Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 260037 / HA ZA 08-2611
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. E.A. Prins,
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. drs. A. Boumanjal.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 22 april 2009;
- het proces-verbaal van comparitie van 26 augustus 2009, waarbij de zaak in verband met mediation is aangehouden;
- de brief van 6 januari 2009 met producties van [eiseres] ten behoeve van de comparitie;
- de brief van 12 januari 2009 met producties van [eiseres] ten behoeve van de comparitie;
- de brief van 23 februari 2009 met producties van [gedaagde] ten behoeve van de comparitie;
- het proces-verbaal van voortzetting van de comparitie van 23 maart 2010.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2.1. [eiseres] en [gedaagde] waren naar Nederlands recht in gemeenschap van goederen getrouwd. Voor het huwelijk zijn twee (nu nog minderjarige) kinderen geboren, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. Partijen zijn op [2005] gescheiden. De echtscheidingsbeschikking is op dezelfde dag in de registers van de burgerlijke stand ingeschreven.
2.2. Medio 2001 zijn [eiseres] en [gedaagde] feitelijk uit elkaar gegaan, waarna zij een financieel gescheiden huishouding voerden. [eiseres] woonde daarna tijdelijk in een Blijf-van-mijn-lijfhuis in Eindhoven. In de periode van 2002 tot 2003 hadden partijen een ‘aan-uitrelatie’. In mei 2003 is [gedaagde] door de politie uit de voormalige echtelijke woning gehaald.
2.3. Partijen zijn gezamenlijk eigenaar van een garage aan de [adres] in [woonplaats].
2.4. De uit het Arabisch vertaalde akte van levering die door [eiseres] in het geding is gebracht, vermeldt onder meer:
“Tussen de ondergetekenden,
Al Widadiya (Amicale) El Amai Woonbeheer (…) enerzijds;
En de heer [gedaagde] (…) anderzijds;
[gelden de volgende bepalingen]
Artikel 2:
Het stukje grond heeft als serienummer [nummer] (…). Het heeft een oppervlakte van 158 m2 en staat geregistreerd onder het kadastraal register nummer [nummer] welke geëxtraheerd werd uit het kadastraal oorspronkelijk register [nummer], gelegen in [woonplaats].
Artikel 3:
De levering heeft plaatsgevonden en deze werd goed bevonden tegen een bruto bedrag van 55300,00 dirham (…).”
Uit het door [eiseres] in het geding gebrachte en uit het Arabisch vertaalde eigendomsbewijs blijkt:
“De ondergetekende, hoofd van het kadaster in [woonplaats], verklaart:
- dat het eigendom dat bekend staat onder de naam “[perceel] [nummer]”, met kadastraal register nummer [nummer], gelegen in [woonplaats] (…), bestaand uit kale grond, op naam staat van:
1 het hypothecaire onderpand dat geregistreerd is op 06-12-1994 (…), wat voor de bovengenoemde gehele eigendom geldt,
door:
- [gedaagde] (de bovengenoemde)
- Ten gunste van: de Marokkaanse staat (…).”
2.5. In het door [gedaagde] in het geding gebrachte en uit het Arabisch vertaalde document “Eigendomsverklaring” is onder meer vermeld:
“De Bewaarder van het Kadaster Vastgoed te [woonplaats], ondergetekende, verklaart:
- dat het eigendom genaamd “[perceel 2]” met vastgoedakte nummer [nummer], dat zich in [woonplaats] bevindt, met een oppervlakte van 2 are 47 centiare en bestaande uit grond met een opstal |een villa met een begane grond*, op naam staat van:
- (…)
- [eiseres] bent [dochter van] [vader eiseres] voor 1/16 deel
- (…).”
Voorts vermeldt de door [gedaagde] in het geding gebrachte en uit het Arabisch vertaalde Vastgoedakte nummer [nummer] van 14 januari 2003:
“De Bewaarder van het Kadaster Vastgoed en Hypotheken te [woonplaats] verklaart:
a) dat de eigenaar die tot op de dag van vandaag geregistreerd is in vastgoedakte nummer [nummer] met als onderwerp het eigendom genaamd “[perceel 2]”, is de heer: [A] ben [zoon van] [E].
b) en dat uit de schets van het vastgoed blijkt dat het voornoemde eigendom:
1) in de stad [woonplaats] ligt
2) grond omvat met daarop woongebouwen (…).”
2.6. De uit het Arabisch vertaalde Vastgoedakte nummer [nummer] van 14 januari 2003 die door [gedaagde] in het geding is gebracht, vermeldt onder meer:
“De Bewaarder van het Kadaster Vastgoed en Hypotheken te [woonplaats] verklaart:
c) dat de eigenaar die tot op de dag van vandaag geregistreerd is in vastgoedakte nummer [nummer] met als onderwerp het eigendom genaamd “[perceel 3]”, is de heer: [vader eiseres] ben [zoon van] [E].
d) en dat uit de schets van het vastgoed blijkt dat het voornoemde eigendom:
1) in de stad [woonplaats] ligt
2) grond omvat met daarop woongebouwen (…).”
2.7. Uit het door [gedaagde] in het geding gebrachte en uit het Arabisch vertaalde “Uittreksel uit de verklaringen” van [getuige 1] en [getuige 2] (“beroepsgetuigen”) blijkt onder meer:
“Lof aan God. Na het overlijden van wijlen [vader eiseres] ben [zoon van] [A], (…) , op [2000], zijn zijn erfgenamen zijn vrouw, [moeder eiseres] bent [dochter van] [B], (…), en zijn kinderen bij haar: (…), [eiseres] geboren op [1960], (…). Vervolgens overleed [moeder eiseres]bent [B] voornoemd op [2003], met als erfgenamen haar kinderen voornoemd (…). Verschenen is mevrouw [eiseres], Marokkaanse, maatschappelijk werkster van beroep, (…), en zij verklaarde dat wijlen haar vader voornoemd onder andere heeft nagelaten: een compleet huis gelegen aan de [adres] te [woonplaats], bestaande uit een begane grond met 5 kamers, een keuken, twee badkamers en een garage voor de auto, en een eerste verdieping met drie kamers, een keuken, een badkamer en een hal, met een tuin met daarin een huis; met een taxatiewaarde van een miljoen vierhonderdduizend dirham; onderwerp van vastgoedakte [nummer] – eigendom genaamd “[perceel 3]”(…); en een huis gelegen aan de [adres] in [woonplaats] genaamd “[perceel 2]” (…), onderwerp van vastgoedakte [nummer], bestaande uit drie kamers, een keuken, een badkamer, een garage voor de auto en een kleine tuin, taxatiewaarde negenhonderdduizend dirham; en een commercieel eigendom van de winkel gelegen aan de [adres] te [woonplaats] (…) met een taxatiewaarde van vijfhonderdduizend dirham en koopwaar bestaande uit kruiden in voornoemde winkel met taxatiewaarde 500.000 dirham [cursief: handgeschreven].”
2.8. Uit de door [gedaagde] in het geding gebrachte en uit het Arabisch vertaalde getuigenverklaring van [getuige 3] en [getuige 4] (“beroepsgetuigen”) van 14 januari 2004 blijkt:
“Lof aan God alleen. (…) werd de vennootschap bij leven en welzijn gesloten tussen de heer [vader eiseres] ben [E] (…), en zijn zoon [C] (…), zodat zij ieder van hen zullen deelnemen met een bedrag ad vijfenzeventigduizend 75.000 dirham [onleesbaar] met al het geld voornoemd in de koopwaar belichaamd in bouwmateriaal in de winkel van de vennootschap, gelegen aan de [adres] [woonplaats]. De beide vennoten bezitten het recht om aldaar handel te drijven via huur. (…)”
in conventie
3.1. [eiseres] vordert dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, samengevat:
- [gedaagde] veroordeelt tot het afleggen van rekening en verantwoording van de vermogensbestanddelen genoemd in haar dagvaarding;
- vaststelt welk bedrag [gedaagde] aan haar moet voldoen ter zake van deze vermogensbestanddelen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag van algehele voldoening,
- zo nodig een deskundige benoemt om de waarde van de vermogensbestanddelen vast te stellen,
- de inboedel verdeelt,
- althans de verdeling in goede justitie vast te stellen.
Tijdens de comparitie van 23 maart 2010 is gebleken dat [eiseres] wenst dat de huwelijksgoederengemeenschap wordt verdeeld.
3.2. [gedaagde] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiseres] althans tot het afwijzen van haar vordering. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.3. [gedaagde] vordert – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de verdeling vaststelt zoals weergegeven in zijn conclusie van eis in reconventie.
3.4. [eiseres] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in conventie en in reconventie
4.1. De vorderingen in conventie en in reconventie behelzen beide de verdeling van de gemeenschap en zullen gezamenlijk worden behandeld.
4.2. De rechtbank overweegt dat in beginsel moet worden uitgegaan van de waarde ten tijde van de verdeling. Als partijen zelf een andere datum overeen zijn gekomen of de eisen van redelijkheid en billijkheid dit meebrengen, kan hiervan worden afgeweken. Gelet hierop zal de rechtbank in beginsel uitgaan van de waarde per datum verdeling, tenzij hierna anders is aangegeven.
4.3. Tussen partijen is niet in geschil dat de garage aan [gedaagde] moet worden toebedeeld. De rechtbank zal de garage dan ook aan hem toebedelen.
4.4. [eiseres] stelt dat zij wegens overbedeling recht heeft op 50% van de waarde ervan. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat de eventuele overwaarde verrekend moet worden met de overige boedelgoederen, waaronder de inboedel. Beide partijen zijn het erover eens dat de waarde van de garage moet worden getaxeerd. Tussen partijen is niet in geschil dat er geen hypothecaire geldlening op deze garage rust.
4.5. De rechtbank stelt vast dat partijen het erover eens zijn dat [eiseres] op zichzelf recht heeft op vergoeding door [gedaagde] van de helft van de overwaarde van de garage. In dit verband is de rechtbank van oordeel dat de waarde van de garage bepaald moet worden op het (nu nog toekomstige) moment van verdeling, en wel in de staat waarin de garage zich op dat moment zal bevinden. Zij acht het daarom noodzakelijk dat één taxateur zal worden benoemd om de huidige waarde van de garage te bepalen. Deze deskundige zal worden verzocht gemotiveerd bericht uit te brengen over de vrije onderhandse verkoopwaarde van de garage op het moment van de taxatie. Ook zal de taxateur gevraagd worden zich uit te laten over andere aspecten betreffende de garage die naar zijn oordeel van belang kunnen zijn voor de beoordeling van deze zaak.
Omdat de garage – conform de wens van partijen – aan [gedaagde] zal worden toebedeeld, zal hij gehouden zijn de helft van de onderhandse vrije verkoopwaarde aan [eiseres] te voldoen.
4.6. De vordering van [eiseres] tot vergoeding van de wettelijke rente zal worden afgewezen, omdat er geen sprake is van verzuim zolang de gemeenschap nog niet is verdeeld.
Perceel [perceel 1] [nummer]
4.7. [eiseres] stelt dat [gedaagde] in Marokko een stuk grond (genaamd “[perceel 1] [nummer]”) met daarop een woning heeft. Ter onderbouwing hiervan verwijst zij naar de door haar in het geding gebrachte akte van levering (zie r.o. ?2.4). Tijdens de zitting heeft [eiseres] toegelicht dat uit deze akte van levering niet blijkt dat er een woning op de grond staat, maar dat zij deze woning in 2006 en 2007 zelf heeft gezien. Het betreft een woning met twee verdiepingen die met eigen geld is gebouwd en waarop geen hypotheek rust, aldus [eiseres]. [eiseres] stelt dat zij recht heeft op vergoeding van de helft van de waarde van de grond en de woning.
4.8. [gedaagde] erkent dat hij een perceel grond in [woonplaats] in Marokko heeft, maar betwist dat daarop een woning staat. Ter onderbouwing hiervan verwijst ook hij naar de door [eiseres] in het geding gebrachte akte van levering dat aangeeft dat sprake is van “kale grond”. Op deze grond rust een hypotheek. Zijn broer, die zijn procuratiehouder is, kan meedelen wat de hoogte van de hypotheekschuld is. Tijdens de zitting heeft hij verder toegelicht dat hij niet begrijpt hoe [eiseres] de door haar gestelde woning kan hebben gezien, omdat zij toen al lang gescheiden waren.
4.9. Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde] eigenaar is van het stuk grond genaamd [perceel 1] [nummer]. Uit het eigendomsbewijs blijkt dat deze grond met een hypotheek is bezwaard (zie r.o. ?2.4). De rechtbank zal dit perceel grond en de hypothecaire geldlening aan [gedaagde] toebedelen, mede gelet op het feit dat [eiseres] een dergelijke toebedeling met haar vordering veronderstelt.
4.10. Anders dan [gedaagde] betoogt, is de rechtbank van oordeel dat de waarde van het perceel grond [perceel 1] [nummer] bepaald moet worden op het (nu nog toekomstige) moment van verdeling, en wel in de staat waarin dit perceel zich op dat moment zal bevinden. Zij acht het daarom noodzakelijk dat één ter plaatse bekende taxateur zal worden benoemd om de huidige waarde van het perceel grond te bepalen. Deze deskundige zal worden verzocht gemotiveerd bericht uit te brengen over de vrije onderhandse verkoopwaarde van de grond op het moment van de taxatie. Ook zal de taxateur gevraagd worden zich uit te laten over andere aspecten betreffende het perceel die naar zijn oordeel van belang kunnen zijn voor de beoordeling van deze zaak.
In dit verband wijst de rechtbank erop dat zij de vraag of op dit perceel een woning staat (op dit moment) niet hoeft te beantwoorden. Als de taxateur namelijk een of meer woningen op het perceel grond aantreft, zal hem ook worden gevraagd gemotiveerd bericht uit te brengen over de vrije onderhandse verkoopwaarde van deze woning (en) op het moment van de taxatie.
4.11. Verder stelt [eiseres] dat [gedaagde] nog een kaal stuk grond in Marokko heeft, maar dat zij daarvan geen kadastrale gegevens kan overleggen omdat deze gegevens niet openbaar zijn. [gedaagde] betwist dat hij eigenaar is van nog andere percelen grond.
4.12. Met betrekking tot het kale stuk grond van [gedaagde] in Marokko overweegt de rechtbank dat het – gelet op zijn betwisting – op de weg van [eiseres] had gelegen haar stelling met feiten en omstandigheden nader te onderbouwen. Omdat zij dit heeft nagelaten, zal [eiseres]’s vordering op dit punt worden afgewezen.
Haar stelling dat de kadastrale gegevens niet openbaar zijn, maakt dit oordeel niet anders. Gelet op [gedaagde]’s verweer ter zitting dat kadastrale stukken openbaar zijn en dat hij deze ook heeft kunnen opvragen, valt – zonder nadere motivering die ontbreekt – niet in te zien dat kadastrale gegevens niet voor [eiseres] toegankelijk zijn. De rechtbank voegt hieraan toe dat [eiseres] haar stelling dat [gedaagde] eigenaar is van kale grond in Marokko evenmin op andere wijze (bijvoorbeeld door verklaringen van derden of foto’s) heeft onderbouwd.
4.13. Volgens [eiseres] heeft [gedaagde] ook nog een akker/boomgaard net buiten [woonplaats] (Marokko) die hij geërfd heeft. Volgens [eiseres] kan haar zus [D] dit bevestigen. [gedaagde] is voor 1/8 deel eigenaar van deze akker/boomgaard, aldus [eiseres].
Ter zitting heeft [gedaagde] toegelicht dat zijn ouders weliswaar zijn overleden, maar dat zij nimmer eigenaar waren van een akker/boomgaard of de woning waarvan [eiseres] stelt dat deze bestaat.
4.14. Gelet op [gedaagde]’s betwisting had het op de weg van [eiseres] gelegen ook haar stelling dat hij voor 1/8 deel eigenaar is van een akker/boomgaard, met feiten en omstandigheden nader te onderbouwen (bijvoorbeeld door het in het geding brengen van een verklaring van haar zus [D]). Dit heeft zij nagelaten, zodat haar vordering ook op dit punt zal worden afgewezen.
4.15. [gedaagde] stelt dat [eiseres] voor 1/16 deel eigenaar is van het perceel [perceel 2] met daarop een villa. Ter onderbouwing hiervan verwijst hij naar de door hem in het geding gebrachte Eigendomsverklaring en Vastgoedakte nummer [nummer] (zie r.o. ?2.5) en de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] (zie r.o. ?2.7). [gedaagde] stelt dat de helft van [eiseres]’s aandeel in de gemeenschap is gevallen, zodat hij recht heeft op 1/32 deel van de waarde van het perceel met inbegrip van de woning.
4.16. In haar dagvaarding stelt [eiseres] zich op het standpunt dat dit perceel buiten de verdeling moet worden gehouden, omdat het niet in de gemeenschap is gevallen. Ter zitting heeft zij toegelicht dat de Eigendomsverklaring waarop [gedaagde] zich beroept, een verklaring van erfrecht is. Verder heeft zij aangevoerd dat de grond binnenkort verkocht zal worden.
4.17. Aangezien partijen in gemeenschap van goederen zijn getrouwd, valt niet in te zien waarom het aandeel van [eiseres] in de eigendom van het perceel [perceel 2] met inbegrip van de woning buiten de gemeenschap valt, zoals zij betoogt. Evenmin valt in te zien waarom [eiseres]’s stelling dat sprake is van een verklaring van erfrecht tot een ander oordeel zou moeten leiden.
4.18. Voornoemd aandeel zal aan [eiseres] worden toebedeeld, zodat zij gehouden is 1/32 deel van de waarde ervan wegens overbedeling aan [gedaagde] te vergoeden. Om de huidige waarde van het perceel grond met inbegrip van de woning te bepalen acht de rechtbank het noodzakelijk dat één ter plaatse bekende taxateur zal worden benoemd. Deze deskundige zal worden verzocht gemotiveerd bericht uit te brengen over de vrije onderhandse verkoopwaarde van de grond met inbegrip van de woning op het moment van de taxatie. Ook zal de taxateur gevraagd worden zich uit te laten over andere aspecten betreffende het perceel en de woning die naar zijn oordeel van belang kunnen zijn voor de beoordeling van deze zaak.
4.19. Voor zover [eiseres] met haar stelling dat het perceel grond binnenkort wordt verkocht, bedoelt te zeggen dat de taxateur het perceel mogelijk niet meer kan taxeren, overweegt de rechtbank het volgende. Als het perceel is verkocht voordat de taxateur dit perceel heeft kunnen taxeren, zal de taxateur worden gevraagd in zijn rapportage de verkoopprijs mee te delen en voorts aan te geven of deze verkoopprijs in overeenstemming is met de vrije onderhandse verkoopwaarde.
4.20. [gedaagde] stelt voorts dat [eiseres] mede-eigenaar is van het perceel [perceel 3] met daarop woongebouwen, ter onderbouwing waarvan hij verwijst naar de Vastgoedakte nummer [nummer] (zie r.o. ?2.6) en de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] (zie r.o. ?2.7).
4.21. Tijdens de zitting heeft [eiseres] niet specifiek verweer gevoerd tegen deze vordering. Zij heeft wel toegelicht dat zij recht heeft op 1/16 deel. Gelet hierop en gelet op het feit dat uit de Vastgoedakte nummer [nummer] in samenhang met de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] genoegzaam blijkt dat [perceel 3] eigendom was van haar vader en zij een van zijn erfgenamen is, neemt de rechtbank tot uitgangspunt dat [eiseres] voor 1/16 deel eigenaar is van het perceel [perceel 3]. Ook dit perceel valt met inbegrip van de woning(en) in de gemeenschap.
4.22. De rechtbank zal [eiseres]’s aandeel in het perceel [perceel 3] met inbegrip van de woning(en) aan haar toebedelen. Zij is wegens overbedeling gehouden 1/32 deel van de waarde ervan aan [gedaagde] te vergoeden. Om de huidige waarde van dit perceel grond met inbegrip van de woning(en) te bepalen acht de rechtbank het noodzakelijk dat één ter plaatse bekende taxateur zal worden benoemd. Deze deskundige zal worden verzocht gemotiveerd bericht uit te brengen over de vrije onderhandse verkoopwaarde van de grond met inbegrip van de woning(en) op het moment van de taxatie. Ook zal de taxateur gevraagd worden zich uit te laten over andere aspecten betreffende de het perceel en de woning(en) die naar zijn oordeel van belang kunnen zijn voor de beoordeling van deze zaak.
4.23. [gedaagde] stelt – met verwijzing naar de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] (zie r.o. ?2.7) en [getuige 3] en [getuige 4] (zie r.o. ?2.8) – dat [eiseres] tevens mede-eigenaar is van een winkel (een soort drogisterij), althans dat haar de economische mede-eigendom van deze winkel toekomt.
4.24. Tijdens de zitting heeft [eiseres] aangevoerd dat zij geen winkel van haar overleden vader heeft geërfd en dat de rechter in Marokko heeft geoordeeld dat de economische eigendom uitsluitend aan haar jongste broer toekomt.
4.25. Uit de door [gedaagde] in het geding gebrachte documenten blijkt dat de vader van [eiseres] en haar broer gezamenlijk een winkel dreven en dat de vader deze winkel heeft nagelaten. Aangezien niet [eiseres] de winkel dreef, valt – anders dan [gedaagde] stelt – uit dit nalaten niet zonder meer af te leiden dat zij thans mede-eigenaar van deze winkel is. De rechtbank zal [gedaagde]’s vordering afwijzen, voor zover deze is gebaseerd op de stelling dat [eiseres] mede-eigenaar is van de winkel.
4.26. Voorts is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde] zijn stelling dat [eiseres] de economische mede-eigendom van de winkel heeft, onvoldoende heeft onderbouwd. Uit de verklaringen van [getuige 3] en [getuige 4] blijkt immers dat de vader van [eiseres] en haar broer het recht hadden handel te drijven via huur. Zonder nadere motivering – die ontbreekt – valt niet in te zien dat via de huur van [eiseres]’s vader en broer vermogensbestanddelen in de huwelijksgemeenschap zijn gevallen. [gedaagde]’s vordering zal op dit punt worden afgewezen.
4.27. Met betrekking tot de benoeming van de taxateurs voor de taxatie van de garage aan de [adres] (zie r.o. ?4.5) en de percelen [perceel] [nummer], [perceel 2] en [perceel 3] (zie r.o. ?4.10 , r.o. ?4.18 en r.o. ?4.22) zal de rechtbank partijen in de gelegenheid stellen bij akte eensluidend taxateurs voor te dragen, bij gebreke waarvan de rechtbank zelfstandig taxateurs zal benoemen. De rechtbank acht het dienstig dat deze taxateurs ter plaatse bekend zijn. Verder komt het de rechtbank raadzaam voor dat voornoemde percelen in Marokko door een en dezelfde taxateur zullen worden getaxeerd. De rechtbank voegt hieraan toe dat als zij zelfstandig een taxateur zal benoemen, dit waarschijnlijk een taxateur zal zijn die in Nederland is gevestigd. Deze taxateur zal mogelijk een taxateur in Marokko in de arm nemen die de waarde feitelijk bepaalt. Deze constructie zal extra kosten voor partijen meebrengen.
Partijen worden tevens in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over de aan de taxateurs te stellen vragen.
4.28. Nadat de taxateur zijn rapport heeft uitgebracht, zal de rechtbank partijen in elk geval in de gelegenheid stellen bij akte aan te geven wat de totale hoogte van de huidige hypothecaire schuld is met betrekking tot het perceel [perceel] [nummer] en wat de hoogte van de totale maandelijkse aflossing is. Daartoe volstaat in beginsel een schriftelijke mededeling van de hypotheekverstrekker(s).
4.29. Met verwijzing naar een door hem in het geding gebracht bankafschrift van 14 maart 2005 stelt [gedaagde] dat van de gemeenschap ook een schuld van EUR 3.838,97 ter zake van een flexibel krediet uitmaakt. Hij stelt dat [eiseres] gehouden is hem de helft van dit bedrag te vergoeden. Ter gelegenheid van de comparitie heeft hij toegelicht dat dit niet de schuld betreft die reeds is genoemd in de beschikking van deze rechtbank van 10 juni 2003 in het kader van de voorlopige voorzieningen en in de echtscheidingsbeschikking van [2005]. [gedaagde] kan niet aangeven wanneer deze schuld is aangegaan.
4.30. [eiseres] heeft aangevoerd dat zij deze schuld niet kent. Kennelijk bedoelt zij hiermee te zeggen dat [gedaagde] deze schuld zonder haar medeweten en ten eigen bate is aangegaan.
Subsidiair stelt zij dat als peildatum voor de omvang van deze schuld de datum van feitelijk uit elkaar gaan moet worden gehanteerd. In reactie hierop heeft [gedaagde] gesteld dat de peildatum de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking heeft te gelden.
4.31. Vast staat dat partijen medio 2001 feitelijk uit elkaar zijn gegaan en dat zij in de periode van 2002 tot 2003 een aan-uitrelatie hadden. Verder staat vast dat [gedaagde] in mei 2003 door de politie uit de voormalige echtelijke woning is gehaald (zie r.o. ?2.2). Onder deze omstandigheden moet het ervoor worden gehouden dat partijen medio maart 2005 geen relatie meer met elkaar hadden. Hierom – in het licht van [eiseres]’s betwisting – had het op de weg van [gedaagde] gelegen nader te onderbouwen wanneer de schuld is aangegaan en dat deze schuld niet slechts te zijnen bate is aangegaan. Omdat hij dit heeft nagelaten, zal de rechtbank zijn stelling dat de schuld in de gemeenschap is gevallen, passeren.
4.32. Partijen stellen dat de inboedel nog moet worden verdeeld. Volgens [eiseres] heeft zij een deel van de inboedel meegenomen. [gedaagde] heeft een overzicht in het geding gebracht waaruit volgens hem blijkt welke zaken zijn achtergebleven toen hij de woning verplicht verliet. Welke zaken hij op dit moment onder zich heeft en welke zaken bij [eiseres] zijn, heeft [gedaagde] niet toegelicht. Niet in geschil is dat zowel [eiseres] als [gedaagde] inboedelgoederen onder zich heeft.
4.33. De rechtbank oordeelt dat daar waar de gemeenschap bestaat uit goederen die naar hun aard deelbaar zijn, bij de verdeling van dat deel van de gemeenschap feitelijke verdeling voorop staat. Dit uitgangspunt brengt mee dat inboedelgoederen feitelijk verdeeld moeten worden.
Bij die verdeling is doorgaans geen plaats voor een vordering van de een jegens de ander wegens overbedeling. De economische waarde van dergelijke goederen wordt namelijk bepaald door de prijs waarvoor een derde bereid is het goed te kopen. Ondanks het feit dat deze goederen voor partijen een zekere waarde vertegenwoordigen, is het een feit van algemene bekendheid dat de economische waarde van inboedelgoederen gering is.
Om deze reden wordt bij de verdeling van inboedelgoederen geen rekening gehouden met de waarde daarvan in het economische verkeer. Dat kan anders zijn als het goed in vergelijking met de overige inboedelgoederen een aanzienlijke waarde vertegenwoordigt en die waarde door de inboedelgoederen die de andere partij heeft, niet gecompenseerd wordt.
4.34. Dat er bij de onderhavige inboedel sprake is van een of meer inboedelgoederen met een aanzienlijke waarde, is niet komen vast te staan. Weliswaar heeft [gedaagde] in zijn overzicht bedragen gekoppeld aan de inboedelgoederen, maar uit niets blijkt dat deze bedragen overeenstemmen met de werkelijke huidige economische waarde van deze goederen. Bovendien is niet gebleken dat, als bij een of meer inboedelgoederen sprake zou zijn van een aanzienlijke waarde, die waarde in onvoldoende mate gecompenseerd is door de inboedelgoederen die [eiseres] onder zich heeft.
4.35. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank bepalen dat de inboedel dient te worden verdeeld, in die zin dat iedere partij houdt wat hij of zij feitelijk onder zich heeft.
4.36. Uit het voorgaande volgt dat de garage aan [gedaagde] zal worden toebedeeld (zie r.o. ?4.3?). Voor het bepalen van de huidige vrije onderhandse verkoopwaarde van de garage zal een taxateur worden benoemd. [gedaagde] is gehouden de helft van voornoemde waarde aan [eiseres] te betalen.
4.37. Het perceel grond [perceel] [nummer] zal eveneens aan [gedaagde] worden toebedeeld (zie r.o. ?4.9). Voor het bepalen van de huidige vrije onderhandse verkoopwaarde van dit perceel zal een taxateur worden benoemd. Als de taxateur een of meer woningen op het perceel aantreft, zal hij tevens de huidige vrije verkoopwaarde van de woning(en) vaststellen. De hypothecaire schuld zal in mindering worden gebracht op de waarde van het perceel (al dan niet met inbegrip van een of meer woningen), waarna de overwaarde kan worden vastgesteld waarvan [gedaagde] 1/16 deel aan [eiseres] zal moeten vergoeden.
4.38. De percelen [perceel 2] en [perceel 3] inclusief woning(en) zullen aan [eiseres] worden toebedeeld (zie r.o. ?4.18 en r.o. ?4.22). Voor het bepalen van de huidige vrije onderhandse verkoopwaarde van deze percelen en woningen zal een taxateur worden benoemd. [eiseres] is gehouden 1/32 deel van deze waarde aan [gedaagde] te vergoeden.
Als het perceel [perceel 2] (al of niet met inbegrip van een of meer woningen) is verkocht voordat de taxateur dit perceel heeft kunnen taxeren, zal de taxateur worden gevraagd in zijn rapportage de verkoopprijs mee te delen en voorts aan te geven of deze verkoopprijs in overeenstemming is met de vrije onderhandse verkoopwaarde.
4.39. De inboedel zal worden verdeeld in die zin dat iedere partij houdt wat hij feitelijk onder zich heeft (zie r.o. ?4.35).
4.40. De overige vorderingen van partijen zullen worden afgewezen.
4.41. Partijen hebben geen vergoeding van de proceskosten gevorderd. Voor de volledigheid overweegt de rechtbank dat de proceskosten, gelet op de relatie tussen partijen, in het eindvonnis zullen worden gecompenseerd.
5.1. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van woensdag 26 mei 2010 voor het nemen van een akte door beide partijen over hetgeen is vermeld onder r.o. ?4.27,
5.2. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Heinemann en in het openbaar uitgesproken op 12 mei 2010.