTZ Kraamzorg aan KZN zijn verstrekt;
- dat de opdrachten voor de 555 in de tweede helft van 2003 uitgevoerde kraamzorgen in de eerste helft van 2003 door LTZ Kraamzorg aan KZN zijn verstrekt;
- dat de opdrachten voor de 431 in de eerste helft van 2004 uitgevoerde kraamzorgen in de tweede helft van 2003 door LTZ Kraamzorg aan KZN zijn verstrekt;
- dat de opdrachten voor de 482 in de tweede helft van 2004 uitgevoerde kraamzorgen in de eerste helft van 2004 door LTZ Kraamzorg aan KZN zijn verstrekt.
3.14. KZN heeft niet weersproken dat er al in de eerste helft van 2003 intern sprake was van onvrede. De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 23 januari 2008 (2.8) vastgesteld dat [A] en een aantal vestigingsmanagers eind 2003 voorbereidingen hebben getroffen om Zorg + Co op te richten. Het betoog van LTZ Kraamzorg, dat zij al voor de kwestie Zorg + Co, dus voor eind 2003, in verband met die onvrede en om minder afhankelijk te zijn van KZN begonnen is met het verstrekken van minder opdrachten aan KZN, wordt bevestigd door de hierboven vermelde cijfers. Naar het oordeel van de rechtbank staat dan ook vast dat LTZ Kraamzorg al in de eerste helft van 2003 minder opdrachten aan KZN is gaan verstrekken. De rechtbank concludeert dat het causaal verband tussen de in februari 2004 ingezette beleidswijziging ten aanzien van het verstrekken van opdrachten aan KZN, en de door KZN gestelde schade, ontbreekt. De vordering tot schadevergoeding ter hoogte van EUR 138.300,-- zal daarom worden afgewezen.
5 (van in totaal 103) opnieuw verstrekte opdrachten
3.15. Zoals de rechtbank hierboven al heeft vermeld was KZN niet in staat om 5 van de 103 opnieuw aan haar verstrekte opdrachten alsnog uit te voeren. KZN voert aan dat elke kraamzorgopdracht die zij van LTZ Kraamzorg ontving haar in 2004 gemiddeld een omzet van EUR 1.600,-- opleverde. LTZ Kraamzorg heeft dit niet weersproken. KZN vordert in verband hiermee schadevergoeding ter hoogte van EUR 8.000,-- (5 x 1.600). De rechtbank kan KZN hierin niet volgen. De schade als gevolg van het niet kunnen uitvoeren van voornoemde 5 opdrachten kan niet worden gelijkgesteld met de daardoor gederfde omzet. In het kader van de berekening van haar schade als gevolg van het ontvangen van minder opdrachten vanaf 1 februari 2004 (welke vordering, zoals hiervoor uiteen is gezet, wordt afgewezen) gaat KZN zelf uit van een andere berekeningsmethode. Daar voert zij aan dat de dekking van de vaste kosten bepalend is voor de vaststelling van de schade, welke zij stelt op EUR 250,-- per opdracht. KZN heeft niet onderbouwd waarom haar schade met betrekking tot de 5 niet meer uitgevoerde opdrachten EUR 1.350,-- per opdracht hoger zou moeten zijn. De rechtbank zal voor deze opdrachten dan ook uitgaan van EUR 250,-- per opdracht, zodat EUR 1.250,-- zal worden toegewezen.
Stopzetting inning eigen bijdragen en bevoorschotting
3.16. Met ingang van 9 februari 2004 staakte LTZ Kraamzorg de inning van de eigen bijdragen ten behoeve van KZN en beperkte zij de voorschotten tot 50%. KZN betoogt dat zij als gevolg hiervan extra administratie- en incassokosten heeft moeten maken. Zij schat deze kosten op EUR 20,-- per cliënt. LTZ Kraamzorg betoogt in haar antwoordakte van 28 oktober 2009 dat KZN met meer dan 7000 kraamzorgen per jaar een eigen administratief apparaat had en niet heeft aangetoond dat het incasseren van de eigen bijdragen extra kosten met zich bracht. De rechtbank overweegt dat LTZ Kraamzorg bij conclusie van antwoord met betrekking tot de inning van de eigen bijdragen en de bevoorschotting met 80% heeft aangevoerd dat dit faciliteiten zijn die zij alleen in bijzondere omstandigheden biedt en dat KZN eind 2001/begin 2002 dankzij de steun van LTZ Kraamzorg in een bevoorrechte positie kwam te verkeren (paragraaf 7.6). Dit wijst erop dat het innen van de eigen bijdragen voor LTZ Kraamzorg kosten meebracht. Het is aannemelijk dat KZN hiervoor vanaf februari 2004 eveneens kosten heeft moeten maken in verband met de noodzakelijke correspondentie met haar cliënten, de controle van de betalingen, het in een relatief klein aantal gevallen inschakelen van een incassobureau en - in een nog kleiner aantal gevallen - het treffen van rechtsmaatregelen. KZN heeft echter niet weersproken dat zij een eigen administratief apparaat had. De rechtbank gaat er daarom van uit dat zij voor de inning van eigen bijdragen al over personeel en adequate software beschikte. Het bedrag van EUR 20,-- komt de rechtbank dan ook hoog voor. KZN heeft niet ook toegelicht waarop zij dit bedrag heeft gebaseerd. Nu de rechtbank deze schade niet nauwkeurig kan vaststellen, zal zij deze schatten op EUR 5,-- per cliënt van KZN. Daarbij gaat de rechtbank er van uit dat in de overgrote meerderheid van de gevallen het inschakelen van een incassobureau en/of het treffen van rechtsmaatregelen niet nodig is. Uitgaande van een redelijke opzegtermijn van 6 maanden en 913 cliënten in heel 2004 begroot de rechtbank de schade in verband met de inning van de eigen bijdragen op (afgerond) EUR 2.283,-- (913 : 2 = 456,50 x EUR 5,--).
3.17. Met ingang van 9 februari 2004 bracht LTZ Kraamzorg de bevoorschotting terug van 80% naar 50%. Partijen zijn het erover eens dat het verschil in bevoorschotting EUR 480,-- per zorgopdracht bedraagt (30% van EUR 1.600,--). KZN betoogt in haar akte van 20 juli 2009 dat dit bedrag na 1 februari 2004 gemiddeld 2 maanden later bij haar binnenkwam. De gederfde rente stelt zij op 8%. LTZ Kraamzorg stelt zich in haar akte van 28 oktober 2009 op het standpunt dat moet worden uitgegaan van 1 maand vertraging en van 5% rentederving. In haar akte van 23 december 2009 heeft KZN haar stellingen op dit punt niet nader onderbouwd en heeft zij slechts betoogd dat LTZ Kraamzorg haar (LTZ Kraamzorgs) berekening dient te bewijzen. Dit standpunt is onjuist. De bewijslast van de omvang van de schade rust immers op KZN. De rechtbank zal uitgaan van de door LTZ Kraamzorg genoemde uitgangspunten, nu KZN deze niet heeft weersproken. Uitgaande van een redelijke opzegtermijn van 6 maanden en (afgerond) 457 cliënten (913 : 2) begroot de rechtbank de schade in verband met de vermindering van de bevoorschotting op EUR 914,-- (480 : 12 maanden = EUR 40 x 5% = EUR 2 x 457).
Renteverlies over te laat betaalde facturen
3.18. Bij akte van 22 juli 2009 heeft KZN aangevoerd dat LTZ Kraamzorg sedert de aanvang van de procedure (20 juli 2004) uiteindelijk (nagenoeg) alle openstaande posten en ook de nieuw opgekomen posten na juli 2004 heeft voldaan. KZN vordert EUR 5.000,-- ter zake van renteverlies over de te laat betaalde facturen. Volgens KZN is het echter niet meer mogelijk het door haar geleden renteverlies op de door LTZ Kraamzorg te laat betaalde facturen exact te becijferen door haar faillissement en de ten gevolge daarvan niet meer toegankelijke administratie. LTZ Kraamzorg betwist deze renteschade. Volgens haar heeft KZN geen enkele te late betaling aangetoond. De rechtbank overweegt dat LTZ Kraamzorg aanzienlijke bedragen aan KZN heeft betaald, nadat KZN in 2004 diverse beslagen had gelegd. Dit geeft reden om te veronderstellen dat LTZ Kraamzorg diverse facturen te laat heeft voldaan. KZN heeft echter niets aangevoerd dat voor de rechtbank als aanknopingspunt kan dienen om de daardoor gederfde rente te kunnen schatten. De rechtbank zal deze vordering daarom afwijzen.
Beslagkosten / beroep op verrekening
3.19. In verband met de in 2004 gelegde beslagen vordert KZN EUR 5.393,-- ter zake van griffierecht en EUR 691,85 ter zake van deurwaarderskosten. LTZ Kraamzorg betoogt dat deze beslagen onrechtmatig zijn, evenals de twee in 2004 ten laste van LTZ Kraamzorg ingediende faillissementsaanvragen. Zij voert aan dat zij hierdoor tienduizenden euro's schade heeft geleden in verband met de omvangrijke werkzaamheden die zij heeft moeten verrichten om telkens weer de fouten in de administratie van KZN te ontzenuwen alsmede in verband met de kosten van juridische bijstand voorafgaand aan de onderhavige procedure. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de gelegde beslagen en de faillissementsaanvragen niet onrechtmatig en moet het beroep op verrekening worden verworpen. Naar aanleiding van de gelegde beslagen en faillissementsaanvragen heeft LTZ Kraamzorg immers honderdduizenden euro's aan KZN betaald en gesteld noch gebleken is dat deze betalingen onverschuldigd zijn verricht.
3.20. Met betrekking tot de gevorderde bedragen stelt de rechtbank vast dat van het griffierecht EUR 4.535,-- betrekking had op het vastrecht voor de onderhavige procedure. Dit bedrag dient daarom te worden betrokken bij de vordering tot betaling van de proceskosten en niet bij de vordering tot vergoeding van de beslagkosten. Bij conclusie van repliek in conventie heeft KZN een overzicht overgelegd van de beslagkosten (productie 32). Daaruit blijkt dat in verband met de beslagen drie beslagrekesten bij de rechtbank zijn ingediend, waarvoor griffierecht ter hoogte van in totaal EUR 282,-- is betaald (3 x EUR 94,--). Dit bedrag is toewijsbaar, evenals de vordering met betrekking tot de deurwaarderskosten. In totaal zal met betrekking tot het beslag derhalve EUR 973,85 worden toegewezen.
Buitengerechtelijke kosten
3.21. KZN heeft gesteld buitengerechtelijke kosten gemaakt te hebben en heeft vergoeding daarvan gevorderd tot een bedrag van EUR 4.000,--, door haar begroot op twee punten van het toepasselijke liquidatietarief. In verband daarmee heeft zij aangevoerd dat zij diverse sommaties heeft verzonden en dat de curatoren aanzienlijke kosten hebben moeten maken ter vaststelling van de schade. KZN heeft tevens aangevoerd dat haar curatoren hebben getracht tot een schikking te komen met LTZ Kraamzorg. Laatstgenoemde heeft dit niet weersproken. Gelet op het rapport Voorwerk-II kunnen de hiermee gepaard gaande kosten voor vergoeding in aanmerking komen en wordt deze vergoeding forfaitair vastgesteld op twee punten van het toepasselijke liquidatietarief, indien tevens voldaan is aan het vereiste dat alleen redelijke kosten die in redelijkheid zijn gemaakt kunnen worden toegewezen. In dit geval is niet gebleken dat niet aan dit vereiste is voldaan, zodat de rechtbank de gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal toewijzen.
Toe te wijzen bedrag
3.22. De rechtbank concludeert dat een bedrag van in totaal EUR 11.425,85 kan worden toegewezen.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
3.23. KZN vordert veroordeling in een uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis. LTZ Kraamzorg betoogt dat bij een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis in verband met het faillissement van KZN sprake is van een restitutierisico, omdat het door haar te betalen bedrag in de faillissementsboedel zal vallen. Daarom neemt zij het standpunt in dat het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad dient te worden verklaard. De rechtbank overweegt dat KZN niet heeft aangevoerd dat de vordering tot terugbetaling die LTZ Kraamzorg na een eventueel hoger beroep op haar kan krijgen een andere status zal hebben dan die van concurrente vordering. Nu KZN ook niet heeft weersproken dat zich een restitutierisico voordoet zal de rechtbank dit vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
Proceskosten
3.24. Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.
in reconventie
3.25. In verband met de voortduring van het faillissement van KZN duurt de schorsing van de rechtsvordering van LTZ Kraamzorg voort.
in conventie en reconventie
3.26. De rechter, ten overstaan van wie de laatste zitting is gehouden, heeft dit vonnis niet kunnen wijzen in verband met zijn pensionering.
4. De beslissing
De rechtbank
in conventie
4.1. veroordeelt LTZ Kraamzorg om aan KZN te betalen een bedrag van EUR 11.425,85 (elfduizendvierhonderdvijfentwintig euro en vijfentachtig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente over EUR 2.005,00 vanaf de vervaldatum, tot de dag van volledige betaling,
4.2. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
4.3. wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
4.4. verstaat dat de schorsing van de procedure in reconventie vanwege het faillissement van KZN voortduurt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.K.J. van den Boom en in het openbaar uitgesproken op
26 mei 2010.
JB/SvdH