ECLI:NL:RBUTR:2010:BM5526

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
25 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/602658-08, 16/513817-09 en 16/513940-09 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugddetentie opgelegd aan verdachte voor meerdere strafbare feiten waaronder tasjesroof en afpersing

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 25 mei 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich in een periode van ongeveer een jaar schuldig heeft gemaakt aan acht strafbare feiten, waaronder tasjesroof, poging tot afpersing en meerdere mishandelingen. De rechtbank heeft de verdachte, die op dat moment in een gesloten jeugdzorginstelling verbleef, een jeugddetentie opgelegd van 180 dagen, waarvan 141 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De bijzondere voorwaarde is dat de verdachte zich moet houden aan de aanwijzingen van Bureau Jeugdzorg in het kader van de maatregel Hulp en Steun.

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 11 mei 2010, waar de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verschillende feiten, waaronder het proberen te stelen van een tas van een oudere vrouw, het stelen van een fiets en frisdrank uit een schuur, en het mishandelen van meerdere slachtoffers. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar achtte de overige feiten wettig en overtuigend bewezen.

Bij de strafoplegging heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de persoon van de verdachte. De rechtbank heeft benadrukt dat de gepleegde feiten niet alleen materiële schade, maar ook psychische schade bij de slachtoffers teweegbrengen. De rechtbank heeft de strafeis van de officier van justitie gevolgd, waarbij de verdachte de kans krijgt om zich te rehabiliteren onder begeleiding van Bureau Jeugdzorg.

Uitspraak

VONNIS
RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/602658-08, 16/513817-09 en 16/513940-09 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 25 mei 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1993] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]
thans verblijvende in de instelling voor gesloten jeugdzorg Almata te Den Dolder
raadsman mr. A.J. Kiela, advocaat te Amersfoort
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 11 mei 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Ten aanzien van parketnummer 16/602658-08:
- feit 1: heeft geprobeerd samen met een ander een tasjesroof te plegen op [slachtoffer A]
- feit 2: samen met anderen uit een schuur een fiets en een aantal flessen frisdrank heeft gestolen
- feit 3: samen met anderen een tasjesroof heeft gepleegd op [slachtoffer B]
- feit 4: [slachtoffer C] heeft mishandeld
Ten aanzien van parketnummer 16/513817-09:
- feit 1: [slachtoffer D] heeft mishandeld
- feit 2: heeft geprobeerd [naam aangever] door bedreiging met geweld te dwingen 50 euro af te geven
- feit 3: [slachtoffer E] heeft mishandeld
- feit 4: het wegvoeren van [betrokkene F] heeft belet, belemmerd of verijdeld door de politieambtenaar [naam politieambtenaar] aan zijn overhemd te pakken en te proberen hem te slaan.
Ten aanzien van parketnummer 16/513940-09:
Primair:heeft geprobeerd de verklaring van [naam aangever] ten overstaan van een rechter of (politie)ambtenaar te beïnvloeden door hem met de arm om de nek mee te trekken en te zeggen dat hij zijn aangifte moest intrekken.
Subsidiair: [naam aangever] heeft bedreigd met de dood althans zwaar lichamelijk letsel door hem met de arm om de nek mee te trekken en daarbij te zeggen: “Zorg ervoor dat je de aangifte intrekt”.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle feiten wettig en overtuigend bewezen. Zij baseert zich daarbij op de bekennende verklaring van verdachte ten aanzien van de diefstal van de fiets en de flessen frisdrank in de periode van 20 juli 2008 tot en met 5 augustus 2008, de tasjesroof op [slachtoffer B] in de periode van 20 juli tot en met 10 augustus 2008 en de mishandeling van [slachtoffer E] op 19 maart 2009.
Ten aanzien van de overige feiten baseert de officier van justitie zich op de diverse aangiftes, processen-verbaal van bevindingen en getuigenverklaringen in het dossier.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de poging tot tasjesroof op mevrouw [slachtoffer A] op 31 juli 2008. De raadsman wijst daarbij op de getuigenverklaringen waaruit blijkt dat één van de jongens de tas uit de rollator heeft gepakt en dat de andere jongen niets heeft gedaan. Het signalement dat door de verschillende getuigen wordt gegeven van de persoon die de tas wilde pakken, komt niet overeen met de kleding die verdachte droeg. Er is derhalve geen bewijs dat verdachte die tas heeft geprobeerd te pakken.
Voor de overige feiten refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank, met dien verstande dat de feiten in de optiek van de raadsman wel vrij gedateerd en enigszins zwaar gekwalificeerd zijn en gezien dienen te worden binnen de context van de puberale ontwikkeling van verdachte.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van parketnummer 16/602658-08:
Feit 1 Poging tasjesroof mevrouw [slachtoffer A]
Aangeefster [slachtoffer A] (hierna te noemen aangeefster) heeft aangifte gedaan van een poging tot diefstal van haar tas op 31 juli 2008 op de Vredehofstraat te Soest. Zij liep die dag omstreeks 16.00 uur op het terrein van Marienburg, behorend bij de verzorgingsflats, te Soest. Zij zag plotseling een jonge man voor haar staan die haar zwarte tas, welke in haar rollator lag, vast pakte. Zij pakte de hengels van haar tas en hoorde de jongen vervolgens zeggen: “Hier met die tas”. Aangeefster hield de tas echter vast en is gaan schreeuwen waarop de jongen de tas los liet en wegrende. Hij liet een damesfiets achter die in beslaggenomen is. Deze bleek eigendom van [eigenaar fiets], die zich dezelfde avond meldde bij de politie en de inbeslaggenomen fiets herkende. Zij verklaarde haar fiets uitgeleend te hebben aan verdachte. Zij verklaarde voorts dat verdachte op 31 juli 2008 omstreeks 16.45 uur bij haar aan de deur was geweest en dat hij haar vertelde dat haar fiets op het politiebureau zou staan en dat zij niet naar de politie moest gaan omdat hij anders problemen zou krijgen.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij samen met [betrokkene J] was. [betrokkene J] wilde de tas van een oude dame met een rollator pakken, maar verdachte wilde daar niet aan mee doen. Hij is weg gefietst en naar zijn vriend [betrokkene K] gegaan. Ter zitting heeft verdachte deze eerdere verklaring bevestigd.
Verschillende getuigen hebben over dit incident verklaard waarbij het signalement van de persoon die de tas wilde pakken als volgt wordt omschreven: een jongen tussen de 16 en 18 jaar met een licht getinte huidskleur, vermoedelijk van Turks/ Marokkaanse afkomst en donker haar. Hij droeg een zwart/wit gestreept T-shirt en een zwarte pet. [betrokkene K] heeft verklaard dat hij erbij geweest is dat verdachte een tasjesroof heeft gepleegd op de Vredehofstraat te Soest, maar dat hij was doorgefietst toen [verdachte] stopte met de fiets. Hij stond verderop te wachten op [verdachte] en hoorde ineens geschreeuw “help help”. Kort hierna zag hij [verdachte] aan komen rennen vanuit de richting van de Vredehofstraat. Even later vertelde [verdachte] hem dat hij had geprobeerd een oude vrouw met een rollator van haar tas te beroven maar dat het mislukt was, dat hij zich had verstopt in een schuur en zijn T-shirt had uitgetrokken en zijn petje had afgezet Verdachte droeg die dag een blauwe spijkerbroek, een zwart/wit gestreept T-shirt en een zwarte Nike pet.
Bewijsoverwegingen
Verdachte heeft ontkend dat hij heeft geprobeerd de tas uit de rollator te stelen. Hij was er wel bij, maar is weggefietst.
De rechtbank acht deze verklaring van verdachte ongeloofwaardig. Verdachte heeft zelf verklaard dat [betrokkene J], met wie hij ter plaatse was, een blanke jongen met blond haar is. Het signalement dat door meerdere getuigen wordt gegeven, komt niet overeen met het signalement van [betrokkene J] maar wel met het signalement van verdachte. De rechtbank is, mede op grond van bovengenoemde verklaring van [betrokkene K] en van [eigenaar fiets], van oordeel dat verdachte degene is geweest die geprobeerd heeft de tas uit de rollator te stelen. Niet bewezen is dat deze poging tot diefstal voorafgegaan, vergezeld of gevolgd is van geweld tegen [slachtoffer A]. Het onverhoeds een greep in het mandje van de rollator doen levert naar het oordeel van de rechtbank zonder meer geen geweld op in de zin van artikel 312 Wetboek van Strafrecht. Van dit gedeelte zal de rechtbank verdachte dan ook vrijspreken.
Feit 2 Diefstal frisdrank en een damesfiets uit een schuur
De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd bij de politie d.d. 15 september 2008, dat ze met zijn allen naar de schuur in Soest zijn gegaan. [medeverdachte] pakte allerlei goederen uit de schuur, onder andere frisdrank, bier en een damesfiets. [medeverdachte] gaf de fiets aan hem en hij is met de fiets de tuin uitgelopen;
- de aangifte van [aangever], d.d. 7 augustus 2008 dat hij in de nacht van 5 en 6 augustus 2008 is terug gekomen van vakantie. Er zijn totaal 36 flessen frisdrank en 6 pakken vruchtendrank weggenomen uit de schuur. Tevens is er een damesfiets weggenomen. Uit de kop van deze aangifte valt af te leiden dat de pleegdatum gelegen is in de periode van 20 juli 2008 tot 5 augustus 2008
Feit 3 Tasjesroof mevrouw [slachtoffer B]
De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd in een brief van verdachte d.d. 25 september 2008, waarin hij heeft verklaard dat hij een tas van een vrouw heeft afgepakt samen met [betrokkene J] en [betrokkene K]. [betrokkene J] heeft de tas gepakt en verderop hebben zij het geld verdeeld. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat genoemde brief van hem afkomstig is;
- de aangifte van [slachtoffer B], d.d. 19 september 2008, dat zij in de periode van 20 juli 2008 tot 10 augustus 2008 in Soest liep en plotseling werd ingehaald door 2 of 3 jongens. Zij voelde dat de jongen die rechts langs haar liep jaar boodschappentas vastpakte en uit haar handen trok. Door de kracht waarmee deze jongen aan de tas trok kon zij de tas niet vasthouden. In de tas zat een portemonnee met daarin 450 euro aan bankbiljetten, kleingeld, zuivelproducten, een pakje sigaretten en nog twee pasjes.
Gelet op hetgeen door aangeefster hierover is verklaard, levert het met kracht aan de tas trekken geweld op in de zin van artikel 312 Wetboek van Strafrecht.
Feit 4 Mishandeling [slachtoffer C]
Aangeefster [slachtoffer C] (verder te noemen aangeefster) heeft aangifte gedaan van mishandeling op 8 februari 2008. Zij had op school ruzie gehad met verdachte. Zij liep op 8 februari 2008 samen met [betrokkene K] (verder te noemen [betrokkene K]) vanaf school naar de bushalte aan de Kwekerweg in Amersfoort. Verdachte fietste samen met nog 2 andere jongens met hen mee. Verdachte duwde aangeefster op een gegeven moment met beide handen op de grond en trapte twee keer met zijn rechtervoet in haar linkerzij. Vervolgens balde hij zijn rechtervuist en haalde uit op haar linkerwang. Aangeefster liep weg om haar fietssleutel te pakken. Vervolgens balde verdachte zijn linkervuist en sloeg haar weer op haar linkerwang. Ondertussen had [betrokkene K] haar krukken neergelegd om de fietssleutel van aangeefster te pakken. Verdachte pakte een kruk en sloeg aangeefster daarmee op haar linkerbeen en vervolgens op haar hoofd.
Verdachte heeft zowel bij de politie als ter zitting ontkend dat hij aangeefster heeft geslagen. Hij verklaart dat aangeefster hem met twee handen tegen zijn borst duwde waardoor hij van een stoeprand afviel en dat aangeefster hem in het gezicht heeft gekrabd waardoor hij een snee op zijn hoofd had. Verdachte heeft vervolgens tegen haar fiets aangetrapt omdat hij boos was. Hij heeft aangeefster niet geslagen en heeft niemand gezien met krukken of zelf met krukken geslagen. Verdachte heeft aangifte gedaan tegen aangeefster.
Getuige [betrokkene K] heeft verklaard dat zij zag dat verdachte aangeefster een duw gaf waardoor zij viel. Verdachte sloeg aangeefster met gebalde vuist in haar gezicht en schopte met zijn voet tegen haar bovenbeen terwijl zij op de grond lag. [betrokkene K] legde haar krukken weg om de fietssleutel te pakken. Zij zag dat verdachte een kruk pakte en aangeefster hiermee hard op haar hoofd en de zijkant van haar kuit sloeg. Aangeefster is op 11 februari 2008 naar de huisarts geweest. De huisarts constateerde een resthematoom (blauwe plek) op het rechter scheenbeen en een iets opgezet linkerjukbeen.
Bewijsoverwegingen
Verdachte heeft ontkend dat hij aangeefster heeft geslagen. Hij heeft haar alleen van haar fiets geduwd, nadat aangeefster hem geduwd en gekrabd had.
De rechtbank acht deze verklaring van verdachte ongeloofwaardig. Getuige [betrokkene K] heeft het verhaal van aangeefster bevestigd en het door de huisarts geconstateerde letsel komt overeen met de plekken waar aangeefster zegt te zijn geslagen. [betrokkene K] heeft ook heel specifiek en overeenkomstig de aangifte verklaard over de reden van het neerleggen van de krukken en het slaan met de kruk door verdachte op het hoofd en het been van aangeefster. Het is goed mogelijk dat aangeefster zich ook niet onbetuigd heeft gelaten in de ruzie. Dit doet echter niets af aan de handelingen van verdachte. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte aangeefster heeft mishandeld zoals tenlastegelegd.
Ten aanzien van parketnummer 16/513817-09:
Feit 1 Mishandeling [slachtoffer D]
Aangever [slachtoffer D] (verder te noemen aangever) heeft aangifte gedaan van mishandeling op 27 januari 2009 in Amersfoort. Die ochtend was er een ruzie tussen aangever en verdachte geweest waarbij beiden gevochten hadden totdat ze uit elkaar gehaald werden door leraren. Die middag fietste aangever naar huis en opeens stond verdachte voor hem en gaf hem met kracht en gebalde vuist een klap in zijn gezicht op zijn lip.
De tenlastelegging ziet op hetgeen ‘smiddags gebeurd zou zijn.
Verdachte heeft zowel bij de politie als ter zitting ontkend dat hij aangever die middag heeft geslagen. Hij verklaart dat hij vanaf het Centraal Station Amersfoort met de bus naar huis in Soest is gegaan.
Getuigen [getuige A] en [getuige B], beiden werkzaam op de Mulock Houwer 2000 school te Amersfoort, verklaren dat verdachte aangever met de vuist in het gezicht sloeg waardoor aangever zijn lip kapot was en bloedde. In het dossier zitten twee foto’s van de lip van aangever, gemaakt door de verbalisant die de aangifte heeft opgenomen.
Bewijsoverwegingen
Verdachte ontkent dat hij aangever ‘smiddags heeft geslagen.
De rechtbank acht deze verklaring van verdachte ongeloofwaardig. Twee getuigen hebben gezien dat hij aangever met de vuist in zijn gezicht heeft geslagen en op de foto’s is het letstel van aangever te zien. De rechtbank is van oordeel dat verdachte aangever heeft mishandeld.
Feit 2 Poging tot afpersing van [naam aangever]
Aangever [naam aangever] heeft aangifte gedaan van afpersing op 19 mei 2009. Hij fietste op 19 mei 2009 samen met [getuige C] op de Dorpsstreek te Soest. Verdachte kwam naast hem rijden op een bromfiets. Verdachte had hem een paar dagen daarvoor heel dwingend om geld gevraagd, dus aangever schrok en werd bang toen verdachte naast hem kwam rijden. Verdachte sneed hen langzaam af met de bromfiets. Verdachte zei tegen aangever waar de 50 euro bleef en dat hij dit geld binnen twee dagen moest hebben. Verdachte zei heel boos en met harde stem dat als aangever dit geld niet had, hij naar zijn huis zou komen en hem daar zou vermoorden. Voordat verdachte weg reed zei hij dat hij aangever wist te vinden.
Verdachte heeft zowel ter zitting als bij de politie ontkend dat hij aangever heeft bedreigd om hem te dwingen tot het afgeven van 50 euro. Hij had het geld geleend aan aangever. Hij was op 19 mei 2009 een rondje aan het rijden op de scooter. Hij ging naast aangever rijden en vroeg zijn 50 euro terug. Aangever zei tegen verdachte dat hij het geld niet had en dat verdachte het ook niet zou krijgen. Verdachte was opgefokt en boos en zei dat hij het geld terug moest hebben die avond. Verdachte zei dat als aangever hem het geld niet zou geven, hij dan de “lul” zou zijn. Verdachte zou dan wel bij aangever thuis langs komen voor het geld want hij wist waar aangever woonde. Verdachte heeft niet gezegd dat hij hem wat aan zou doen. De manier waarop hij het gezegd heeft was niet om hem te bedreigen.
Getuige [getuige C] heeft verklaard dat hij op 19 mei 2009 samen met aangever aan het fietsen was. Verdachte kwam met de scooter langs rijden en stopte voor hen. Hij vroeg aan aangever waar die 50 euro was. Verdachte zie tegen aangever: “Ik wil het binnen twee dagen hebben, anders maak ik je dood, of sla ik je kapot”. Daarna zei verdachte nog: “Ik weet waar je woont en ik weet wie je moeder is”.
Bewijsoverwegingen
Verdachte ontkent dat hij aangever heeft bedreigd.
De rechtbank acht deze verklaring van verdachte ongeloofwaardig. Er is een aangifte en een getuige die het verhaal van aangever bevestigt. De getuige heeft gehoord dat verdachte heeft gezegd dat hij aangever anders dood zou maken. Bovendien heeft verdachte zelf ook verklaard dat hij opgefokt en boos was en dat hij gezegd heeft dat aangever de “lul” zou zijn en dat hij weet waar aangever woont. Verdachte zegt echter dat hij dit niet bedreigend heeft bedoeld. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat verdachte door zijn bedreigende woorden geprobeerd heeft aangever te dwingen tot afgifte van de 50 euro. Aangever heeft de 50 euro niet afgegeven, waardoor het bij een poging is gebleven. De rechtbank acht de tenlastegelegde poging tot afpersing dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Feit 3 Mishandeling [slachtoffer E]
De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd bij de politie d.d. 21 mei 2009, dat hij kwaad werd omdat [slachtoffer E] iets zei over zijn gezinsvoogd. Hij gaf hem een klap met zijn vuist op zijn arm. Daarna pakte hij hem bij zijn keel.
- de aangifte van [slachtoffer E], d.d. 19 maart 2009, dat hij op 19 maart 2009 op de Schrikslaan te Soest was. Verdachte kwam voor hem staan en sloeg hem met gebalde vuist en flinke kracht tegen zijn linker zij. Dit deed pijn. Verdachte pakte hem met zijn rechterhand bij zijn keel. Aangever werd door de vingers van verdachte in zijn ogen geprikt.
Feit 4 Beletten, belemmeren of verijdelen van de aanhouding van [betrokkene F]
De rechtbank zal verdachte van dit feit vrijspreken.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij zag dat zijn broer [betrokkene F] werd aangehouden. Hij liep erheen omdat hij zijn broer wilde helpen. Verdachte werd vervolgens zelf aangehouden door een andere agent.
De rechtbank is van oordeel dat de aan verdachte ten laste gelegde handelingen met het oog op het voorkomen van het wegvoeren van zijn broer wel blijken uit de processen-verbaal van bevindingen en ook uit de eigen verklaring van verdachte. Deze gang van zaken heeft echter niet geleid tot het beletten, belemmeren of verijdelen van het wegvoeren van de broer van verdachte omdat verdachte al eerder werd aangehouden door een andere politieambtenaar, die zich op dat moment niet direct bezighield met de aanhouding of het wegvoeren van verdachtes broer, [betrokkene F].
Ten aanzien van parketnummer 16/513940-09:
Primair – Beïnvloeden [naam aangever] door te proberen hem zijn aangifte te laten intrekken
Aangever [naam aangever] (verder te noemen aangever) heeft aangifte gedaan van bedreiging op 24 mei 2009. Aangever verklaart dat hij de week daarvoor aangifte heeft gedaan van afpersing en bedreiging door verdachte. Op 24 mei 2009 kwam aangever verdachte tegen op de kermis in Soest. Verdachte zei tegen aangever dat hij hem alleen wilde spreken en dat hij geen getuigen wilde hebben. Verdachte klemde zijn arm om aangevers nek en trok hem een stukje mee. Verdachte zei op een boze en bedreigende manier tegen hem: “Zorg ervoor dat je die aangifte intrekt”. Aangever was bang
Verdachte ontkent zowel ter zitting als bij de politie dat hij aangever heeft bedreigd en bij zijn nek heeft gepakt en een stukje mee heeft genomen. Hij verklaart dat hij aangever op een normale manier heeft gevraagd waarom hij aangifte tegen hem had gedaan en of hij de aangifte wilde intrekken.
Getuige [getuige C] heeft verklaard dat hij samen met aangever op de kermis was en dat ze verdachte tegen kwamen. Hij zag dat verdachte aangever om zijn nek pakte en met hem wegliep. Hij hoorde verdachte zeggen: “Nu geen getuige”. Ze zijn ongeveer vijf minuten weg geweest. Aangever vertelde hem later dat verdachte gevraagd had of hij de aangifte wilde intrekken. Hij had toen niet het idee dat aangever bedreigd was.
Bewijsoverwegingen
Verdachte heeft verklaard dat hij op een normale wijze aan aangever heeft gevraagd of hij zijn eerdere aangifte wilde intrekken. Volgens de aangifte en de getuigenverklaring van [getuige C] heeft verdachte een arm om de nek van aangever geklemd en hem meegetrokken en daarbij gezegd dat hij geen getuigen wilde. Vervolgens heeft verdachte zich op een bepaalde wijze mondeling naar aangever geuit, met als doel hem zijn eerdere aangifte te laten intrekken. De rechtbank acht, mede gelet op het feit dat verdachte aangever met een arm om de nek geklemd meetrok en zei dat hij geen getuigen wilde hebben, de verklaring van verdachte dat hij het op een normale wijze heeft gevraagd om de aangifte in te trekken niet geloofwaardig. De manier waarop verdachte aangever op 24 mei 2009 heeft benaderd, past bovendien bij de hiervoor bewezen verklaarde poging tot afpersing van [naam aangever] op 19 mei 2009.
Volgens de wetsgeschiedenis ziet artikel 285a Wetboek van Strafrecht ook op de beïnvloeding van een getuige om terug te komen op een eerder afgelegde verklaring dan wel die eerdere verklaring te wijzigen. De rechtbank acht dit feit dan ook wettig en overtuigend bewezen, zoals primair tenlastegelegd.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Ten aanzien van parketnummer 16/602658-08:
1.
hij op 31 juli 2008 op de openbare weg de Vredehofstraat te Soest ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen een tas met inhoud, toebehorende aan [slachtoffer A], en daarbij op die van Ingen (geboren in 1920) is toegerend en plotseling en/of onverhoeds een greep heeft gedaan in het mandje van de rollator waarmee die [slachtoffer A] liep en voornoemde tas heeft vastgepakt en daarbij heeft geroepen: “Hier die tas”, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
2.
Hij in de periode van 20 juli 2008 tot en met 05 augustus 2008 te Soest, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen vanuit een schuur een aantal flessen frisdrank en een damesfiets toebehorende aan een ander of anderen dan verdachte en zijn mededaders.
3.
Hij op een tijdstip in de periode van 20 juli tot en met 10 augustus 2008 te Soest tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een tas, inhoudende een geldbedrag (ongeveer 450 euro) en pasjes en levensmiddelen toebehorende aan [slachtoffer B], welke diefstal werd vergezeld van geweld tegen genoemde [slachtoffer B], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat met kracht rukken aan de tas die genoemde [slachtoffer B] in haar hand had.
4.
hij op 08 februari 2008 te Amersfoort opzettelijk mishandelend [slachtoffer C] meermalen in haar zij heeft getrapt en genoemde [slachtoffer C] meermalen heeft geslagen op haar wang en met een kruk genoemde [slachtoffer C] tegen haar been en tegen haar hoofd heeft geslagen, waardoor voornoemde [slachtoffer C] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Ten aanzien van parketnummer 16/513817-09:
1.
hij op 27 januari 2009 te Amersfoort opzettelijk mishandeld [slachtoffer D] met zijn vuist een klap in zijn gezicht heeft gegeven, waardoor voornoemde [slachtoffer D] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
2.
Hij op 19 mei 2009 te Soest ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [naam aangever] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag van 50 euro toebehorende aan [naam aangever], tegen genoemde [naam aangever] heeft gezegd dat hij hem zou vermoorden als hij het geld niet zou geven, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
3.
Hij op 19 maart 2009 te Soest opzettelijk mishandelend [slachtoffer E] met gebalde vuist tegen zijn linkerzij heeft geslagen en genoemde [slachtoffer E] bij de keel heeft gepakt en met zijn vingers in de ogen van genoemde [slachtoffer E] heeft geprikt, waardoor voornoemde [slachtoffer E] pijn heeft ondervonden.
Ten aanzien van parketnummer 16/513940-09:
Primair:
hij op 24 mei 2009 te Soest zich opzettelijk mondeling jegens [naam aangever] heeft geuit kennelijk om zijn vrijheid om naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter of (politie) ambtenaar een verklaring af te leggen te beïnvloeden, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat die verklaring zou worden afgelegd, immers heeft hij toen opzettelijk zijn arm om de nek van genoemde Nap geklemd en genoemde Nap meegetrokken en tegen genoemde Nap heeft gezegd dat hij zijn aangifte moest intrekken terwijl hij wist dat die Nap aangifte heeft gedaan van afpersing/bedreiging waarvoor hij, verdachte, vervolgd wordt.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:
16/602658-08:
- feit 1: poging tot diefstal
- feit 2: diefstal door twee of meer verenigde personen
- feit 3: diefstal door twee of meer verenigde personen vergezeld van geweld tegen personen met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken
- feit 4: mishandeling
16/513817-09:
- feit 1: mishandeling
- feit 2: poging tot afpersing
- feit 3: mishandeling
16/513940-09:
Primair: opzettelijk mondeling zich jegens een persoon uiten, kennelijk om diens vrijheid om een verklaring naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter/ambtenaar een verklaring af te leggen te beïnvloeden, terwijl hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden dat die verklaring zal worden afgelegd.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen jeugddetentie voor de duur van 180 dagen, waarvan 141 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met aftrek van voorarrest, en met als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich houdt aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering in het kader van de maatregel Hulp en Steun.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman kan zich vinden in de strafeis van de officier van justitie.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan, heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in een periode van ongeveer een jaar schuldig gemaakt aan acht strafbare feiten, waaronder tasjesroof, afpersing en mishandeling.
De berovingen als de onderhavige brengen, naar algemeen bekend is, naast materiële schade tevens grote psychische schade bij de slachtoffers teweeg en dragen ook in het algemeen bij aan gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving. Daarbij speelt ook een rol dat het in twee gevallen gaat om dames op leeftijd die het slachtoffer zijn geworden van verdachtes handelen. Kennelijk hebben de verdachte (en zijn medeverdachten) zich bij het plegen hiervan enkel laten leiden door hun eigen financieel gewin en geen oog gehad voor het gegeven dat dergelijke feiten, naast financiële schade voor de benadeelden ook, soms gedurende lange tijd, gevoelens van angst met zich brengen.
Ditzelfde geldt voor de afpersing en het pogen die aangifte in te laten trekken . De nog jonge aangever en getuige hebben beiden aangeven dat zij bang zijn om zich vrij door Soest te begeven en dat ze proberen verdachte en zijn vriendenkring te vermijden. Dat verdachte zijn eigen handelen naar eigen zeggen niet als bedreigend ziet, doet er niet aan af dat anderen dat (en naar het oordeel van de rechtbank niet zonder reden) wel zo ervaren.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- De brief van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 26 januari 2010 waarin het volgende advies wordt gegeven met betrekking tot de straf: een geheel voorwaardelijke jeugddetentie met als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich houdt aan de aanwijzingen van de jeugdreclasseerder in het kader van de maatregel Hulp en Steun.
- Het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 9 maart 2010 waaruit blijkt dat verdachte, naast de ter zitting behandelde zaken, een blanco strafblad heeft.
Daarnaast is bij de strafoplegging in ernstige mate rekening gehouden met het feit dat het verzoek van Bureau Jeugdzorg Utrecht om verlenging van de uithuisplaatsing in een instelling voor gesloten jeugdzorg, welk verzoek gelijktijdig met de strafzitting is behandeld, op 12 mei 2010 is toegewezen voor de duur van 6 maanden, alsmede met de omstandigheid dat de feiten reeds langer geleden zijn gepleegd, in 2008 en de eerste helft van 2009.
Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf voldoende recht doet aan de ernst van de feiten en de persoon van de verdachte.
De rechtbank zal, gelet op het bovenstaande, aan verdachte opleggen jeugddetentie voor de duur van 180 dagen met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 141 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, teneinde verdachte ervan te weerhouden wederom strafbare feiten te plegen. De rechtbank zal hieraan als bijzondere voorwaarde verbinden dat verdachte zich houdt aan de aanwijzingen van Bureau Jeugdzorg in het kader van de maatregel Hulp en Steun. Hoewel verdachte thans nog in het kader van de uithuisplaatsing in Almata verblijft, is het de verwachting dat hij binnen 6 maanden in een vervolgtraject zal uitstromen, waarbij begeleiding door de jeugdreclassering gedurende de proeftijd een noodzakelijke aanvulling zal vormen.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 45, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 285a, 300, 310, 311, 312, 317 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 4 tenlastegelegde feit van parketnummer 16/513817-09;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
16/602658-08:
- feit 1: poging diefstal
- feit 2: diefstal door twee of meer verenigde personen
- feit 3: diefstal door twee of meer verenigde personen vergezeld van geweld tegen personen met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken
- feit 4: mishandeling
16/513817-09:
- feit 1: mishandeling
- feit 2: poging tot afpersing
- feit 3: mishandeling
16/513940-09:
Primair: opzettelijk mondeling zich jegens een persoon uiten, kennelijk om diens vrijheid om een verklaring naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter/ambtenaar een verklaring af te leggen te beïnvloeden, terwijl hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden dat die verklaring zal worden afgelegd.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van 180 dagen, waarvan 141 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Bureau Jeugdzorg Utrecht in het kader van de maatregel Hulp en Steun;
- draagt Bureau Jeugdzorg Utrecht op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde jeugddetentie;
Heft op het reeds geschorste bevel voorlopige hechtenis met ingang van de datum waarop dit vonnis onherroepelijk wordt.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.E. Verschoor-Bergsma, voorzitter tevens kinderrechter, mr. I. Bruna en mr. M.H.L. Schoenmakers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.E. Braam-van Toll, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 25 mei 2010.