ECLI:NL:RBUTR:2010:BM5022

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
14 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-710533-09
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak bijstandsfraude na uitsluiting bewijs door vormverzuim

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1980, werd op 14 april 2010 door de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan. De verdachte was beschuldigd van bijstandsfraude, waarbij hij gedurende meer dan zes jaar voordeel zou hebben getrokken uit de bijstandsuitkering van een persoon met wie hij een gezamenlijke huishouding voerde. Tijdens de zitting op 31 maart 2010 was de verdachte niet aanwezig, maar zijn raadsman, mr. J.J.D. van Doleweerd, was wel aanwezig om de verdediging te voeren.

De verdediging voerde aan dat het recht op een eerlijk proces was geschonden, omdat de verdachte niet de gelegenheid had gekregen om voorafgaand aan zijn verhoor een advocaat te raadplegen, wat in strijd is met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De raadsman verzocht om de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op 29 januari 2009, uit te sluiten van het bewijs. De officier van justitie was van mening dat, ondanks de uitsluiting van deze verklaring, er voldoende wettig bewijs aanwezig was om de verdachte te veroordelen.

De rechtbank oordeelde echter dat het vormverzuim, zoals bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, leidde tot de uitsluiting van de bekennende verklaring. Hierdoor was er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om de verdachte schuldig te verklaren. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het ten laste gelegde feit, omdat de overige bewijsmiddelen niet voldoende waren om tot een bewezenverklaring te komen. Dit vonnis werd uitgesproken door de meervoudige kamer van de rechtbank, met mr. N.E.M. Kranenbroek als voorzitter, en de rechters H.A. Gerrits en G. Perrick, in aanwezigheid van griffier M.C.H. Franckena.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/710533-09 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 14 april 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op te [1980] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [adres]
raadsman mr. J.J.D. van Doleweerd, advocaat te Amersfoort.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 31 maart 2010. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsman mr.J.J.D. van Doleweerd. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
gedurende meer dan zes jaar voordeel heeft getrokken uit de bijstandsfraude van de persoon met wie hij een gezamenlijke huishouding voerde.
3. De beoordeling van het bewijs
3.1. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat het recht op een eerlijk proces, zoals is vastgelegd in artikel 6 van het EVRM, is geschonden, nu hij niet voorafgaand aan zijn eerste verhoor een raadsman heeft kunnen raadplegen (Salduz-verweer). Gelet op deze schendingen heeft de raadsman verzocht de verklaring van verdachte afgelegd bij de sociale recherche op 29 januari 2009 uit te sluiten van het bewijs.
De raadsman concludeert dat, nu de verklaring van verdachte afgelegd bij de sociale recherche, niet kan worden meegenomen in de bewezenverklaring, er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier voorhanden is dat verdachte een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd met [betrokkene 1].
3.2. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is met de raadsman van oordeel dat het verhoor van verdachte bij de sociale recherche d.d. 29 januari 2009 niet kan worden gebruikt voor het bewijs.
De officier van justitie is echter van oordeel dat er voldoende wettig bewijs overblijft en acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan. Zij is van oordeel dat gezien de overige in het dossier voorhanden zijnde bewijsmiddelen voldoende vast is komen te staan dat verdachte een gezamenlijke huishouding met [betrokkene 1] heeft gevoerd en voordeel heeft getrokken uit haar bijstandsuitkering
3.3. Het oordeel van de rechtbank
Met betrekking tot het door de raadsman aangevoerde Salduz-verweer staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte niet is gewezen op het recht om voorafgaand aan het verhoor een advocaat te raadplegen. De Hoge Raad heeft uit de rechtspraak van het EHRM afgeleid dat op grond van artikel 6 van het EVRM de verdachte de gelegenheid moet worden geboden om voorafgaand aan het verhoor door de politie over zijn betrokkenheid bij een strafbaar feit een advocaat te raadplegen.
Nu verdachte voor de aanvang van zijn verhoor op 29 januari 2009 niet de gelegenheid is geboden dat recht te verwezenlijken, is dit recht geschonden.
De rechtbank is van oordeel dat in onderhavige situatie dit vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering moet leiden tot uitsluiting voor het bewijs van de bekennende verklaring van verdachte afgelegd op 29 januari 2009.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag geplaatst of er voldoende wettig bewijs aanwezig is om te komen tot een veroordeling.
De rechtbank is met de raadsman van oordeel, nu de bekennende verklaring van verdachte niet voor het bewijs gebruikt mag worden, er onvoldoende wettig bewijs in het dossier voorhanden is om tot een bewezenverklaring te komen dat verdachte samen met [betrokkene 1] een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd en dat hij opzettelijk voordeel heeft getrokken uit haar (ten onrechte) ontvangen bijstandsuitkering.
De rechtbank acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en zal hem dan ook vrijspreken.
4. De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het tenlastegelegde feit;
Dit vonnis is gewezen door mr. N.E.M. Kranenbroek, voorzitter, H.A. Gerrits en G.Perrick, rechters, in tegenwoordigheid van M.C.H. Franckena, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 14 april 2010.
Mr. Gerrits is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.