parketnummer: 16/600077-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 6 mei 2010
[verdachte],
geboren op [1983] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans verblijvende in PI Utrecht - HvB lokatie Nieuwegein te Nieuwegein.
Raadsman mr. E.J. de Groot, advocaat te Baarn
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 22 april 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
in Amersfoort opzettelijk brand heeft gesticht in een drietal auto’s.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de twee brandstichtingen in auto’s op 19 januari 2010. De officier van justitie acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de brandstichting in een auto op 23 december 2009.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. De raadsman heeft er hierbij op gewezen dat niet vast staat dat de persoon, die de getuigen [getuige A] en [getuige B] beschrijven, de brandstichter is. Er is namelijk niemand die gezien heeft dat de persoon, die voornoemde getuigen beschrijven, ook daadwerkelijk de brand heeft gesticht. De enkele aanwezigheid van verdachte op de plaatsdelict, met in zijn bezit een aansteker en een flesje benzine is volgens de raadsman volstrekt onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen. Voorts zijn er op een gevonden flesje bij de brand op 23 december 2009 sporen aangetroffen, maar deze sporen leiden niet tot een positieve DNA-match met verdachte.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1 Autobrand 23 december 2009
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat er ten aanzien van de in de tenlastelegging opgenomen autobrand op 23 december 2009 onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Bij deze brand is naast de in brand gestoken Ford Fusion een flesje, met daarin waarschijnlijk benzine, aangetroffen. Dit flesje is weliswaar onderzocht op DNA-sporen, maar heeft niet geleid tot een link met verdachte. Nu verdachte ook voor het overige op geen enkele wijze aan deze autobrand te linken valt zal de rechtbank hem hiervan vrijspreken.
4.3.2 Autobranden 19 januari 2009
Op 19 januari 2010 kwam bij de regionale meldkamer van de politie Utrecht kort na elkaar twee keer een melding binnen van een brandende auto. Omstreeks 14.17 uur kwam de eerste melding binnen. Hierbij zou het gaan om een in de [straat X] te Amersfoort geparkeerde auto. Omstreeks 14.32 uur kwam de tweede melding binnen, waarbij het ging om een op het [straat Y] te Amersfoort geparkeerde auto. Voornoemde locaties zijn circa 300 meter van elkaar verwijderd.
Omstreeks 14.50 uur die dag zag een verbalisant een man staan op ongeveer 150 meter van [straat Y]. De man zat op een fiets en keek schichtig om zich heen. De man had een grijze capuchon over zijn hoofd en droeg een donkere jas. Verbalisant zag dat, toen hij de man aansprak, verdachte zich onrustig begon te bewegen. Via de portofoon hoorde verbalisant dat andere collega’s inmiddels een getuige hadden gesproken en dat de andere verbalisanten moesten uitkijken naar een manspersoon op een fiets met een donkere jas en een lichte capuchon. Daar de man aan het opgegeven signalement voldeed werd hij gefouilleerd. De verbalisant rook dat de linker mouw van de man erg naar rook/brand riekte en in de overjas van de man werd een flesje met een gele doorzichtige vloeistof aangetroffen. De inhoud van dit flesje riekte naar benzine. De man had daarnaast een werkende aansteker bij zich. De man, zijnde verdachte, werd door de verbalisant vervolgens als verdachte aangemerkt.
Getuige [getuige A] zag op 19 januari 2010 omstreeks 14.30 uur vanuit haar woning aan het [straat getuige A] te Amersfoort dat een man met een goudkleurige fiets zich vreemd gedroeg. Deze man was gekleed in een blauwe jas met een lichte capuchon. Voornoemde getuige zag vervolgens dat deze man het fietspad tussen de woning inliep en daardoor uit haar beeld verdween. Dit fietspad komt uit op een parkeerplaats. Dit betrof [straat Y]. Omdat zowel zij als haar man, getuige [getuige C], het niet vertrouwde is laatstgenoemde getuige gaan kijken wat de man van plan was. Deze getuige [getuige C] heeft verklaard dat hij de man viermaal over [straat Y] heeft zien lopen en dat hij toen besloot om naar buiten te gaan. Toen getuige [getuige C] ongeveer 1 minuut had gelopen zag hij dat er op [straat Y] een auto in brand stond. Volgens getuige [getuige A] zat er tussen het uit het zicht verdwijnen van de man en het tijdstip van het ontdekken van de brand ongeveer 10 minuten. Deze twee getuigen hebben dus, gelet op het signalement van verdachte en hun verklaring over de goudkleurige fiets, verdachte in de buurt van de twee branden zien rondhangen. Verbalisant merkt bij dit verhoor op dat hij samen met getuige [getuige C] vanuit de woning van [getuige C] naar de plaatsdelict op [straat Y] is gelopen en dat dit ongeveer 1 minuut in beslag nam.
Door of namens de rechthebbenden van de in brand gestoken auto’s is aangifte gedaan. Het bleek te gaan om een rode Seat Ibiza, gekentekend [kenteken] ([straat X]) en een rode Nissan Micra, gekentekend [kenteken] ([straat Y]).
Op de voornoemde auto’s is onderzoek verricht en hieruit volgt dat beiden branden zijn ontstaan door het aanbrengen van een onbekende ontbrandbare vloeistof op/nabij de koplamp en het aanbrengen van open vuur met het oogmerk brand te stichten. In het geval van de Nissan Micra op/nabij de rechterkoplamp en in het geval van de Seat Ibiza op/nabij de linkerkoplamp. Uit de in het dossier gevoegde foto’s maakt de rechtbank op dat voornoemde auto’s gedeeltelijk zijn verbrand.
In het laatste proces-verbaal d.d. 14 april 2010 wordt er melding van gemaakt dat de reeks autobranden, die de gemeente Amersfoort teisterde, tot einde is gekomen sinds de aanhouding van verdachte.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel, dat enkel op grond van het vorenstaande het bewijs te mager zou zijn om verdachte verantwoordelijk te houden voor de twee autobranden op 19 januari 2010, zij het niet dat verdachte over het aanwezige flesje benzine tegenstrijdige en niet aannemelijke verklaringen heeft afgelegd. Aanvankelijk heeft verdachte immers verklaard dat de benzine in het flesje nodig was om de tank van zijn auto bij te vullen en om zijn auto te starten. Later heeft hij verklaard dat hij wat benzine aan zijn zus wilde geven, maar ook op deze verklaring is hij teruggekomen. Vervolgens heeft hij verklaard dat hij het flesje gebruikte voor het overgieten van benzine van een jerrycan in zijn auto. Deze jerrycan zou niet voorzien zijn van een trechter en zodoende zou deze niet geschikt zijn voor het vullen van de auto met benzine. In zijn auto werden bij een doorzoeking echter onder andere 3 jerrycans aangetroffen met daarbij een op al deze jerrycans passende schenk/vultuit. Weer later heeft verdachte verklaard dat hij het beetje benzine in het flesje wilde gebruiken om de bougies van de auto schoon te maken. Tenslotte heeft hij ter terechtzitting van 22 april 2010 verklaard dat hij de auto aan het schoonmaken was en hij toen het flesje in zijn zak heeft gedaan. Hierna zou hij een stukje zijn gaan fietsen op zijn goudkleurige fiets en werd bij hem het flesje aangetroffen.
De rechtbank acht, gelet op de voornoemde bevindingen van de politie, die verdachte op 150 meter van de (tweede) brand in de [straat X] onder verdachte omstandigheden hebben aangehouden en daarbij een brandgeur hebben geroken, de verklaringen van de getuigen [getuige C] en [getuige A], de tijdslijn en de afstand tussen de twee autobranden, de verklaringen van de aangevers, de soortgelijke werkwijze bij het stichten van de brand (modus operandi) en de omstandigheid dat verdachte geen redengevende en eenduidige verklaring heeft gegeven voor het feit dat hij een flesje met benzine bij zich droeg op de openbare weg, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde autobranden op 19 januari 2010.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 19 januari 2010 (omstreeks 14:17 uur en omstreeks 14:32 uur)
te Amersfoort, opzettelijk brand heeft gesticht in personenauto's,
(merk Nissan, type Micra, kleur rood, kenteken [kenteken]
en merk Seat, type Ibiza, kleur rood, kenteken [kenteken]),
immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk
met een brandende aansteker, open vuur op een op de koplamp (van die personenauto's) aangebrachte ontbrandbare vloeistof (te weten, benzine) aangebracht,
ten gevolge waarvan voornoemde personenauto's gedeeltelijk zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor een of meer nabij geparkeerde personenauto's, in elk geval gemeen
gevaar voor goederen, te duchten was.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is, meermalen gepleegd.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Over de verdachte is door drs. F.C.P. Zuidhof, justitieel forensisch GZ-psycholoog een rapport opgemaakt. Dit rapport gedateerd 25 februari 2010 geeft onder meer de volgende psychologische beschouwing:
verdachte functioneert cognitief, sociaal-emotioneel, qua zelfredzaamheid en copingvaardigheden op een verstandelijk beperkt niveau (licht zwakzinnigheid). Voorts is sprake van een psychotische stoornis (horen van diffuse stemmen) en cannabisafhankelijkheid (licht). Bij een bewezenverklaring ontbreken aanwijzingen dat verdachte het onder een volledige psychotische conditie zou hebben gedaan. Wel spelen in dat geval zijn cognitieve beperkingen en zijn psychische weerbaarheid een rol.
De rechtbank wordt door deze deskundige geadviseerd om verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde verminderd toerekeningsvatbaar te achten.
De rechtbank neemt de conclusie van de deskundige over en maakt deze tot de hare.
De rechtbank constateert dat uit de rapportage of anderszins niet is gebleken van een omstandigheid die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen
- een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest en de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich gedurende de proeftijd onder toezicht van de Reclassering Nederland dient te stellen. Daarnaast dient verdachte zich in het kader van de bijzondere voorwaarden te houden aan het meldingsgebod, wordt hij verplicht om zich klinisch te laten behandelen voor de duur van maximaal 1 jaar en dient hij mee te werken aan het traject MEE, ook als dat inhoudt begeleid wonen.
De officier van justitie heeft daarnaast gevorderd om de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] geheel toe te wijzen tot het bedrag van € 1.439,66, alsmede de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte vrijgesproken dient te worden van de ten laste gelegde feiten. Wanneer de rechtbank echter wel tot een bewezenverklaring komt heeft de raadsman verzocht om uitdrukkelijk mee te wegen dat verdachte blijkens de rapportage van voornoemde psycholoog als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan
Verdachte heeft in een zeer kort tijdsbestek twee auto’s in brand gestoken. De rechtbank rekent verdachte deze autobranden zwaar aan. Vanwege de ernstige en onvoorspelbare gevolgen, die met brand gepaard kunnen gaan, wordt brandstichting niet voor niets gekwalificeerd als een ernstig delict. Naast gevoelens van onrust en onveiligheid bij betrokkenen en omstanders veroorzaakt brandstichting doorgaans schade, welke ook in dit geval is ontstaan. Dat de schade beperkt is gebleven tot het gedeeltelijk uitbranden van de twee aangestoken auto’s is geenszins aan verdachte te danken. Door oplettendheid van en tijdig alarmeren door omstanders is verdere schade voorkomen. Verdachte is door zijn handelwijze volledige voorbijgegaan aan de belangen van de benadeelden.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op de inhoud van een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 21 januari 2010, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Door reclasseringswerker M. Litjens is namens het Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering een rapport omtrent verdachte opgemaakt. In dit rapport komt verdachte naar voren als een zwakbegaafde jongeman, die onder stressvolle omstandigheden (zoals detentie) last heeft van psychische problematiek. Verdachte hoort dan stemmen in zijn hoofd waar hij hoofdpijn van krijgt. Het recidiverisico wordt door de reclasseringswerker ingeschat als hoog gemiddeld. Verdachte heeft geen geschikte duurzame vorm van huisvesting en daarnaast spelen zijn psychische problemen een rol. Op grond van het recidiverisico, de criminogene factoren en de interventies in het verleden is een toezicht op bijzondere voorwaarden geïndiceerd. Indien verdachte schuldig wordt bevonden wordt geadviseerd een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, met de bijzondere voorwaarden zoals door de officier van justitie gevorderd.
Voornoemde psycholoog heeft in zijn rapport weergeven dat indien de feiten bewezen worden verklaard hypothetisch gezien recidief in soortgelijke vormen niet uit te sluiten valt. Als straf wordt door de psycholoog geadviseerd om een grotendeels voorwaardelijke straf op te leggen, met daarbij de bijzondere voorwaarde tot klinische opname in een, qua pathologie, aangewezen kliniek.
De rechtbank acht, alles afwegende, de straf zoals door de officier van justitie is gevorderd passend en geboden.
7 De benadeelde partij
De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert een schadevergoeding van € 1.439,66 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het onstaan van de schade.
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt, zodat de vordering zal worden toegewezen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
8 Het beslag
8.1 De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan verdachte, aangezien verdachte redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt en deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen.
8.2 De verbeurdverklaring
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor verbeurdverklaring. Gebleken is dat het strafbare feit begaan is met behulp van deze voorwerpen.
9 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 36f, 57, 157 van het Wetboek van Strafrecht.
10 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de hem ten laste gelegde brandstichting op 23 december 2009;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich zal laten opnemen en behandelen in een intramurale instelling zoals Wier of een soortgelijke instelling;
* dat verdachte zal (blijven) meewerken aan het traject dat MEE Amersfoort reeds heeft opgestart ,ook als dit inhoudt dat verdachte zal gaan wonen in een instelling waar zowel aandacht is voor zijn verstandelijke beperking als zijn psychiatrische problematiek;
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de Reclassering Nederland, ook als dat inhoudt dat verdachte zicht gedurende bepaalde perioden moet melden;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij] van € 1.439,66, geheel ter zake van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer U. Arguden, € 1.439,66 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 24 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de voorwerpen die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst zijn genummerd 1 t/m 12 en 15;
- verklaart verbeurd de voorwerpen die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst zijn genummerd 13 en 14.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Krol, voorzitter, mr. A. van Maanen en mr. R.P.G.L.M. Verbunt, rechters, in tegenwoordigheid van J.J. Veldhuizen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 6 mei 2010.
Mr. R.P.G.L.M. Verbunt is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.