ECLI:NL:RBUTR:2010:BM4105

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
17 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
266595 / HA ZA 09-1039
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroepsaansprakelijkheid van advocaat wegens onvoldoende onderbouwing in hoger beroep

In deze zaak vorderde eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. J. van Andel, een verklaring voor recht dat gedaagde, mr. J.M. van Noort, een beroepsfout had begaan. De zaak betreft een beroepsaansprakelijkheid van de advocaat in het kader van een hoger beroep dat eiser had ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de kantonrechter. Eiser had in 1996 haar woning in Spanje verhuurd en had een vordering op de huurder, maar deze vordering was in eerste aanleg afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing. Eiser schakelde gedaagde in om haar belangen in hoger beroep te behartigen, maar gedaagde diende een memorie van grieven in zonder voorafgaand overleg met eiser en zonder de benodigde stukken en vertalingen. De rechtbank oordeelde dat gedaagde onrechtmatig had gehandeld door niet te voldoen aan de zorgplicht die hij als advocaat had. De rechtbank concludeerde dat de beroepsfout van gedaagde had geleid tot schade voor eiser, maar dat de vordering tot schadevergoeding niet volledig kon worden toegewezen omdat de onderbouwing van de vordering in zowel de eerste aanleg als het hoger beroep onvoldoende was. De rechtbank veroordeelde gedaagde tot betaling van een bedrag van EUR 780,50 aan eiser, vermeerderd met wettelijke rente, en veroordeelde gedaagde in de proceskosten. Het vonnis werd uitgesproken op 17 maart 2010.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
266595 / HA ZA 09-1039
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 266595 / HA ZA 09-1039
Vonnis van 17 maart 2010
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. J. van Andel,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. J.M. van Noort.
Partijen zullen hierna [eiser] en Mr.[gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
• het tussenvonnis van 24 juni 2009
• het proces-verbaal van comparitie van 15 oktober 2009.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiser] heeft in 1996 haar woning in Spanje voor een zekere periode verhuurd aan de heer [A]. Naast betaling van de huurtermijnen zijn zij overeengekomen dat de kosten van gas/water/licht en de vuilophaaldienst door [A] zouden worden voldaan.
2.2. [eiser] stelt dat zij nog een vordering heeft op [A], terzake de hiervoor genoemde afspraken. Zij heeft daartoe in 2000 zelfstandig een procedure aanhangig gemaakt bij de kantonrechter te Amersfoort. De kantonrechter heeft de vordering bij vonnis van 13 december 2000 afgewezen. Daarbij heeft hij onder meer overwogen:
“[eiser] heeft haar vordering niet gespecificeerd. Zij heeft geen huurbedrag genoemd. Afgezien van de advocaatkosten van f 560,== blijkt niet wat [eiser] wegens huurachterstand vordert en over welke periode en wat zij wegens verbruik van electra en water en wegens het gebruik van d telefoon en andere kosten vordert en over welke periode. Ook heeft zij niet gesteld welke schade zou zijn aangericht en waaruit de herstelkosten bestaan. Het is met andere woorden volstrekt onduidelijk wat [eiser] terzake van de door haar genoemde posten van [A] vordert. Daarbij komt dat de vordering uit 1996 dateert. Onder deze omstandigheden kan [A] niet worden opgedragen te bewijzen dat hij de vordering heeft voldaan.
[eiser] heeft ook geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat [A] is aangemaand tot betaling van achterstallige huur en/of schadevergoeding danwel tot betaling van rekeningen van nutsbedrijven. Zij heeft enige producties in de Spaanse taal overgelegd. Nu [eiser] van deze stukken geen vertaling heeft overgelegd kan op deze stukken geen acht worden geslagen.”
2.3. Dit eindvonnis is voor [eiser] reden geweest om zich tot een advocaat te wenden. Zij heeft in 2001 contact opgenomen met mr. [gedaagde] en hem verzocht namens haar een procedure in hoger beroep te voeren.
2.4. Op 16 mei 2001 heeft Mr. [gedaagde] een memorie van grieven ingediend bij de rechtbank Utrecht. Deze memorie van grieven is niet vooraf met [eiser] besproken. Bij de memorie van grieven waren, behoudens de huurovereenkomst, geen nadere stukken of vertalingen gevoegd.
2.5. Bij vonnis van 21 november 2001 heeft de rechtbank Utrecht de vordering van [eiser] in hoger beroep afgewezen. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat de onduidelijkheden met betrekking tot de vordering van [eiser] in hoger beroep door haar niet zijn toegelicht en derhalve nog steeds bestaan, en dat zij ook in hoger beroep geen initiatief had genomen om voor vertalingen zorg te dragen.
2.6. Bij faxbericht van 7 april 2008 heeft [eiser] Mr.[gedaagde] aansprakelijk gesteld voor alle schade die zij heeft geleden en is Mr. [gedaagde]s gesommeerd om aan haar te betalen een bedrag van EUR 26.134,72, of zoveel meer of minder als uiteindelijk toegewezen wordt, uiterlijk op 10 april 200 te betalen.
2.7. [eiser] heeft zich over de handelwijze van Mr. [gedaagde] beklaagd bij de Raad van Discipline te Amsterdam. De Raad van Discipline heeft bij beslissing van 22 september 2003 geoordeeld dat Mr.[gedaagde] tekort geschoten is jegens [eiser] en hem de maatregel van waarschuwing opgelegd.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad - samengevat -
• een verklaring voor recht dat Mr.[gedaagde] een beroepsfout heeft begaan c.q. gemaakt jegens eiseres, alsook,
• Mr.[gedaagde] te veroordelen aan haar te betalen een bedrag van EUR 6.250,27 te vermeerderen met de wettelijke rente daarover met ingang vna 16 mei 2001, althans 21 november 2001, althans 11 april 2008, althans de dag dezer dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening
• Mr. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure, die van de mogelijke deskundigen daaronder begrepen.
3.2. Mr. [gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. [eiser] stelt zich op het standpunt dat de beroepsfout die zij [gedaagde] verwijt hierin is gelegen, dat zij juist een advocaat heeft ingeschakeld om haar belangen in hoger beroep te behartigen, zodat die in hoger beroep, anders dan in eerste aanleg, de vordering wel afdoende zou kunnen onderbouwen met stukken en vertalingen. Mr. [gedaagde] heeft echter – overigens zonder dit vooraf aan zijn cliënte voor te leggen - een vrijwel kaal processtuk ingediend, niet voor enige vertaling gezorgd, geen stukken overgelegd om de vordering te onderbouwen en [eiser] (naar haar mening) ook geen aanleiding gegeven om te veronderstellen dat de stukken die zij had verstrekt, onvoldoende zouden zijn om haar vordering in hoger beroep te onderbouwen. [eiser] stelt ten gevolge van de beroepsfout van Mr. [gedaagde] schade te hebben geleden. Deze schade bestaat volgens haar uit de volgende onderdelen en compenten. In de eerste plaats het door haar in de appelprocedure gevorderde bedrag van € 2.722,68. In de tweede plaats een bedrag van € 1.027,59, welke kosten zij stelt de hebben gemaakt om de zaak tegen [A] te voeren. Ten slotte een bedrag van € 2.500,00 aan immateriële schadevergoeding, omdat bij haar tengevolge van deze zaak psychische klachten en slaapstoornissen zouden zijn opgetreden.
4.2. Vast staat dat de vordering in hoger beroep is afgewezen juist vanwege het ontbreken van een nadere onderbouwing, alsmede vanwege het ontbreken van stukken en vertalingen. Mr. [gedaagde] erkent ook dat een nadere onderbouwing in hoger beroep om voornoemde reden noodzakelijk was maar stelt dat hem daarvan geen verwijt gemaakt kan worden. Hij stelt bij [eiser] te hebben aangegeven dat de in eerste aanleg overgelegde stukken onvoldoende zouden zijn voor het slagen van de vordering in hoger beroep en hij stelt [eiser] herhaaldelijk te hebben verzocht om aanvullende stukken. [eiser] zou deze echter niet hebben verstrekt.
4.3. Mr. [gedaagde] heeft aangegeven dat hij, tegen de wens van [eiser] in, de in eerste aanleg overgelegde stukken in hoger beroep achterwege heeft gelaten. Mr. [Gedaagde] stelt dat hij dit heeft gedaan omdat hij het overleggen van deze stukken niet opportuun achtte. Voorts heeft Mr. [gedaagde] betwist dat, in weerwil van hetgeen [eiser] heeft betoogd, het niet of te laat in het geding brengen van in het Nederlands vertaalde stukken (mede) tot gevolg heeft gehad dat haar vordering in hoger beroep is afgewezen. Tot slot heeft mr. [gedaagde] toegegeven dat hij de memorie van grieven niet op voorhand aan zijn cliënte heeft voorgelegd wegens tijdgebrek.
4.4. De eerste vraag die in deze procedure voor ligt is of Mr.[gedaagde] heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat had mogen worden verwacht. De rechtbank is van oordeel dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. Immers, op voorhand was duidelijk dat de vordering in eerste aanleg onvoldoende onderbouwd was en dat er vertalingen dienden te worden overgelegd. Dit is nadrukkelijk verwoord in het vonnis van de kantonrechter. Het had Mr. [gedaagde] dan ook duidelijk moeten zijn dat de vordering in hoger beroep zou worden afgewezen indien voornoemde zaken ontbraken. Desalniettemin heeft hij een “kale” memorie van grieven ingediend, waarmee hij welbewust het risico heeft genomen dat de vordering ook in hoger beroep zou worden afgewezen. Voorts heeft Mr. [gedaagde] slechts de huurvordering in zijn stuk heeft betrokken, terwijl het geschil ook zag op bijkomende vorderingen. Mr. [gedaagde] stelt dat de door zijn cliënte overgelegde stukken onvoldoende waren en dat hij behoefte had aan nadere stukken. Hij stelt zijn cliënte hierop te hebben gewezen. Echter, noch in de procedure voor de Raad van Discipline, noch in deze zaak is gebleken dat mr. Mr. [gedaagde] [eiser] voldoende geïnformeerd heeft over de slagingskans van de procedure of de noodzaak om meer andere stukken over te leggen of te vertalen. Mr. [Gedaagde] stelt wel dat hij telefonisch contact heeft gehad met [eiser], maar dit wordt door haar betwist en blijkt verder nergens uit. Bovendien geeft [gedaagde] zelf toe dat hij moeite had zijn cliënte te bereiken omdat zij in het buitenland verbleef. Van een redelijk handelend advocaat mag worden verwacht dat hij zijn cliënt deugdelijk voorlicht over de slagingskansen van een procedure alsook over de noodzaak voor die cliënt om hem te voorzien van bepaalde stukken. [eiser] had Mr. [gedaagde] juist ingeschakeld omdat zij de zaak niet kon overzien en had dat ook op voorhand duidelijk gemaakt. Gelet op voornoemde omstandigheden en in het bijzonder het feit dat het contact zo moeizaam verliep, lag het voor de hand om een en ander op schrift aan [eiser] uit te leggen en mee te delen. Zulks nalaten ligt naar het oordeel van de rechtbank in de risicosfeer van [gedaagde]. De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat Mr. [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] en dat derhalve sprake is van een beroepsfout.
4.5. [eiser] stelt schade te hebben geleden. In de eerste plaats stelt [eiser] dat de schade bestaat uit het door haar in de procedure gevorderde bedrag. Zij stelt zich daarbij op het standpunt dat de vordering zonder de beroepsfout van [gedaagde] in zijn geheel zou zijn toegewezen.
4.6. In de procedure in eerste aanleg alsook in de appelprocedure is de onderbouwing van de vordering onvoldoende geweest en zijn onvoldoende stukken overgelegd. Ook in deze procedure is dat niet gedaan, zodat het voor de rechtbank niet mogelijk is een afweging te maken van de goede en kwade kansen. De rechtbank zal daarom deze vordering afwijzen.
4.7. [eiser] vordert verder de kosten die zij heeft gemaakt om de zaak tegen [A] te voeren, ten bedrag van € 1.027,59. [gedaagde] heeft met betrekking tot deze kosten gesteld dat de kosten voor betekening (€ 74,65) niet voor vergoeding in aanmerking kunnen komen, omdat deze kosten alleen zijn gemaakt omdat [eiser] niet op tijd heeft betaald. Dit is door [eiser] niet betwist. De kosten nasalaris (€ 172,44) waren volgens Mr. [gedaagde] niet verschuldigd omdat een geldige titel ontbrak. Ook dit is door [eiser] niet weersproken. Het gevorderde bedrag zal daarom worden verminderd met deze bedragen. Nu Mr. [gedaagde] bij brief van 7 april 2008 schriftelijk is gesommeerd uiterlijk 10 april 2008 te betalen, is de wettelijke rente verschuldigd vanaf 11 april 2008.
4.8. Ten slotte heeft [eiser] een bedrag gevorderd aan immateriële schade. Zij stelt dat zij door toedoen van Mr.[gedaagde] psychische klachten, slaapstoornissen en depressies heeft. De voorzieningenrechter stelt voorop dat de rechtbank terughoudend is in het toekennen van immateriële schadevergoeding. In het onderhavige geval zijn de klachten echter niet onderbouwd. Gevoelens van onbehagen vormen als zodanig geen aanleiding voor het toekennen van smartengeld. Bovendien is niet onderbouwd waarom deze klachten het gevolg zouden zijn van de beroepsfout van Mr.[gedaagde]. Nu [eiser] dienaangaande ook geen specifiek bewijsaanbod heeft gedaan, ziet de rechtbank geen aanleiding haar toe te laten tot het bewijs van haar stelling, zodat de vordering thans zal worden afgewezen.
4.9. Mr. [Gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Omdat een aanzienlijk deel van het gevorderde bedrag wordt afgewezen, begroot de rechtbank de proceskosten aan de zijde van [eiser] op basis van het toegewezen bedrag op:
- dagvaarding EUR 85,98
- overige explootkosten 0,00
- betaald vast recht 78,25
- in debet gesteld vast recht 234,75
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat 768,00 (2,0 punten × tarief EUR 384,00)
Totaal EUR 1.166,98
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van EUR 780,50 (zevenhonderdtachtig euro en vijftig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag vanaf 11 april 2008 tot de dag van volledige betaling,
5.2. veroordeelt Mr. [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op EUR 1.166,98, te voldoen aan de griffier,
5.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Heinemann en in het openbaar uitgesproken op 17 maart 2010. AvO