ECLI:NL:RBUTR:2010:BM4059

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
10 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/601180-09 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Winkeldiefstallen in Den Haag met meerdere verdachten

In deze strafzaak heeft de rechtbank Utrecht op 10 mei 2010 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die op 3 november 2009 samen met anderen meerdere winkeldiefstallen heeft gepleegd in Den Haag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten voorafgaand aan de diefstallen een plan hebben gemaakt en zich hebben voorbereid. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan één maand voorwaardelijk. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastelegging met betrekking tot het voorhanden hebben van wapens en deelname aan een criminele organisatie, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat hij hiervan op de hoogte was of dat er sprake was van een gestructureerd samenwerkingsverband. De rechtbank heeft de bewezenverklaring van de diefstallen gebaseerd op de verklaringen van de verdachte en zijn medeverdachten, die allemaal hebben bevestigd dat zij samen naar Den Haag zijn gegaan met het doel om jassen te stelen. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan in overweging genomen bij het bepalen van de straf. De verdachte heeft geen eerdere veroordelingen en heeft zich tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis aan de voorwaarden gehouden. De rechtbank heeft daarom besloten om een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.

Uitspraak

Vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/601180-09 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 10 mei 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1985] te [geboorteplaats] (Letland)
wonende [adres], [woonplaats]
raadsman mr. J.P.A. van Schaik, advocaat te Veenendaal
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 8 februari 2010 en 26 april 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
De zaak is gelijktijdig, doch niet gevoegd, behandeld met de zaken van [medeverdachte 1], [medeverdachte 4], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2].
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feiten 1-5: al dan niet samen met (een) ander(en) een winkeldiefstal heeft gepleegd;
Feit 6: al dan niet samen met (een) ander(en) een revolver en twee busjes traangas voorhanden heeft gehad;
Feit 7: heeft deelgenomen aan een criminele organisatie.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de onder 1, 2, 3, 4, 5 en 7 tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. Met betrekking tot de winkeldiefstallen acht zij bewezen dat deze allen in vereniging zijn gepleegd, nu uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat er vooraf plannen zijn gemaakt om samen te stelen en ook uit de feitelijke uitvoering van een bewuste en nauwe samenwerking is gebleken.
Ook het onder 7 tenlastegelegde feit acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen, omdat uit de afgelegde verklaringen in samenhang met de beelden van cameratoezicht uit Den Haag blijkt van een gestructureerd samenwerkingsverband van meer dan twee personen. Enkele verdachten kenden elkaar al langere tijd, maar op 30 oktober 2009 zijn zij voor het eerst met z’n vijven samen geweest. De officier van justitie acht daarom, anders dan in de tenlastelegging is vermeld, het onder 7 tenlastegelegde feit bewezen in de periode van 30 oktober 2009 tot en met 3 november 2009.
Het voorhanden van het vuurwapen en de busjes CS-gas acht zij niet bewezen, omdat deze goederen in de auto van [medeverdachte 4] zijn aangetroffen op een plek waar zij niet zonder meer voor de overige inzittenden zichtbaar zijn geweest. Verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting ontkend dat hij op de hoogte was van het feit dat deze wapens in de auto lagen. Verdachte dient derhalve van dit feit vrijgesproken te worden, aldus de officier van justitie.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld dat verdachte heeft bekend dat hij de onder 2 en 5 tenlastegelegde diefstallen heeft gepleegd, zodat deze feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard met dien verstande dat er geen sprake is van medeplegen. Met betrekking tot de onder 1, 3 en 4 tenlastegelegde dieftstallen heeft de raadsman algehele vrijspraak bepleit.
Ten aanzien van feit 6 heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken, omdat er op basis van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting geen bewijs is voor de wetenschap bij verdachte over de aanwezigheid van de wapens in de auto van [medeverdachte 4].
Met betrekking tot feit 7 heeft de raadsman –zakelijk weergegeven- gesteld dat er geen bewijs is voor een gestructureerd en nauw samenwerkingsverband om misdrijven te plegen, waarvan verdachte deel uitgemaakt zou hebben. In Den Haag heeft een ieder op eigen initiatief gehandeld. Er waren geen duidelijke lijnen en er is niet gebleken van sancties op het overtreden van eventuele afspraken. Laat staan in de onder feit 7 genoemde periode van bijna één jaar, zodat verdachte ook van dit feit dient te worden vrijgesproken.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
Bewijsoverwegingen met betrekking tot de winkeldiefstallen
In het kader van een onderzoek naar een winkeldiefstal in Amersfoort wordt de auto van [medeverdachte 4] doorzocht. In de auto wordt een geprepareerde tas aangetroffen. In de kofferbak van de auto worden drie jassen aangetroffen, waarvan er nog twee voorzien waren van een veiligheidslabel. Uit nader onderzoek blijkt dat de drie jassen gestolen zijn bij drie verschillende winkels in Den Haag. Bij [medeverdachte 2] wordt een jas aangetroffen, die eveneens gestolen blijkt te zijn.
Namens de winkels is er aangifte gedaan.
Op de zitting van 26 april 2010 heeft verdachte bekend dat hij op 3 november 2009 met de [medeverdachte 1], [medeverdachte 4], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] naar Den Haag is gereden. In Den Haag is hij betrokken geweest bij het plegen van diefstallen. Hij heeft een jas van het merk North Face gestolen en hij is samen met in de winkel Jack en Jones geweest, alweer hij een alarmlabel van een jas heeft verwijderd.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij op 3 november 2009 met [medeverdachte 4], [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] naar Den Haag is geweest om jassen te stelen. [medeverdachte 1] stelde voor om de jassen te stelen en hij zou ze wel verkopen. Er werd gebruik gemaakt van twee geprepareerde tassen, waarvan er één door [medeverdachte 3] is gemaakt. Zij zijn al die tijd met z’n vijven bij elkaar gebleven in Den Haag. Verdachte bekent bij de politie dat hijzelf een jas van het merk North Face heeft gestolen. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] waren op dat moment ook in de winkel. Hij was met [medeverdachte 2] in een winkel op het moment dat [medeverdachte 2] een jas van het merk Jack & Jones pakte. De jas van Maison de Bonneterie is gestolen door [medeverdachte 3] en de jas van V&D is gestolen door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3].
[medeverdachte 2] heeft bij de politie verklaard dat hij op 3 november 2009 samen met [verdachte] (de rechtbank begrijpt verdachte) en [medeverdachte 3] (de rechtbank begrijpt [medeverdachte 3]) met behulp van geprepareerde tassen diefstallen heeft gepleegd, terwijl [medeverdachte 1] (de rechtbank begrijpt [medeverdachte 1]) en [medeverdachte 4] (de rechtbank begrijpt [medeverdachte 4]) buiten de winkels stonden te wachten. Het was de bedoeling om jassen te stelen. De geprepareerde tassen lagen in de auto op het moment dat zij naar Den Haag reden. De bedoeling was om de gestolen jassen door de Litouwers te laten verkopen. [medeverdachte 4] was chauffeur en [medeverdachte 1] was een soort leider: hij wees de winkels aan waar gestolen moest worden en hij wist waar de goederen verkocht konden worden. [medeverdachte 3] had de geprepareerde tassen gemaakt. [medeverdachte 4] was constant bij [medeverdachte 1]. [medeverdachte 2] heeft bij de politie bekend dat hij een jas van het merk Jack en Jones heeft gestolen. [medeverdachte 3] heeft een jas bij Maison de Bonneterie gestolen. verdachte heeft een jas van Perry Sport gestolen en er heeft ook iemand een jas bij V&D gestolen.
[medeverdachte 4] heeft bij de politie verklaard dat hij op 3 november 2009 met verdachte en de [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 2]) in zijn auto naar Den Haag is geweest.
[medeverdachte 3] heeft bij de politie verklaard dat hij op 3 november 2009 met [medeverdachte 1], [medeverdachte 4], [medeverdachte 2] en verdachte naar Den Haag is gegaan. De Litouwers hadden hen verteld dat zij jassen moesten stelen, die door de Litouwers zouden worden verkocht. De opbrengst zou eerlijk verdeeld worden. [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] lieten de winkels zien waar zij heen moesten gaan. [medeverdachte 4] had een speciale tas. Verdachte heeft een North Face jas gestolen. [medeverdachte 2] en hijzelf hebben een jas bij V&D en bij Maison de Bonneterie gestolen.
Toen zij naar Den Haag gingen wist iedereen dat we daarheen gingen om jassen te stelen.
Op basis van voornoemde verklaringen in onderling verband en samenhang bezien blijkt naar het oordeel van de rechtbank een bewuste en nauwe samenwerking bij de diefstallen van de jassen in Den Haag. Men heeft tevoren met elkaar het plan gemaakt om naar Den Haag te gaan om jassen te stelen. Bij het vertrek lagen er al geprepareerde tassen in de auto. In Den Haag heeft men in wisselende samenstelling een aantal jassen gestolen en is men weer naar huis gereden. Er zijn voorts afspraken gemaakt over de wijze van verkopen en de aandeel wat een ieder zou krijgen. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte de onder 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde winkeldiefstallen heeft begaan tezamen en in vereniging met anderen
De rechtbank acht ook de diefstal van de jas bij V&D wettig en overtuigend bewezen. Er is een aangifte namens V&D. [medeverdachte 3] heeft bovendien bij de politie verklaard dat hij met verdachte een jas bij V&D heeft gestolen, hetgeen door verdachte wordt bevestigd.
[medeverdachte 2] heeft bovendien bij de politie de jas herkend, maar daarover verklaard dat hij niet weet wie deze jas heeft gestolen.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende bewijs is voor een bewuste en nauwe samenwerking van de diefstal bij Albert Heijn in Amersfoort. [medeverdachte 1] is voor dit feit aangehouden. Het enkele feit dat verdachte, samen met de [medeverdachte 2], [medeverdachte 4] en [verdachte] op de terugweg van hun bezoek aan Den Haag in de auto op [medeverdachte 1] heeft gewacht maakt dit niet anders, te meer daar de voorafgemaakte plannen uitdrukkelijk betrekking hadden op de diefstal van jassen.
Verdachte zal worden vrijgesproken van de hem onder 1 tenlastegelegde winkeldiefstal.
Ten aanzien van feit 6:
Tijdens de doorzoeking van de auto van [medeverdachte 4] treft verbalisant [verbalisant] aan aantal wapens aan. Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte de wapens voorhanden heeft gehad, nu deze goederen in de auto van [medeverdachte 4] zijn aangetroffen op een voor de overige inzittenden, waaronder verdachte, niet direct zichtbare plaats en uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting niet is gebleken dat verdachte heeft geweten dat deze goederen in zijn auto lagen. De rechtbank zal verdachte voor dit feit vrijspreken.
Is er sprake van een criminele organisatie in de zin van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht?
Van een organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht is sprake als kan worden uitgegaan van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband van twee of meer personen met een bepaalde organisatiegraad. Daarvan is sprake als binnen dit samenwerkingsverband gemeenschappelijke regels en een gemeenschappelijke doelstelling bestaan, waardoor op de individuele leden druk kan worden uitgeoefend om zich aan de regels te houden. Voorts is een zekere duurzaamheid van het samenwerkingsverband noodzakelijk.
Zoals de rechtbank hiervoor heeft geoordeeld was er op 3 november 2009 een bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachten bij het plegen van de winkeldiefstallen. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank echter nog niet dat er sprake is van een criminele organisatie in de zin van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht. Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat sprake was van een onsamenhangend uitvoeringskarakter. Er was wel een gemeenschappelijke doelstelling maar niet of nauwelijks gemeenschappelijk regels. Bovenal was naar het oordeel van de rechtbank in dit geval sprake van een te kortstondige samenwerking om te kunnen spreken van een duurzaam samenwerkingsverband. De verdachten hadden elkaar pas een paar dagen eerder tijdens een verjaardag van een van de verdachten ontmoet en vervolgens afgesproken om in Den Haag te gaan stelen. Zij zijn daartoe op 3 november 2009 met de auto naar Den Haag gegaan en aldaar hebben zij in wisselende samenstelling bij diverse winkels (dure) jassen gestolen.
Niet is gebleken dat beoogd was de samenwerking na deze dag voort te zetten.
Deze jassen zouden verkocht worden, maar over de wijze waarop, door wie en de wijze waarop de opbrengst verdeeld zou worden was geen duidelijke afspraak.
Gelet op het voorgaande was er geen sprake van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband, zodat niet voldaan is aan de kenmerken van een criminele organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht. Daarom moet de verdachte van dit onder 7 tenlastegelegde feit vrijgesproken worden.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Ten aanzien van feit 2:
op 03 november 2009 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een jas, merk The North Face, toebehorende aan Perry Sport;
Ten aanzien van feit 3:
op 03 november 2009 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een jas, merk Ralph Lauren, toebehorende aan Maison de Bonneterie;
Ten aanzien van feit 4:
op 03 november 2009 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een jas, merk Nomad, toebehorende aan Vroom en Dreesmann;
Ten aanzien van feit 5:
op 03 november 2009 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een jas, merk Jack & Jones, toebehorende aan Jack & Jones;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4 De strafbaarheid
4.1 De strafbaarheid van de feiten
Strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Ten aanzien van de feiten 2, 3 4 en 5:
Telkens: diefstal door twee of meer verenigde personen.
4.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5 De strafoplegging
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden met aftrek van voorarrest.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld dat, gelet op hetgeen de verdediging wettig en overtuigend bewezen acht en gelet op de richtlijnen met betrekking tot winkeldiefstallen, volstaan kan worden met de oplegging van een staf gelijk aan de duur van het reeds ondergane voorarrest.
Wanneer de rechtbank van oordeel mocht zijn dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, dient dit niet strafverzwarend te werken. Gelet op de feiten en omstandigheden zou de rechtbank kunnen voor dat feit kunnen volstaan met een schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel, aldus de raadsman.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft op 3 november 2009 samen met zijn een aantal winkeldiefstallen in Den Haag gepleegd, waarbij dure jassen zijn weggenomen. Zij hadden daartoe tevoren een plan gemaakt en ook voorbereidingen getroffen. De bedoeling was om deze jassen te verkopen.
Het plegen van dergelijke feiten heeft maatschappelijke gevolgen. Winkeliers zien zich gedwongen om steeds meer kostbare beveiligingsmaatregelen te treffen teneinde te voorkomen dat hun goederen worden gestolen.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 7 april 2010 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld terzake van een strafbaar feit.
Nu de rechtbank tot een andere bewezenverklaring dan de officier van justitie komt, is dit voor de rechtbank aanleiding om de door de officier van justitie gevorderde straf te matigen. Bij het bepalen van de hoogte van de straf houdt de rechtbank in het nadeel van verdachte uitdrukkelijk rekening met de specifieke omstandigheden van deze zaak. Naar het oordeel van de rechtbank betreft het geen “gewone winkeldiefstal”, maar is er sprake van een door verdachte en de geplande rooftocht door Den Haag.
Nu verdachte zich tijdens zijn schorsing van de voorlopige hechtenis aan de schorsingsvoorwaarden heeft gehouden en bovendien inmiddels een sofinummer, werk en een verblijfadres geregeld heeft, zal de rechtbank een deels voorwaardelijke gevangenisstraf als na te melden opleggen.
6 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
7 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder 1, 6 en 7 tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 2, 3, 4 en 5: Telkens: diefstal door twee of meer verenigde personen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 4 maanden, waarvan 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
- heft op het reeds geschorste bevel voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Grapperhaus, voorzitter, mr. I. Bruna en mr. L. Bakker-Splinter, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.R. Koster-Nieuwenhuis, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 10 mei 2010.
Mr. Bakker-Splinter is niet in de gelegenheid dit vonnis mee te ondertekenen.