ECLI:NL:RBUTR:2010:BM2929

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
28 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
224415 / HA ZA 07-109
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vorderingen arbeidsongeschiktheidsverzekering na deskundigenonderzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 28 april 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. M. Lanen, en de N.V. Amersfoortse Algemene Verzekering Maatschappij, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.M. van Noort. De eiser vorderde een arbeidsongeschiktheidsuitkering op basis van de polisvoorwaarden, maar de rechtbank oordeelde dat niet is komen vast te staan dat de eiser beperkt is in zijn functioneren. De rechtbank heeft de procedure gevolgd, waarbij onder andere een deskundigenonderzoek door bedrijfsarts J.M. Valk is uitgevoerd. Dit onderzoek concludeerde dat er geen medische beperkingen waren die de arbeidsongeschiktheid van de eiser konden onderbouwen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet heeft meegewerkt aan het deskundigenonderzoek, wat zijn vorderingen verder ondermijnde. De rechtbank heeft de vorderingen van de eiser afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de Amersfoortse zijn begroot op EUR 1.830,00. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de rechter die het tussenvonnis van 8 april 2009 heeft gewezen, niet in staat was om het vonnis te wijzen omdat hij inmiddels in de sector strafrecht werkzaam was. De beslissing van de rechtbank is daarmee een bevestiging van de noodzaak voor objectieve medische vaststelling van arbeidsongeschiktheid en de verplichting van de eiser om mee te werken aan het deskundigenonderzoek.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 224415 / HA ZA 07-109
Vonnis van 28 april 2010
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. M. Lanen,
tegen
de naamloze vennootschap
N.V. AMERSFOORTSE ALGEMENE VERZEKERING MAATSCHAPPIJ,
gevestigd te Amersfoort,
gedaagde,
advocaat mr. J.M. van Noort.
Partijen zullen hierna [eiser] en de Amersfoortse genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
-het tussenvonnis van 8 april 2009;
-het deskundigenbericht van J.M. Valk, bedrijfsarts, van 19 oktober 2009;
-de conclusie na deskundigenonderzoek van [eiser] van 25 november 2009;
-de antwoordconclusie na deskundigenbericht van de Amersfoortse van 23 december 2009.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. De rechtbank moet beoordelen of [eiser] arbeidsongeschikt is in de zin van artikel 5 van de polisvoorwaarden, welke bepaling als volgt luidt:
Van arbeidsongeschiktheid is uitsluitend sprake, indien er in relatie tot ziekte of ongeval objectief medisch vast te stellen stoornissen bestaan waardoor de verzekerde beperkt is in zijn functioneren.
Onverminderd het hierboven bepaalde wordt arbeidsongeschiktheid aanwezig geacht, indien de verzekerde voor ten minste 25% ongeschikt is tot het verrichten van de werkzaamheden verbonden aan zijn op het polisblad vermelde beroep, zoals dat voor deze beroepswerkzaamheden in de regel redelijkerwijs van hem kan worden verlangd. Aanpassing van werkzaamheden en werkomstandigheden alsmede taakverschuivingen binnen het eigen bedrijf worden daarbij betrokken.
2.2. Bij tussenvonnis van 13 februari 2008 heeft de rechtbank J.M. Valk, bedrijfsarts, als deskundige benoemd, met name om vast te kunnen stellen of [eiser] beperkt is in zijn functioneren. Daarbij heeft de rechtbank aan de bedrijfsarts de vrijheid gegeven om, indien zij dat nodig zou achten, na overleg met partijen een nader (medisch) onderzoek door een andere deskundige te laten verrichten. In het kader van haar onderzoek achtte de bedrijfsarts het noodzakelijk dat een neuropsychologisch onderzoek werd uitgevoerd. Na overleg met partijen heeft zij neuropsycholoog Van Zomeren verzocht dit aanvullende onderzoek uit te voeren. Nadat [eiser] het conceptrapport van de neuropsycholoog had ontvangen heeft hij de neuropsycholoog schriftelijk meegedeeld dat hij gebruik maakte van zijn blokkeringsrecht en hem verzocht het conceptrapport te vernietigen. In haar tussenvonnis van 28 januari 2009 heeft de rechtbank geoordeeld dat aan [eiser] geen blokkeringsrecht toekomt en dat hij verplicht is om mee te werken aan het deskundigenonderzoek. De rechtbank overwoog dat zij, indien [eiser] zijn verzet tegen het uitbrengen van het rapport van de neuropsycholoog zou handhaven, zou concluderen dat hij niet voldoet aan de op hem rustende verplichting om mee te werken aan het deskundigenonderzoek. Daarnaast heeft de rechtbank [eiser] er in dat vonnis op gewezen dat zij, indien hij niet meewerkt aan het deskundigenonderzoek, daaruit de gevolgtrekking kan maken die zij geraden acht. Voor het geval de rechtbank geen nieuw neuropsychologisch onderzoek zou gelasten heeft [eiser] hierna bij akte aangegeven dat hij zich niet langer zou verzetten tegen het uitbrengen van het rapport door de neuropsycholoog aan de bedrijfsarts.
2.3. In haar tussenvonnis van 8 april 2009 heeft de rechtbank de bedrijfsarts verzocht haar onderzoek eventueel zonder de rapportage van de neuropsycholoog af te ronden, voor het geval [eiser] zijn standpunt alsnog zou wijzigen en de neuropsycholoog geen toestemming zou geven zijn rapportage aan de bedrijfsarts kenbaar te maken. Uit het rapport van de bedrijfsarts van 19 oktober 2009 blijkt dat zij dit heeft opgesteld zonder daarbij een rapport van de neuropsycholoog te betrekken. In zijn akte van 25 november 2009 heeft [eiser] niet aangevoerd dat de bedrijfsarts ten onrechte haar rapport heeft opgemaakt zonder rapport van de neuropsycholoog. Hieruit leidt de rechtbank af dat [eiser] de neuropsycholoog alsnog geen toestemming heeft gegeven om zijn rapportage aan de bedrijfsarts te verstrekken. De rechtbank concludeert dan ook dat [eiser] niet heeft voldaan aan zijn verplichting om mee te werken aan het deskundigenonderzoek.
2.4. In antwoord op de vraag van de rechtbank aan de bedrijfsarts,of zij in haar onderzoek aanleiding vindt om beperkingen op te leggen ten aanzien van het verrichten van werkzaamheden, heeft zij in haar rapport vermeld dat zij op grond van haar eigen onderzoek en de diverse andere onderzoeken geen aanleiding vindt om aan [eiser] beperkingen op te leggen. [eiser] heeft hiertegen in zijn conclusie na deskundigenonderzoek geen inhoudelijke bezwaren aangevoerd. Wel wijst [eiser] erop dat de bedrijfsarts tevens concludeert dat er aanwijzingen zijn voor de aanwezigheid van somatoforme problematiek (een psychische aandoening waarbij iemand lichamelijke klachten heeft waarvoor geen somatische oorzaak (lichamelijke ziekte) is gevonden). In verband daarmee handhaaft hij zijn vorderingen. Naar aanleiding hiervan overweegt de rechtbank dat ook indien zou komen vast te staan dat bij [eiser] sprake is van een somatoforme stoornis, dit nog niet tot gevolg heeft dat hij recht heeft op een uitkering op grond van de arbeidsongeschiktheidsverzekering. Voor een dergelijk recht is immers ook vereist dat [eiser] door die stoornis beperkt is in zijn functioneren als directeur van zijn garagebedrijf. Het onderzoek van de neuropyscholoog was erop gericht om vast te stellen of [eiser] beperkingen op cognitief gebied heeft. Na kennisneming van het conceptrapport van de neuropsycholoog heeft [eiser] echter verhinderd dat de bedrijfsarts, en dus ook de rechtbank, van de bevindingen van de neuropsycholoog kennis kon nemen. Andere beperkingen zijn ook niet komen vast te staan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de bedrijfsarts haar conclusie, dat aan [eiser] geen beperkingen ten aanzien van het verrichten van werkzaamheden kunnen worden opgelegd, voldoende onderbouwd. Mede gelet op de bevindingen van alle overige medici, waaraan de rechtbank in de diverse tussenvonnissen heeft gerefereerd, is die conclusie begrijpelijk en de rechtbank neemt deze dan ook over. De primaire vordering van [eiser], tot bepaling dat aan hem alsnog vanaf 1 januari 2004 een arbeidsongeschiktheidsuitkering toekomt van 55%, zal daarom worden afgewezen.
2.5. De subsidiaire vordering van [eiser] houdt samengevat in dat de Amersfoortse wordt veroordeeld om op haar kosten medewerking te verlenen aan aanvullend onderzoek op lichamelijk en cognitief gebied. Ook deze vordering zal door de rechtbank worden afgewezen. De rechtbank heeft immers al vastgesteld dat bij [eiser] geen sprake is van beperkingen ten aanzien van het verrichten van werkzaamheden, zodat zijn subsidiaire vordering er niet meer toe kan leiden dat hij nog aanspraak kan maken op een uitkering op grond van de arbeidsongeschiktheidsverzekering.
2.6. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten verbonden aan het deskundigenbericht zijn bij wijze van voorschot reeds door [eiser] voldaan. Bij de kostenbegroting aan de zijde van de Amersfoortse wordt, gelet op de vorderingen van [eiser], tarief II gehanteerd (zaken van onbepaalde waarde). De kosten aan de zijde van de Amersfoortse worden begroot op:
- vast recht 248,00
- salaris advocaat 1.582,00 (3,5 punten × tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 1.830,00
2.7. De rechter, die het tussenvonnis van 8 april 2009 heeft gewezen, heeft dit vonnis niet kunnen wijzen omdat hij inmiddels werkzaam is in de sector strafrecht van deze rechtbank.
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. wijst de vorderingen af,
3.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van de Amersfoortse tot op heden begroot op EUR 1.830,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.K.J. van den Boom en in het openbaar uitgesproken op
28 april 2010.?