ECLI:NL:RBUTR:2010:BM3137

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
28 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
286267 HARK 10-166,
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechter in jeugdzorgzaak

In deze wrakingszaak heeft de rechtbank Utrecht op 28 april 2010 uitspraak gedaan over het verzoek tot wraking van mr. [X], rechter in de sector strafrecht. Verzoekster, de moeder van een minderjarige zoon die onder toezicht was gesteld van de Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht, heeft mr. [X] gewraakt omdat zij meende dat deze rechter niet onpartijdig was. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek vond plaats op 26 april 2010, waarbij verzoekster en andere betrokkenen aanwezig waren. De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de feiten en omstandigheden die verzoekster aanvoerde ter onderbouwing van haar wrakingsverzoek.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er eerder beschikkingen zijn genomen door kinderrechters, waaronder mr. E. Akkermans en mr. M.A.A.T. Engbers, die de ondertoezichtstelling van de zoon van verzoekster hebben verlengd. Ook is er een machtiging verleend door mr. [X] voor de opname van de zoon in een gesloten jeugdzorginstelling. Verzoekster heeft op 8 april 2010 een wrakingsverzoek ingediend, maar de rechtbank oordeelt dat dit verzoek niet tijdig is gedaan, aangezien verzoekster niet heeft gewacht tot de feiten aan haar bekend waren.

De rechtbank concludeert dat mr. [X] niet de feiten heeft genegeerd en dat er geen sprake is van vooringenomenheid. Het wrakingsverzoek wordt afgewezen, omdat de rechtbank van oordeel is dat mr. [X] in haar rol als rechter niet partijdig heeft gehandeld. De beslissing is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. M.S.D. de Weerd.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: 286267 HARK 10-166
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van
28 april 2010
in de zaak van
mevrouw [verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster
[X],
rechter in de sector strafrecht van deze rechtbank te Utrecht.
De procedure
1.1. Bij brief van 8 april 2010 heeft verzoekster meerdere (kinder)rechters van de rechtbank Utrecht gewraakt, onder wie mr. [X]. De rechtbank gaat ervan uit dat verzoekster doelt op mr. [X].
1.2. Mr. [X] heeft niet in de wraking berust. Zij heeft op 23 april 2010 haar schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek aan de griffier van de wrakingskamer van deze rechtbank doen toekomen.
1.3. Partijen zijn door de griffier van deze rechtbank opgeroepen voor de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 26 april 2010.
1.4. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft op 26 april 2010 plaats gevonden. Verzoekster was ter zitting aanwezig. Tevens waren daarbij aanwezig de heer
A. Pijpker, gezinsvoogd van Bureau Jeugdzorg Utrecht, en mr. W. Koreman, officier van justitie.
Feiten
2.1. Bij beschikking van 26 augustus 2008 van kinderrechter mr. E. Akkermans is de
minderjarige zoon van verzoekster, [minderjarige], geboren [1993], onder toezicht gesteld van de Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht met ingang van 26 augustus 2008 tot 26 november 2008.
2.2. Bij beschikking van 25 november 2008 van de kinderrechter mr. M.A.A.T. Engbers
is de ondertoezichtstelling van de zoon van verzoekster met ingang van 26 november 2008 verlengd voor de duur van één jaar.
2.3. Bij beschikking van 9 juli 2009 heeft mr. [X] machtiging verleend
om de zoon van verzoekster te doen opnemen en te doen verblijven in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg met ingang van 9 juli 2009 tot 26 november 2009.
2.4. Op 15 september 2009 heeft advocaat mr. A.J. Kiela, namens verzoekster en haar
zoon, een verzoekschrift ingediend strekkende tot opheffing van de ondertoezichtstelling en intrekking van de machtiging uithuisplaatsing.
2.5. Op 26 oktober 2009 heeft de kinderrechter mr. [A] de zaak ter zitting
behandeld. Bij beschikking van 28 oktober 2009 heeft deze rechter besloten de beslissing op het verzoek tot opheffing van de ondertoezichtstelling en intrekking van de machtiging gesloten jeugdzorg aan te houden tot de behandeling op 17 november 2009.
2.6. Op 17 november 2009 heeft de kinderrechter mr. [B] de zaak
aangehouden en verwezen naar de zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank op
24 november 2009.
2.7. Bij beschikking van 24 november 2009 heeft de meervoudige kamer de verzoeken van verzoekster afgewezen. Bij beschikkingen van gelijke datum heeft de meervoudige kamer de termijn waarvoor de zoon onder toezicht van de Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht is gesteld verlengd met één jaar met ingang van 26 november 2009 en de machtiging om de zoon van verzoekster te doen opnemen en te doen verblijven in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg verlengd met ingang van 26 november 2009 tot 26 mei 2010.
Het verzoek
3.1. Het verzoek strekt tot wraking van mr. [X]. Volgens verzoekster heeft mr. [X] niet de feiten meegewogen en heeft zij het verzoek van de gezinsvoogd om haar zoon uit huis te plaatsen zonder meer ingewilligd. Ook heeft volgens verzoekster mr. [X] de zaak ten onrechte aangehouden en alsnog besloten dat haar zoon opgesloten moest blijven.
3.2. Mr. [X] heeft zich tegen het wrakingsverzoek verweerd door er allereerst op te wijzen dat verzoekster niet kan worden ontvangen in haar wrakingsverzoek, aangezien er een eindbeslissing is genomen op het door Bureau Jeugdzorg Utrecht ingediende verzoek om de zoon van verzoekster uit huis te plaatsen voor de duur van de ondertoezichtstelling (zaaksnummer [nummer]). Verzoekster had binnen de wettelijke termijn in hoger beroep kunnen gaan. Voor zover het wrakingsverzoek ook betrekking heeft op de tijdens de combizitting van 9 juli 2009 aanhangige strafzaak tegen de zoon van verzoekster, is de strafzaak aangehouden en verwezen naar de meervoudige kamer. De voorlopige hechtenis van verzoeksters zoon heeft zij niet opgeheven, maar geschorst met ingang van het moment dat de zoon op civielrechtelijke titel in Den Engh geplaatst zou zijn. Indien verzoekster het daar niet mee eens was, had zij de mogelijkheid daartegen in hoger beroep te gaan. Van vooringenomenheid en of partijdigheid kan naar haar mening geen sprake zijn.
De beoordeling
4.1. De rechtbank overweegt dat voor de beoordeling van het onderhavige wrakingsverzoek de toepasselijke norm is gegeven in artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens ontwikkelde criteria. Artikel 36 Rv bepaalt dat op verzoek van een partij de rechter die een zaak behandelt, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.2. De rechtbank stelt voorop dat het wrakingsverzoek van 8 april 2010 kennelijk betrekking heeft op onder meer de door mr. [X] genomen eindbeschikking van 9 juli 2009, waarbij verzoeksters zoon uit huis is geplaatst voor de duur van de ondertoezichtstelling. Tegen die eindbeschikking staat echter het middel van wraking niet open. Het middel van wraking is immers niet bedoeld om te ageren tegen onjuist geachte uitspraken. Daartegen staat uitsluitend het rechtsmiddel van hoger beroep open. Bovendien is het wrakingsverzoek van 8 april 2010 niet gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan verzoekster bekend zijn geworden, zoals is bepaald in artikel 37 Rv.
4.3. Voor zover het wrakingsverzoek betrekking heeft op de tijdens de zitting van 9 juli 2009 genomen beslissing van mr. [X] om de strafzaak aan te houden en te verwijzen naar de meervoudige kamer, is de rechtbank van oordeel dat ook ten aanzien van de behandeling van de strafzaak het wrakingsverzoek niet is gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan verzoekster bekend zijn geworden. Voorts overweegt de rechtbank het volgende.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 36 Rv respectievelijk 512 Sv en artikel 6 EVRM dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn/haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
4.4. Uit het proces-verbaal van de combizitting op 9 juli 2009 is de rechtbank gebleken dat mr. [X], gehoord hebbende de partijen en gelet op de hoeveelheid en de ernst van de zaken, het onderzoek ter zitting heeft geschorst en de te behandelen zaken heeft verwezen naar de meervoudige kamer ten behoeve van een combizitting.
4.5. Er zijn onvoldoende feiten of omstandigheden gesteld dan wel gebleken op grond waarvan kan worden geoordeeld dat mr. [X] met haar besluit tot aanhouding van de strafzaak blijk heeft gegeven van enige persoonlijke vooringenomenheid jegens verzoekster. Evenmin is door dat besluit tot aanhouding de schijn van partijdigheid gewekt.
4.6. Tot slot merkt de rechtbank op dat wraking evenmin kan zien op de (kinder)rechters van de rechtbank Utrecht als zodanig die deel uit maken van het rechterlijke systeem.
4.7. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het wrakingsverzoek wordt afgewezen.
De beslissing
De rechtbank:
5.1. wijst het verzoek tot wraking van mr. [X] af;
5.2. draagt de griffier op een afschrift van deze beslissing toe te zenden aan verzoekster
en aan mr. [X], alsmede aan de sectorvoorzitter van de sector strafrecht van deze rechtbank en de president van deze rechtbank.
Deze beslissing is gegeven door mr. J. Sap, voorzitter, mr. P. Bender en mr. R.C. Stijnen, leden van de wrakingskamer, en in het openbaar uitgesproken op 28 april 2010, in het bijzijn van de griffier mr. M.S.D. de Weerd.