ECLI:NL:RBUTR:2010:BM4234

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
12 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/600702-09 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag, mishandeling en openlijke geweldpleging onder invloed van alcohol

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 12 mei 2010, is de verdachte veroordeeld voor meerdere geweldsdelicten, waaronder poging tot doodslag, mishandeling en openlijke geweldpleging. De feiten vonden plaats op 21 juni 2009, toen de verdachte, onder invloed van alcohol, betrokken raakte bij een gewelddadig incident met een groep fietsers in Maarssen. De verdachte heeft verklaard dat hij, na een verwonding aan zijn pols, in een opwelling geweld heeft gebruikt tegen de slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte [slachtoffer 1] van zijn fiets heeft getrokken en hem met kracht heeft geschopt en geslagen, wat leidde tot letsel. Ook [slachtoffer 2] werd door de verdachte mishandeld. De rechtbank achtte de poging tot doodslag bewezen, gezien de ernst van de geweldshandeling en de kwetsbaarheid van het hoofd als doelwit.

Naast de geweldsdelicten is de verdachte ook veroordeeld voor openlijke geweldpleging tegen andere slachtoffers en voor het vernielen van eigendommen van een tennisvereniging. De rechtbank heeft de verdachte een gevangenisstraf van 720 dagen opgelegd, waarvan 598 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. Tevens is er een werkstraf van 240 uren opgelegd. De rechtbank heeft rekening gehouden met de psychologische rapporten die een narcistische persoonlijkheidsstoornis bij de verdachte aantoonden, maar oordeelde dat dit niet leidde tot een vermindering van de strafbaarheid voor de meeste feiten. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte aansprakelijk werd gesteld voor de schade die door zijn daden was veroorzaakt.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600702-09 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 12 mei 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1989] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [adres]
raadsvrouwe mr. N.A.W. Dekens, advocaat te Amsterdam
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is behandeld ter terechtzitting van 7 oktober 2009 en 14 december 2009, waarbij de behandeling is aangehouden.
De inhoudelijke behandeling heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 29 april 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1. op 21 juni 2009 heeft gepoogd [slachtoffer 1] van het leven te beroven dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Subsidiair is dit aan verdachte ten laste gelegd als een mishandeling van die [slachtoffer 1];
2. op 21 juni 2009 [slachtoffer 2] heeft mishandeld;
3. op 21 juni 2009 openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 3], [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5];
4. op 13 juni 2009 heeft gepoogd [slachtoffer 6] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Subsidiair is aan verdachte ten laste gelegd dat hij die [slachtoffer 6] heeft mishandeld;
5. op 15 mei 2009, samen met een ander, heeft gepoogd om aan [slachtoffer 7] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Subsidiair is aan verdachte ten laste gelegd dat hij die [slachtoffer 7] heeft bedreigd;
6. op 15 mei, samen met een ander, een ruit van een deur van tennisvereniging [benadeelde 1] heeft vernield en goederen van die tennisvereniging heeft vernield of onbruikbaar gemaakt;
7. op 15 mei 2009, samen met een ander, brandblusser(s) heeft gestolen en
8. op 5 februari 2009 drie politieagenten heeft beledigd.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 primair, 2, 3, 5 primair, 6, 7 en 8 ten laste gelegde feiten heeft begaan. Zij baseert zich daarbij ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde op de aangifte van [slachtoffer 1], de medische informatie omtrent die [slachtoffer 1], de verklaringen van de getuigen [slachtoffer 2], [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3], [getuige 4], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en de verklaring van verdachte bij de politie, de rechter-commissaris en ter terechtzitting.
Ten aanzien van feit 2 baseert de officier van justitie zich op de aangifte van [slachtoffer 2], de medische informatie omtrent die [slachtoffer 2], de verklaringen van de getuigen [slachtoffer 1], [getuige 4] en de verklaring van verdachte ter terechtzitting.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde baseert de officier van justitie zich op de verklaringen van [slachtoffer 3], [slachtoffer 4], [slachtoffer 5] en de verklaringen van de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting.
Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde baseert de officier van justitie zich op de aangifte van [slachtoffer 7], de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte 1] en de verklaring van verdachte bij de politie.
Ten aanzien van het onder 6 ten laste gelegde baseert de officier van justitie zich op de aangifte van [A] namens de tennisvereniging [benadeelde 1], de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte 1] en de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting.
Ten aanzien van het onder 7 ten laste gelegde baseert de officier van justitie zich op de aangifte van [B], namens [benadeelde 2] en de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting.
Ten aanzien van het onder 8 ten laste gelegde baseert de officier van justitie zich op de bevindingen van de verbalisanten [verbalisant 1], [verbalisant 2] en [verbalisant 3] alsmede op de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting.
De officier van justitie acht het onder 4 ten laste gelegde, de mishandeling van [slachtoffer 6] op 13 juni 2009, niet wettig en overtuigend bewezen.
De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat er twijfel bestaat of verdachte dit feit wel heeft begaan, nu er geen nader onderzoek is gedaan naar de door de verdediging overgelegde brieven van 6 augustus 2009 van de ouders en de vriendin van verdachte, die in genoemde brieven aangeven dat verdachte op die bewuste dag na 00.00 uur thuis was.
De officier van justitie heeft om deze reden vrijspraak gevorderd van het onder 4 ten laste gelegde feit.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het onder 4 ten laste gelegde feit en wijst daarbij op het feit dat de aangever [slachtoffer 6] bij een fotoconfrontatie verdachte niet voor de volle 100% herkent als degene die hem heeft geslagen. Hij twijfelt bij de foto van verdachte.
Voorts komt het door de aangever opgegeven signalement van de dader niet geheel overeen met dat van verdachte.
Mogelijk is sprake van een persoonsverwisseling.
Zowel de aangifte als de twijfelachtige herkenning van verdachte zijn afkomstig van één bron, te weten [slachtoffer 6] en dat is onvoldoende wettig bewijs om tot een bewezenverklaring te kunnen komen.
Daar komt bij dat de ouders en de vriendin van verdachte schriftelijk hebben verklaard dat verdachte ten tijde van het delict in de ouderlijke woning was in [woonplaats].
Verdachte dient dan ook van dit feit te worden vrijgesproken, aldus de raadsvrouwe.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de onder 4 ten laste gelegde mishandeling van [slachtoffer 6] op 13 juni 2009 overweegt de rechtbank het volgende. Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij op 13 juni 2009 [slachtoffer 6] heeft mishandeld door hem een vuistslag tegen het hoofd te geven. [slachtoffer 6] heeft hiervan aangifte gedaan en na een fotoconfrontatie heeft [slachtoffer 6] verklaard dat hij denkt dat de persoon op foto 5 (verdachte) de dader van die mishandeling is, maar dat hij dit niet 100% zeker weet. Bij de rechter-commissaris heeft [slachtoffer 6] verklaard dat hij 80% zeker weet dat de persoon op foto 5 de dader was. Verdachte ontkent dit feit te hebben gepleegd.
Nu de aangifte en de gedeeltelijke herkenning van verdachte beiden afkomstig zijn van een en dezelfde persoon acht de rechtbank niet wettig bewezen dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Daar komt bij dat zowel door de ouders van verdachte als diens vriendin bij brieven van 6 augustus 2009 is aangegeven dat verdachte op het tijdstip van de mishandeling thuis was op het adres [adres] te [woonplaats]. Hiernaar is geen nader onderzoek gedaan.
De rechtbank acht derhalve niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de mishandeling van [slachtoffer 6] heeft gepleegd en zij zal hem dan ook van zowel het primair als het subsidair ten laste gelegde feit 4 vrijspreken.
Ten aanzien van de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten overweegt de rechtbank als volgt.
[slachtoffer 1] heeft aangifte gedaan van mishandeling. Op 21 juni 2009 omstreeks 02.38 uur fietste [slachtoffer 1] met een aantal vrienden over het fietspad gelegen tussen Pauwenkamp en Kamelenspoor te Maarssenbroek, gemeente Maarssen.
Zij werden gepasseerd door twee scooters met daarop in totaal vijf personen.
Nadat de scooters hen gepasseerd waren zag [slachtoffer 1] dat deze stil stonden op de stoep. Op het moment dat [slachtoffer 1] de groep jongens naderde zag hij dat één van die jongens op het fietspad stond. [slachtoffer 1] voelde dat hij door die jongen van de fiets werd getrokken en dat hij werd geschopt op zijn benen en geslagen op zijn gezicht.
[slachtoffer 1] zag dat zijn vriend [slachtoffer 2] tussen hem en verdachte sprong. [slachtoffer 1] zag dat verdachte [slachtoffer 2] op de grond duwde en hem meerdere malen met kracht op zijn bovenlichaam trapte.
[slachtoffer 1] heeft door de mishandeling letsel opgelopen.
Ook [slachtoffer 2] heeft aangifte gedaan van mishandeling. Hij was samen met een aantal vrienden, onder wie [slachtoffer 1], op 21 juni 2009 uit geweest. Omstreeks 02.30 uur die dag waren zij uit Maarssen op de fiets vertrokken richting de Reigerskamp te Maarssenbroek. Hij zag dat de verdachte op [slachtoffer 1] en hem af kwam rennen en [slachtoffer 1] bij zijn schouder pakte en hem van zijn fiets trok. Hierdoor kwam [slachtoffer 1] op de grond terecht. [slachtoffer 2] zag dat verdachte direct begon met het schoppen tegen het lichaam van [slachtoffer 1].
[slachtoffer 2] is er vervolgens tussen gesprongen. Hij werd direct door verdachte op zijn oor geslagen, waardoor hij kwam te vallen. Na de klap voelde [slachtoffer 2] direct pijn aan zijn oor.
[slachtoffer 2] herkende verdachte op foto’s die hij op de internetsite Hyves van hem zag.
De getuigen [getuige 1] en [getuige 2] zagen dat [slachtoffer 1] van zijn fiets werd getrokken door verdachte en dat verdachte [slachtoffer 1] met een vuist op zijn hoofd sloeg. Toen [slachtoffer 1] probeerde op te staan zag getuige [getuige 1] dat verdachte [slachtoffer 1] een enorme rotschop tegen zijn hoofd gaf. [getuige 2] verklaart dat verdachte [slachtoffer 1] een schop midden in het gezicht gaf.
Beide getuigen verklaren voorts dat [slachtoffer 2] er tussen sprong en dat verdachte zijn agressie toen tegen [slachtoffer 2] richtte. [slachtoffer 2] werd door verdachte meerdere keren getrapt.
Ook de getuige [getuige 4], een passant, verklaart dat hij zag dat twee jongens vanuit de groep van de scooters naar de groep fietsers liepen en dat er door die twee jongens geslagen werd. Hij zag op een gegeven moment een jongen op de grond liggen die niet meer bewoog. Deze jongen kreeg een trap tegen zijn hoofd . [getuige 4] heeft verklaard dat het net was of verdachte een voetbal met kracht wegtrapte. [getuige 4] zag dat het hoofd van [slachtoffer 1] door de trap van verdachte naar achteren bewoog. [getuige 4] heeft deze beweging ook kunnen horen en omschrijft het als een plof.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij bij het passeren van de groep fietsers een verwonding aan zijn pols had opgelopen, dat hij daardoor kwaad werd en dat hij [slachtoffer 1] heeft geschopt en geslagen. Ook heeft verdachte ter zitting verklaard dat hij [slachtoffer 2] heeft geschopt .
De raadsvrouwe van verdachte heeft aangevoerd dat de primair ten laste gelegde poging tot doodslag niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Zij voert daarvoor twee argumenten aan. Ten eerste acht zij de verklaringen van de getuigen niet betrouwbaar omdat alle betrokkenen die bewuste nacht dronken waren en de getuigen hun verklaringen op elkaar hebben kunnen afstemmen. Daar komt bij dat de aangever [slachtoffer 1] in het geheel niet rept over het feit dat hij in zijn gezicht is geschopt door verdachte. De getuige [getuige 4] was de enige die nuchter was. Hij stond echter op grote afstand van het gebeuren en heeft niet kunnen zien op welk lichaamsdeel [slachtoffer 1] is geraakt, aldus de raadsvrouwe.
Ten tweede heeft de raadsvrouwe aangevoerd dat bij verdachte het opzet ontbreekt op de dood van [slachtoffer 1], ook in voorwaardelijke zin. Niet gesteld kan worden dat verdachte van de aanmerkelijke kans op het gevolg van zijn daden op de hoogte was en dat hij die kans bewust heeft aanvaard.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
De getuigen [getuige 1] en [getuige 2] hebben hun verklaringen kort na het incident op 21 juni 2009 afgelegd. Niet aannemelijk is geworden dat zij hun verklaringen op elkaar hebben afgestemd.
De getuige [getuige 4] heeft weliswaar verklaard dat hij het gebeuren van een afstand heeft gezien, maar hij heeft het goed kunnen zien, omdat op de plaats van het incident de straatverlichting brandde. De rechtbank acht het dan ook aannemelijk dat hij heeft kunnen zien hetgeen hij heeft verklaard.
Dat de aangever [slachtoffer 1] niet rept over een trap in zijn gezicht, wil niet zeggen dat dit niet is gebeurd. [slachtoffer 1] heeft waarschijnlijk door de eerdere klappen en schoppen van verdachte niets gemerkt van een trap in zijn gezicht.
Wat betreft het opzet van verdachte is de rechtbank van oordeel dat verdachte door te trappen in het gezicht van [slachtoffer 1] bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer 1] als gevolg van die trap zou kunnen overlijden. Het hoofd is immers een zeer kwetsbaar deel van het lichaam en het met kracht tegen het hoofd schoppen kan leiden tot de dood van het slachtoffer. Dat verdachte met kracht heeft getrapt tegen het hoofd blijkt uit de verklaring van de getuige [getuige 4] die heeft verklaard dat het net was of verdachte een voetbal met kracht wegtrapte. [getuige 4] zag dat het hoofd van [slachtoffer 1] door de trap van verdachte naar achteren bewoog. [getuige 4] heeft deze beweging ook kunnen horen en omschrijft het als een plof.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen de aan verdachte onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit overweegt de rechtbank het volgende.
[slachtoffer 3] heeft aangifte gedaan van openlijke geweldpleging, gepleegd op 21 juni 2009 omstreeks 02.30 uur op de verbindingsweg ter hoogte van de wijk Boomstede te Maarssen . Bij deze openlijke geweldpleging zijn zowel [slachtoffer 3] als zijn vrienden [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] door een drietal personen, onder wie verdachte, geschopt en geslagen.
Verdachte heeft ter zitting een bekennende verklaring afgelegd . De rechtbank acht dit feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van de onder 5 primair, 6 en 7 ten laste gelegde feiten overweegt de rechtbank als volgt.
Op 30 mei 2009 wordt door de beheerder van sportvereniging [benadeelde 2] te [woonplaats] aangifte gedaan van diefstal van brandblussers . Deze brandblussers waren op 13 mei 2009 gehuurd door de sportvereniging van het bedrijf [bedrijf] BV te [vestigingsplaats] en op die datum bij de sportvereniging geplaatst. Op 15 mei 2009 bleek dat twee van de drie gehuurde brandblussers waren weggenomen.
Op 15 mei 2009 wordt aangifte gedaan door [A] namens de tennisvereniging [benadeelde 1] . Op diezelfde datum werd ontdekt dat de ruit van de toegangsdeur van het verenigingsgebouw was vernield en dat alle goederen in de daarachter liggende ruimte waren bedekt met een wit poeder, vermoedelijk afkomstig uit een brandblusser.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij in de nacht van 15 mei 2009 samen met [medeverdachte 1] bij [benadeelde 2] twee brandblusser heeft gestolen. Onderweg naar Maarssen hebben zij één van die blussers weggegooid en met de tweede blusser zijn zij naar de tennisvereniging in Maarssenbroek gegaan. Aldaar hebben zij een ruit van de toegangsdeur vernield met die blusser en hebben zij van buitenaf door het ingeslagen raam de blusser in de ruimte achter die deur leeggespoten.
Hierna zijn verdachte en [medeverdachte 1] met medeneming van de brandblusser op de scooter weggegaan richting Maarssen.
Verdachte en [medeverdachte 1] werden op een gegeven moment in die nacht gepasseerd door een fietser. Zij gingen achter deze fietser aan met de nog steeds in hun bezit zijnde brandblusser. [slachtoffer 7] heeft in zijn aangifte verklaard dat verdachte met de brandblusser op hem in begon te slaan, wel drie keer, en dat verdachte vervolgens de brandblusser naar hem toe gooide maar hem miste Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij de brandblusser naar de man op de fiets heeft gegooid richting het achterwiel van de fiets .De medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij niet heeft gezien dat verdachte met de brandblusser slaande bewegingen heeft gemaakt naar [slachtoffer 7]. Hij voelde aan de bewegingen van de scooter tijdens het rijden naast die [slachtoffer 7] wel dat verdachte, die bij hem achter op de scooter zat, bewoog . Gezien de aangifte door [slachtoffer 7] en de verklaring van [medeverdachte 1] acht de rechtbank de verklaring van verdachte op de terechtzitting dat hij geen slaande bewegingen heeft gemaakt naar [slachtoffer 7] niet aannemelijk.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een poging tot zware mishandeling. Het maken van slaande bewegingen met een brandblusser en het vervolgens gooien van die brandblusser naar een persoon die zich op een fiets voortbeweegt kan gemakkelijk leiden tot ernstig letsel op het moment dat die persoon en/of zijn fiets geraakt worden. De rechtbank is van oordeel dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de betreffende fietser zwaar lichamelijk letsel zou oplopen en dat aldus sprake is van voorwaardelijk opzet.
Ten aanzien van het onder 8 ten laste gelegde feit overweegt de rechtbank als volgt.
Op 5 februari 2009 gaan verbalisanten [verbalisant 1], [verbalisant 2] en [verbalisant 3] ter assistentie naar het winkelcentrum Boomstede te Maarssen. Aldaar had een collega de scooter van verdachte in beslag genomen. Nadat de scooter door verbalisanten op een aanhanger was geplaatst, wilde verdachte weggaan door achter op een andere scooter te springen. Daarbij riep hij luidkeels en voor een ieder hoorbaar: “Jullie zijn allemaal teringlijers, jullie en jij zijn allemaal kankerlijers”.
De verbalisanten voelden zich hierdoor beledigd, omdat alle omstanders konden horen wat verdachte tegen hen riep .
Verdachte heeft ter terechtzitting van 29 april 2010 een bekennende verklaring afgelegd .
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
ten aanzien van het onder 1 primair bewezenverklaarde:
op 21 juni 2009 te Maarssen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet als volgt heeft gehandeld: hebbende hij, verdachte,
- die [slachtoffer 1] van diens fiets getrokken en
- die [slachtoffer 1] doen vallen en
- terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag, met volle kracht geschopt in het gezicht van die [slachtoffer 1] en
- meermalen geschopt op de benen van die [slachtoffer 1] en
- geslagen op het lichaam van die [slachtoffer 1], zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
op 21 juni 2009 te Maarssen opzettelijk mishandelend [slachtoffer 2]
- met kracht heeft geslagen op het oor van die [slachtoffer 2] waardoor die [slachtoffer 2] viel en
- vervolgens, terwijl die [slachtoffer 2] op de grond lag, heeft geschopt op het lichaam van die [slachtoffer 2], waardoor die [slachtoffer 2] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
op 21 juni 2009 te Maarssen met anderen, op of aan de openbare weg, Verbindingsweg in de wijk Boomstede, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5], welk geweld bestond uit
- het door verdachte met kracht schoppen tegen het hoofd van die [slachtoffer 3] en
- vervolgens schoppen tegen het linker bovenbeen van die [slachtoffer 3] en
-het trappen tegen de rug van die [slachtoffer 4] en
-het stompen in de nek van die [slachtoffer 5];
Ten aanzien van het onder 5 primair bewezenverklaarde:
op 15 mei 2009 te Maarssen, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 7] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
- met een brandblusser slaande bewegingen heeft gemaakt in de richting van die [slachtoffer 7] en
- een brandblusser in de richting van die [slachtoffer 7] en de fiets waarop die [slachtoffer 7] zich vervoerde heeft gegooid, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
ten aanzien van het onder 6 bewezenverklaarde:
op tijdstippen op 15 mei 2009 te Maarssen, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk en wederrechtelijk
- een ruit (van een toegangsdeur), toebehorende aan tennisvereniging [benadeelde 1], heeft vernield door toen aldaar tezamen en in vereniging met zijn mededader met een brandblusser tegen die ruit te slaan en
- goederen, zich bevindende in een ruimte toebehorende aan tennisvereniging [benadeelde 1] heeft vernield en/of onbruikbaar gemaakt, door toen aldaar tezamen en in vereniging met zijn mededader, opzettelijk en wederrechtelijk de zich in die ruimte bevindende goederen onder te spuiten met het uit een brandblusser afkomstige poeder;
ten aanzien van het onder 7 bewezenverklaarde:
op 15 mei 2009 te Vleuten, gemeente Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen brandblussers, toebehorende aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader;
ten aanzien van het onder 8 bewezenverklaarde:
op 5 februari 2009 te Maarssen, opzettelijk beledigend ambtenaren, te weten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] en [verbalisant 3], gedurende de rechtmatige uitoefening van hun bediening, agent van politie Utrecht en hoofdagent van politie Utrecht, in dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden “Jullie zijn allemaal teringlijers, jullie en jij zijn allemaal kankerlijers”.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
ten aanzien van het onder 1 primair bewezenverklaarde:
Poging tot doodslag;
ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Mishandeling;
ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
ten aanzien van het onder 5 primair bewezenverklaarde:
Medeplegen van poging tot zware mishandeling;
ten aanzien van het onder 6 bewezenverklaarde:
Medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen en
medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, onbruikbaar maken;
ten aanzien van het onder 7 bewezenverklaarde:
Diefstal door twee of meer verenigde personen;
ten aanzien van het onder 8 bewezenverklaarde:
Eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening, meermalen gepleegd;
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Uit de omtrent de persoon van verdachte opgemaakte psychologische rapporten van D.J. Burck, Gz-psycholoog van 20 september 2009 en 3 oktober 2009 blijkt dat bij verdachte sprake is van een narcistische persoonlijkheidsstoornis. Dit uit zich onder meer in het vermijden om al te diep op pijnlijke details van het gebeurde in te gaan, het bagatelliseren van zijn eigen aandeel en het tonen van weinig empathie ten aanzien van zijn slachtoffers.
Ook ten tijde van de ten laste gelegde feiten was sprake van een narcistische persoonlijkheidsstoornis alsmede van middelengebruik. Het verband tussen de ziekelijke stoornis en de gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens enerzijds en de ten laste gelegde feiten anderzijds is niet zo sterk dat er reden is om de ten laste gelegde feiten niet of in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Dit ligt anders bij de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. Bij deze feiten bestaat een zodanige relatie met de krenking van verdachte, hij meende dat hij door één van de fietsers opzettelijk was verwond, dat er reden is hem voor deze feiten als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
Het feit dat verdachte lijdt aan een narcistische persoonlijkheidsstoornis, terwijl er bovendien sprake is van middelenmisbruik, werkeloosheid en een afgebroken schoolopleiding vormen risicofactoren. Verdachte heeft bovendien weinig zelfinzicht, is impulsief en heeft weinig frustratietolerantie, hetgeen geen goede prognose biedt op gedragsverandering. Zonder behandeling is de kans op recidive in redelijk grote mate aanwezig.
Gezien het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte strafbaar is, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 20 maanden voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest en een proeftijd van 3 jaar met de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal houden aan de aanwijzingen van Reclassering Nederland, ook als dit inhoudt dat verdachte een behandeling zal ondergaan bij De Waag of een soortgelijke instelling, zolang Reclassering Nederland dit in samenspraak met de behandelinstelling nodig acht. Daarnaast vordert de officier aan verdachte op te leggen een werkstraf voor de duur van 240 uur subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis.
Ten slotte vordert de officier van justitie toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en de [benadeelde 1] tot respectievelijk € 533,83,
€ 399,46 en € 391,41. Deze laatste toewijzing dient hoofdelijk te worden opgelegd, aldus de officier van justitie.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouwe heeft er op gewezen dat het van belang is dat in deze zaak de samenloopregeling wordt toegepast.
Voorts heeft de raadsvrouwe gewezen op het psychologische rapport en de rapporten van Reclassering Nederland. In die rapporten wordt geadviseerd aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarde onder meer het volgen van een behandeling bij De Waag. Verdachte heeft in het kader van de schorsingsvoorwaarden reeds een groepsbehandeling bij De Waag gevolgd en het is goed als hij de behandeling in de vorm van individuele gesprekken, die zullen volgen, zal voortzetten. Hij heeft veel baat gehad bij de groepstherapie.
Verdachte heeft ook besloten om zijn opleiding af te gaan ronden en daarnaast parttime te gaan werken. Hij wil op die wijze aan zijn toekomst werken.
Verdachte heeft geen contact meer met de vrienden waar hij in de tijd dat de feiten zijn gepleegd, mee omging.
De raadsvrouwe heeft aangevoerd dat verdachte in het kader van de schorsingsvoorwaarden elektronisch toezicht heeft gehad. Hij diende elke avond vanaf 19.00 uur in de ouderlijke woning te zijn. Verdachte heeft dit ervaren als huisarrest. Naar de mening van de raadsvrouwe heeft verdachte niet alleen vier maanden in voorarrest gezeten, maar heeft hij feitelijk ook nog eens zes maanden huisarrest gehad. Dit betekent dat verdachte eigenlijk tien maanden van zijn vrijheid beroofd is geweest. De raadsvrouwe verzoekt hiermee rekening te houden bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf.
Ten slotte heeft de raadsvrouwe aangevoerd dat de schade, die is veroorzaakt door het wegnemen van de brandblussers inmiddels door verdachte en zijn mededader is vergoed. Daarnaast is verdachte bereid om de schade van de benadeelde partijen te vergoeden. Zij wijst er daarbij wel op dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] door de politierechter in de zaak van de medeverdachte is toegewezen. De vordering van [benadeelde 1] dient naar haar mening dan ook te worden afgewezen ter voorkoming van dubbele toewijzing.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich in de periode mei en juni 2009 schuldig gemaakt aan vier geweldsdelicten, te weten een poging doodslag, een mishandeling, een openlijke geweldpleging en een poging zware mishandeling. Daarnaast heeft verdachte zich ook schuldig gemaakt aan een vernieling en een diefstal en in februari 2009 aan een belediging van politie-agenten.
De geweldsdelicten werden gepleegd door verdachte alleen of samen met anderen. Verdachte verkeerde veelal onder invloed van alcoholhoudende drank.
Met name de geweldsdelicten rekent de rechtbank verdachte zwaar aan. Verdachte heeft, al dan niet met anderen, onschuldige voorbijgangers geschopt en geslagen, waarbij verdachte met name het slachtoffer van de poging tot doodslag, [slachtoffer 1], op zeer gevaarlijke wijze heeft mishandeld door hem tegen het hoofd te schoppen, een handeling waarbij [slachtoffer 1] zomaar het leven had kunnen verliezen. Dat het slechts bij een poging tot doodslag is gebleven, is niet te danken aan enige handeling van verdachte.
Ook het maken van slaande bewegingen met een brandblusser en het gooien van die brandblusser naar het slachtoffer [slachtoffer 7] had ernstige gevolgen kunnen hebben voor die [slachtoffer 7]. Ook bij dit feit heeft verdachte geen blijk gegeven zich te bekommeren om de mogelijke gevolgen van zijn handelingen voor de slachtoffers.
De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van geweldsmisdrijven nog lang nadien de psychische gevolgen daarvan kunnen ondervinden.
De geweldsdelicten zoals bewezen zijn verklaard brengen gevoelen van onrust en onveiligheid in de maatschappij teweeg.
Feiten als vernieling en diefstal zijn vervelende feiten en zorgen voor overlast en financiële schade voor de eigenaren en hun verzekeraars.
Het beledigen van politieambtenaren is tevens een vervelend feit. De rechtbank is van oordeel dat politieambtenaren gewoon hun werkzaamheden moeten kunnen uitvoeren zonder dat zij daarbij voor van alles en nog wat worden uitgemaakt. De door verdachte gebezigde taal getuigt niet van enig respect jegens deze ambtenaren.
De rechtbank heeft voorts gelet op het psychologische rapport omtrent verdachte waarin wordt geconcludeerd dat verdachte met betrekking tot de onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde feiten, de poging doodslag op [slachtoffer 1] en de mishandeling
van [slachtoffer 2], als licht verminderd toerekeningsvatbaar kan worden beschouwd en met betrekking tot de overige bewezenverklaarde feiten als volledig toerekeningsvatbaar.
De rechtbank neemt deze conclusies over en maakte deze tot de hare.
Daarnaast heeft de rechtbank nog gelet op de rapporten van Reclassering Nederland van 4 december 2009 en 27 april 2010.
Verdachte is met ingang van 23 oktober 2009 geschorst uit zijn voorlopige hechtenis onder voorwaarden. Uit het rapport van Reclassering Nederland van 27 april 2010 blijkt dat verdachte vanaf de aanvang van de schorsing is aangesloten op het elektronisch toezicht door de reclassering. Verdachte heeft zich gedurende de gehele schorsingsperiode gehouden aan de opgelegde bijzondere voorwaarden. Verdachte is per 23 oktober 2009 gestart met een ambulante behandeling bij De Waag en volgt een reïntegratieprogramma bij het bureau Fourstar. Er zijn voorts geen aanwijzingen dat verdachte gedurende de schorsingsperiode het alcoholverbod heeft overtreden.
Tenslotte heeft de rechtbank gelet op de justitiële documentatie van verdachte d.d. 28 april 2010, waaruit blijkt dat hij in 2004 is veroordeeld door de kinderrechter te Utrecht ter zake van het medeplegen van brandstichting tot een werkstraf van 60 uren subsidiair 30 dagen vervangende jeugddetentie en op 16 maart 2009 door de politierechter te Utrecht ter zake van belediging van politieambtenaren tot een geldboete van € 800,00 subsidiair 16 dagen vervangende hechtenis.
Gelet op de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor lange duur gerechtvaardigd zou zijn. Echter vanwege de positieve ontwikkeling die verdachte sinds zijn schorsing uit de voorlopige hechtenis per 23 oktober 2009 heeft laten zien, zal de rechtbank van die gevangenisstraf een groot deel voorwaardelijk opleggen, zodat verdachte niet opnieuw gedetineerd zal komen te zitten.
De rechtbank zal aan het voorwaardelijk deel de in de beslissing te melden bijzondere voorwaarde verbinden en daarbij een langere proeftijd dan gebruikelijk is vaststellen. De proeftijd zal een termijn van drie jaar behelzen, omdat de rechtbank van oordeel is dat verdachte gedurende langere tijd begeleiding en toezicht nodig heeft teneinde te voorkomen dat verdachte wederom strafbare feiten zal plegen.
De tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, zal op de onvoorwaardelijk op te leggen gevangenisstraf in mindering worden gebracht. De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van het voorarrest de periode dat verdachte elektronisch toezicht heeft gehad niet betrokken, omdat het elektronisch toezicht onderdeel is geweest van de schorsingsvoorwaarden van de voorlopige hechtenis van verdachte.
Naast een deels voorwaardelijke straf zal tevens een werkstraf voor de maximale duur worden opgelegd, nu de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten zulks rechtvaardigt.
7 De benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 533,83 voor
feit 1.
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt zodat de vordering zal worden toegewezen.
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 399,46 voor feit 2.
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt zodat de vordering zal worden toegewezen.
De benadeelde partij [C], penningmeester van tennisvereniging [benadeelde 1] vordert een schadevergoeding van € 391,41 voor feit 6.
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt zodat de vordering zal worden toegewezen.
Met betrekking tot de toegekende vorderingen benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 36f, 45, 47, 57, 63, 141, 267, 287, 300, 302, 310, 311 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
9 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 4 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.3 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
ten aanzien van het onder 1 primair bewezenverklaarde:
Poging tot doodslag;
ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Mishandeling;
ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
ten aanzien van het onder 5 primair bewezenverklaarde:
Medeplegen van poging tot zware mishandeling;
ten aanzien van het onder 6 bewezenverklaarde:
Medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen en
medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, onbruikbaar maken;
ten aanzien van het onder 7 bewezenverklaarde:
Diefstal door twee of meer verenigde personen;
ten aanzien van het onder 8 bewezenverklaarde:
Eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 720 DAGEN, waarvan 598 DAGEN voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland, ook wanneer dit inhoudt dat verdachte een behandeling zal ondergaan bij De Waag of een soortgelijke instelling, zolang Reclassering Nederland dat in samenspraak met die behandelinstelling nodig acht;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarde;
Bepaalt dat de hiervoor genoemde proeftijd van drie jaar alleen geldt voor de genoemde bijzondere voorwaarde.
Ten aanzien van de algemene voorwaarde geldt een proeftijd van 2 jaar.
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van € 533,83. waarvan € 133,83 ter zake van materiële schade en € 400,00 ter zake van immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], € 533,83 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 10 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van € 399,46. waarvan € 99,46 ter zake van materiële schade en € 300,00 ter zake van immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2], € 399,46 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 7 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij tennisvereniging [benadeelde 1] van € 391,41 ter zake van materiële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen.
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer tennisvereniging [benadeelde 1],
€ 391,41 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 7 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd; (BP.04A)
De rechtbank heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop dit vonnis onherroepelijk wordt.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Perrick, voorzitter, mr. A.G. van Doorn en R.C. Stijnen, rechters, in tegenwoordigheid van H.J. Nieboer, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 12 mei 2010.
Mr. A.G. van Doorn is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.