ECLI:NL:RBUTR:2010:BM3148

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
28 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
285872 HARK 10-157
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechter in kinderbeschermingszaak

In deze wrakingszaak heeft verzoekster op 8 april 2010 meerdere kinderrechters van de rechtbank Utrecht gewraakt, waaronder mr. [X]. De mondelinge behandeling vond plaats op 26 april 2010, waarbij verzoekster aanwezig was, evenals de gezinsvoogd A. Pijpker en officier van justitie mr. W. Koreman. Mr. [X] was niet aanwezig. De wraking is ingediend naar aanleiding van eerdere beslissingen van de kinderrechter met betrekking tot de ondertoezichtstelling van verzoeksters zoon, die sinds 26 augustus 2008 onder toezicht stond van de Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht. Verzoekster beschuldigt mr. [X] van partijdigheid en van het zonder reden uitzetten van haar uit de rechtszaal tijdens een eerdere zitting. De rechtbank overweegt dat een rechter vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De rechtbank concludeert dat er onvoldoende feiten zijn die wijzen op vooringenomenheid van mr. [X]. Het wrakingsverzoek wordt afgewezen, omdat het niet tijdig is ingediend en omdat het niet gericht kan zijn tegen eerdere uitspraken van de rechter. De beslissing is genomen door de wrakingskamer op 28 april 2010, met mr. J. Sap als voorzitter en mr. P. Bender en mr. R.C. Stijnen als leden.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: 285872 HARK 10-157
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van
28 april 2010
in de zaak van
mevrouw [verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster
tegen
mr. [X],
thans rechter in de sector handels- en familierecht van deze rechtbank te Utrecht.
De procedure
1.1. Bij brief van 8 april 2010 heeft verzoekster meerdere (kinder)rechters van de rechtbank Utrecht gewraakt, onder wie mr. [X] De rechtbank gaat ervan uit dat verzoekster doelt op mr. [X].
1.2. Mr. [X] heeft niet in de wraking berust. Zij heeft op 22 april 2010 haar schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek aan de griffier van de wrakingskamer van deze rechtbank doen toekomen.
1.3. Partijen zijn door de griffier van deze rechtbank opgeroepen voor de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 26 april 2010.
1.4. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft op 26 april 2010 plaats gevonden. Verzoekster was ter zitting aanwezig. Tevens waren daarbij aanwezig de heer
A. Pijpker, gezinsvoogd van Bureau Jeugdzorg Utrecht, en mr. W. Koreman, officier van justitie. Mr. [X] heeft laten weten niet in de gelegenheid te zijn om aanwezig te zijn bij de behandeling van het wrakingsverzoek.
Feiten
2.1. Bij beschikking van 26 augustus 2008 van kinderrechter mr. E. Akkermans is de
minderjarige zoon van verzoekster, [minderjarige], geboren [1993], onder toezicht gesteld van de Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht met ingang van
26 augustus 2008 tot 26 november 2008.
2.2. Bij beschikking van 25 november 2008 van de kinderrechter mr. M.A.A.T. Engbers
is de ondertoezichtstelling van de zoon van verzoekster met ingang van 26 november 2008 verlengd voor de duur van één jaar.
2.3. Bij beschikking van 9 juli 2009 heeft mr. [A] machtiging
verleend om de zoon van verzoekster te doen opnemen en te doen verblijven in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg met ingang van 9 juli 2009 tot 26 november 2009.
2.4. Op 15 september 2009 heeft advocaat mr. A.J. Kiela, namens verzoekster en haar
zoon, een verzoekschrift ingediend strekkende tot opheffing van de ondertoezichtstelling en intrekking van de machtiging uithuisplaatsing.
2.5. Op 26 oktober 2009 heeft de kinderrechter mr. [B] de zaak ter zitting
behandeld. Bij beschikking van 28 oktober 2009 heeft deze rechter besloten de beslissing op het verzoek tot opheffing van de ondertoezichtstelling en intrekking van de machtiging gesloten jeugdzorg aan te houden tot de behandeling op 17 november 2009.
2.6. Op 17 november 2009 heeft de kinderrechter mr. [C] de zaak
aangehouden en verwezen naar de zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank op
24 november 2009.
2.7. Bij beschikking van 24 november 2009 heeft de meervoudige kamer de verzoeken van verzoekster afgewezen. Bij beschikkingen van gelijke datum heeft de meervoudige kamer de termijn waarvoor de zoon onder toezicht van de Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht is gesteld verlengd met één jaar met ingang van 26 november 2009 en de machtiging om de zoon van verzoekster te doen opnemen en te doen verblijven in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg verlengd met ingang van 26 november 2009 tot 26 mei 2010.
Het verzoek
3.1. Het wrakingsverzoek strekt er volgens verzoekster toe om de verzoeken inzake de opheffing van de ondertoezichtstelling en de intrekking van de machtiging gesloten jeugdzorg te bewerkstelligen. In de zaak rondom de ondertoezichtstelling van haar zoon zijn alle daarbij betrokken kinderrechters partijdig geweest. Verzoekster wraakt mr. [X], omdat deze rechter haar zonder enige reden de zaal heeft uitgezet. Zij heeft daarover ook een klacht ingediend bij het bestuur van de rechtbank, maar die is nooit behandeld.
3.2. Mr. [X] heeft zich tegen het wrakingsverzoek verweerd door erop te wijzen dat zij niet betrokken is geweest in de procedure met betrekking tot de ondertoezichtstelling van verzoeksters zoon. Mr. [X] vermoedt dat het wrakingsverzoek ziet op de voorgeleiding van verzoeksters zoon op 12 juni 2009, die zij als rechter-commissaris in strafzaken heeft gedaan. Over die voorgeleiding heeft verzoekster op 18 juni 2009 een klacht ingediend, waarop door het gerechtsbestuur bij brief van 5 augustus 2009 is gereageerd.
Volgens mr. [X] is het wrakingsverzoek te laat ingediend, aangezien zij direct na de voorgeleiding een einduitspraak op het verzoek tot opheffing of schorsing van de voorlopige hechtenis van verzoeksters zoon heeft gedaan. Met betrekking tot het verloop van de voorgeleiding, ontkent zij dat zij verzoekster de zaal heeft uitgezet.
De beoordeling
4.1 De rechtbank overweegt dat voor de beoordeling van het onderhavige wrakingsverzoek de toepasselijke norm is gegeven in artikel 512 Wetboek van Strafvordering (Sv) en artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens ontwikkelde criteria. Artikel 512 Sv bepaalt dat op verzoek van een partij de rechter die een zaak behandelt kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.2. De rechtbank stelt voorop dat het wrakingsverzoek van 8 april 2010 kennelijk betrekking heeft op onder meer de door mr. [X] genomen beslissing van 12 juni 2009 op het verzoek tot opheffing of schorsing van de voorlopige hechtenis van verzoeksters zoon. Tegen die beslissing staat echter het middel van wraking niet open. Het middel van wraking is immers niet bedoeld om te ageren tegen onjuist geachte uitspraken. Daartegen staat uitsluitend - binnen de grenzen van de wet - het rechtsmiddel van hoger beroep open. Bovendien is het wrakingsverzoek van 8 april 2010 niet gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan verzoekster bekend zijn geworden, zoals is bepaald in artikel 513 Sv.
4.3. Voorzover het wrakingsverzoek ziet op de door verzoekster bij het gerechtsbestuur ingediende klacht over de gang van zaken tijdens de voorgeleiding, stelt de rechtbank vast dat de klachtenprocedure is gevolgd en dat bij brief van 5 augustus 2009 het gerechtsbestuur de klachten van verzoekster ongegrond heeft bevonden en de klacht over de beslissing van mr. [X] niet-ontvankelijk heeft verklaard.
4.4. Voor zover de klacht van 18 juni 2009 tevens was bedoeld als een wrakingsverzoek overweegt de rechtbank het volgende.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 512 Sv en artikel 6 EVRM dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn/haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
4.5. Uit de aanwezige stukken zijn onvoldoende feiten of omstandigheden gesteld dan wel gebleken op grond waarvan kan worden geoordeeld dat mr. [X] blijk zou hebben gegeven van enige persoonlijke vooringenomenheid jegens verzoekster. Evenmin is gebleken dat mr. [X] uitlatingen heeft gedaan die grond geven te oordelen dat het
mr. [X] aan onpartijdigheid heeft ontbroken.
4.6. Tot slot merkt de rechtbank op dat wraking evenmin kan zien op de kinderrechters van de rechtbank Utrecht in hun algemeenheid die deel uit maken van het rechterlijke systeem.
4.7. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het wrakingsverzoek wordt afgewezen.
De beslissing
De rechtbank:
4.1 wijst het verzoek af;
4.2 draagt de griffier op een afschrift van deze beslissing toe te zenden aan verzoekster,
mr. [X], de sectorvoorzitter van de sector handels en familierecht van deze rechtbank en de president van deze rechtbank.
Deze beslissing is gegeven door mr. J. Sap, voorzitter, mr. P. Bender en mr. R.C. Stijnen, leden van de wrakingskamer, en in het openbaar uitgesproken op 28 april 2010, in het bijzijn van de griffier mr. M.S.D. de Weerd.