ECLI:NL:RBUTR:2010:BM3134

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
28 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
286272 HARK 10-169
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechter in jeugdzorgzaak

In deze wrakingszaak heeft verzoekster, een moeder van een minderjarige zoon, op 8 april 2010 een verzoek tot wraking ingediend tegen meerdere kinderrechters van de rechtbank Utrecht, waaronder mr. [X]. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek vond plaats op 26 april 2010. Verzoekster was aanwezig, evenals de gezinsvoogd van Bureau Jeugdzorg Utrecht en de officier van justitie. Mr. [X] was verhinderd om de zitting bij te wonen. De zaak betreft de ondertoezichtstelling van de zoon van verzoekster, die in 2008 was ingesteld en later werd verlengd. Verzoekster heeft meerdere verzoeken ingediend tot opheffing van de ondertoezichtstelling en intrekking van de machtiging tot uithuisplaatsing, maar deze zijn door de meervoudige kamer van de rechtbank afgewezen.

De rechtbank overweegt dat het wrakingsverzoek van verzoekster kennelijk betrekking heeft op de zitting van mr. [X] van 17 november 2009. De rechtbank stelt vast dat het wrakingsverzoek niet tijdig is ingediend, aangezien het verzoek niet is gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan verzoekster bekend zijn geworden. De rechtbank concludeert dat er onvoldoende feiten of omstandigheden zijn gesteld die wijzen op persoonlijke vooringenomenheid van mr. [X]. De rechtbank wijst het verzoek tot wraking af, omdat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De beslissing van de rechtbank is openbaar uitgesproken op 28 april 2010.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: 286272 HARK 10-169
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van
28 april 2010
in de zaak van
mevrouw [verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster
tegen
mr. [X],
thans rechter in de sector strafrecht van deze rechtbank te Utrecht.
De procedure
1.1. Bij brief van 8 april 2010 heeft verzoekster een verzoek tot wraking ingediend, gericht tegen meerdere (kinder)rechters van de rechtbank Utrecht, onder wie mr. [X]. De rechtbank gaat ervan uit dat verzoekster doelt op mr. [X].
1.2. Mr. [X] heeft niet in de wraking berust. Zij heeft bij brief van 22 april 2010 gereageerd op het wrakingsverzoek.
1.3. Partijen zijn door de griffier van deze rechtbank opgeroepen voor de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 26 april 2010.
1.4. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft op 26 april 2010 plaats gevonden. Verzoekster was ter zitting aanwezig. Tevens waren daarbij aanwezig de heer
A. Pijpker, gezinsvoogd van Bureau Jeugdzorg Utrecht, en mr. W. Koreman, officier van justitie. Mr. [X] heeft laten weten verhinderd te zijn om de zitting bij te wonen.
Feiten
2.1. Bij beschikking van 26 augustus 2008 heeft kinderrechter mr. E. Akkermans de
minderjarige zoon van verzoekster, [minderjarige], geboren [1993], onder toezicht gesteld van de Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht met ingang van 26 augustus 2008 tot 26 november 2008.
2.2. Bij beschikking van 25 november 2008 van de kinderrechter mr. M.A.A.T. Engbers
is de ondertoezichtstelling van de zoon van verzoekster met ingang van 26 november 2008 verlengd voor de duur van één jaar.
2.3. Bij beschikking van 9 juli 2009 heeft mr. [A] machtiging
verleend om de zoon van verzoekster te doen opnemen en te doen verblijven in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg met ingang van 9 juli 2009 tot 26 november 2009.
2.4. Op 15 september 2009 heeft advocaat mr. A.J. Kiela, namens verzoekster en haar
zoon, een verzoekschrift ingediend strekkende tot opheffing van de ondertoezichtstelling en intrekking van de machtiging uithuisplaatsing.
2.5. Op 26 oktober 2009 heeft de kinderrechter mr. [B] de zaak ter zitting
behandeld. Bij beschikking van 28 oktober 2009 heeft deze rechter besloten de beslissing op het verzoek tot opheffing van de ondertoezichtstelling en intrekking van de machtiging gesloten jeugdzorg aan te houden tot de behandeling op 17 november 2009.
2.6. Op 17 november 2009 heeft de kinderrechter mr. [X] de zaak
aangehouden en verwezen naar de zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank op
24 november 2009.
2.7. Bij beschikking van 24 november 2009 heeft de meervoudige kamer de verzoeken van verzoekster afgewezen. Bij beschikkingen van gelijke datum heeft de meervoudige kamer de termijn waarvoor de zoon onder toezicht van de Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht is gesteld verlengd met één jaar met ingang van 26 november 2009 en de machtiging om de zoon van verzoekster te doen opnemen en te doen verblijven in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg verlengd met ingang van 26 november 2009 tot 26 mei 2010.
Het verzoek
3.1. Het verzoek strekt tot wraking van mr. [X]. Volgens verzoekster heeft deze rechter direct een beslissing genomen zonder de feiten die zij naar voren had gebracht mee te wegen en zonder eerst aan haar nadere vragen te stellen. Volgens verzoekster zijn alle bij de behandeling van haar verzoeken betrokken kinderrechters partijdig geweest.
3.2. Mr. [X] heeft zich tegen het wrakingsverzoek verweerd door erop te wijzen dat naar aanleiding van de verzoeken van verzoekster tot opheffing van de ondertoezichtstelling en de intrekking van de machtiging uithuisplaatsing van de zoon van verzoekster drie zittingen hebben plaatsgevonden, waaronder op 17 november 2009 waar zij de behandelend rechter was. Op 24 november 2009 is de einduitspraak gedaan door de meervoudige kamer. Het wrakingsverzoek dient dan ook volgens mr. [X] niet-ontvankelijk te worden verklaard, aangezien de wet niet voorziet in een mogelijkheid tot wraking van een rechter na een einduitspraak. Voorts heeft mr. [X] erop gewezen dat niet kan worden gesteld dat zij, zoals ook uit het excerpt proces-verbaal van de zitting van
17 november 2009 kan worden afgeleid, de zaak niet onafhankelijk en onpartijdig zou hebben behandeld.
De beoordeling
4.1 De rechtbank overweegt dat voor de beoordeling van het onderhavige wrakingsverzoek de toepasselijke norm is gegeven in artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens ontwikkelde criteria. Artikel 36 Rv bepaalt dat op verzoek van een partij de rechter die een zaak behandelt kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Artikel 37 Rv bepaalt dat het verzoek wordt gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden.
4.2. De rechtbank stelt voorop dat het wrakingsverzoek van 8 april 2010 gericht tegen mr. [X] kennelijk betrekking heeft op de zitting van mr. [X] van
17 november 2009. Het wrakingsverzoek is dan ook niet gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan verzoekster bekend zijn geworden. De zaak is nadien door de meervoudige kamer op 24 november 2009 ter zitting behandeld en toen ook geëindigd in een einduitspraak. Met de eindbeschikking van de meervoudige kamer is de civiele procedure met betrekking tot de verzoeken van verzoekster beëindigd. Ook om die reden kan thans niet meer een rechter uit die procedure worden gewraakt. Ten overvloede overweegt de rechtbank nog het volgende.
4.3. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 36 Rv en artikel 6 EVRM dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn/haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
4.4. Er zijn onvoldoende feiten of omstandigheden gesteld dan wel gebleken op grond waarvan kan worden geoordeeld dat sprake is van persoonlijke vooringenomenheid van
mr. [X] jegens verzoekster. Onderzocht zal daarom slechts worden of er objectief bepaalde feiten en omstandigheden zijn die verzoekster grond geven te vrezen dat het
mr. [X] aan onpartijdigheid ontbreekt.
4.5. Uit het van de zitting van 17 november 2009 opgemaakte proces-verbaal blijkt dat
mr. [X] geweigerd heeft de voorafgaand aan de zitting door verzoekster uitsluitend aan de rechtbank overgelegde stukken aan te nemen. Dit met het oog op het beginsel van hoor en wederhoor, nu de stukken volgens verzoekster niet overgelegd mochten worden aan de Raad voor de Kinderbescherming en Bureau Jeugdzorg Utrecht. Door deze weigering heeft de advocaat van verzoekster en haar zoon bezwaar gemaakt tegen verdere behandeling van de zaak door mr. [X]. Op verzoek van de advocaat heeft mr. [X] de behandeling van de verzoeken aangehouden tot de strafzitting van de meervoudige kamer van 24 november 2009.
4.6. De rechtbank is van oordeel dat mr. [X] met haar weigering de stukken aan te nemen en vervolgens met haar beslissing tot aanhouding, zoals was verzocht door de advocaat van verzoekster, zij geen blijk heeft gegeven van enige vooringenomenheid. Evenmin is hierdoor de schijn van partijdigheid gewekt. De verzoeken zijn nadien door de meervoudige kamer op 24 november 2009 ter zitting behandeld. Met de eindbeschikking van de meervoudige kamer is de civiele procedure met betrekking tot de verzoeken van verzoekster beëindigd. Voor zover het wrakingsverzoek ook daarop ziet, is het middel van wraking niet bedoeld om te ageren tegen onjuist geachte rechterlijke uitspraken.
Wraking kan ook niet zien op de kinderrechter als zodanig die deel uit maakt van het rechterlijke systeem.
4.7. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het wrakingsverzoek wordt afgewezen.
De beslissing
De rechtbank:
5.1. wijst het verzoek tot wraking van mr. [X] af;
5.2. draagt de griffier op een afschrift van deze beslissing toe te zenden aan verzoekster,
mr. [X], de sectorvoorzitters van de sector strafrecht respectievelijk van de sector handels- en familierecht van deze rechtbank en de president van deze rechtbank.
Deze beslissing is gegeven door mr. J. Sap, voorzitter, mr. P. Bender en mr. R.C. Stijnen, leden van de wrakingskamer, en in het openbaar uitgesproken op 28 april 2010, bijgestaan door de griffier mr. M.S.D. de Weerd.