vonnis
RECHTBANK UTRECHT
274166 / HA ZA 09-218021 april 2010
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 274166 / HA ZA 09-2180
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat: mr. M. van Mook,
[gedaagde],
thans gedetineerd te PI Utrecht,
gedaagde,
advocaat: mr. P.G.M. Lodder.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
het tussenvonnis van 11 november 2009;
het proces-verbaal van comparitie van 12 februari 2010.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2.1. Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
2.2. [gedaagde] heeft van 29 december 2008 tot medio april 2009 in een opvanghuis van Stichting Moria te Nijmegen verbleven, waar hij (financieel) begeleid werd door mevrouw [begeleider].
2.3. Op 21 maart 2009 is door partijen alsmede door de heer [X], de broer van [eiseres], en mevrouw [Y], de moeder van [eiseres], een schriftelijk stuk ondertekend met de volgende inhoud:
“Betreft: Schulden
Hierbij verklaard DHR. [gedaagde] dat hij het verschuldigde bedrag van zesduizendzeven euro en tachtig cent (€ 6007,80) zal afbetalen in een maandelijks bedrag van vijftig euro(€ 50,00). Het bedrag van vijftig euro per maand zal verhoogt worden op het moment dat het inkomen van DHR. [gedaagde] hoger wordt. [begeleider] de financieel begeleidster van DHR. [gedaagde] zal hiervoor zorgen dat de afbetaling zorgvuldig wordt voldaan zolang DHR. [gedaagde] daar onder begeleiding is. Mocht DHR [gedaagde] daar eerder weg zijn en zijn schulden bij de familie [eiseres] nog niet afbetaald hebben, zou DHR. [gedaagde] hier zelf voor zorgen dat de afbetaling zorgvuldig voldaan word. Elke zestiende van de maand staat het maandelijkse bedrag van vijftig euro (indien niet verhoogt) op de bankrekening van [eiseres] bankrekening nummer: [nummer]. Datum ingang aflossing schuld: 17 februari 2009. Bij het niet na komen van de getekende afspraken zou de familie [eiseres] juridische stappen gaan ondernemen.”
2.4. [gedaagde] heeft de eerste twee termijnen van EUR 50,00 aan [eiseres] voldaan en de overige maandelijkse termijnen onbetaald gelaten.
2.5. Bij brief van 6 augustus 2009 aan [gedaagde] heeft mr. Y.M. Mulder namens [eiseres] de op 21 maart 2009 schriftelijk overeengekomen afbetalingsregeling ontbonden en aanspraak gemaakt op betaling van het restant, te weten EUR 5.907,80.
2.6. Ondanks sommatie is [gedaagde] niet overgegaan tot betaling van enig bedrag aan [eiseres].
2.7. [eiseres] heeft op 17 augustus 2009 ten laste van [gedaagde] conservatoir derdenbeslag laten leggen onder ING Bank N.V.
3.1. [eiseres] vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van EUR 5.907,80, vermeerderd met rente en kosten.
3.2. [gedaagde] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiseres] in haar vordering althans tot afwijzing daarvan, met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.1. [eiseres] heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat [gedaagde] op 21 maart 2009 schriftelijk heeft erkend dat hij in totaal een bedrag van EUR 6.000,80 aan haar, haar broer en haar moeder verschuldigd is en dat zij met elkaar ter zake een regeling hebben getroffen, inhoudende - kort gezegd - dat [gedaagde] met ingang van 17 februari 2009 maandelijks tenminste een bedrag van EUR 50,00 aan [eiseres] zou afbetalen. [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn (betalings)verplichtingen uit hoofde van deze overeenkomst, waarop [eiseres] bij brief van 6 augustus 2009 de regeling heeft ontbonden en aanspraak heeft gemaakt op terugbetaling van het op dat moment door [gedaagde] nog verschuldigde bedrag vóór 13 augustus 2009. Gelet hierop is [gedaagde] thans gehouden tot betaling van het restant van schuld, vermeerderd met rente en kosten, aldus [eiseres].
4.2. [gedaagde] heeft betwist het gevorderde bedrag aan [eiseres] verschuldigd te zijn. [gedaagde] heeft onder meer een beroep gedaan op vernietiging van de overeengekomen regeling, stellende dat deze overeenkomst onder bedreiging dan wel als gevolg van misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen. [gedaagde] heeft voorts de door [eiseres] gestelde toepasselijkheid van de in geval van gemeenschap geldende regels betwist alsmede de verschuldigdheid en de hoogte van de diverse door [eiseres] gestelde schulden.
4.3. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de inhoud van het overgelegde schriftelijke stuk, als weergegeven onder nummer 2.3., en de door [eiseres] gegeven toelichting ter zake dat [gedaagde], Berends, de broer van [eiseres] en de moeder van [eiseres] op 21 maart 2009 een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten, welke overeenkomst is neergelegd in het door hen ondertekende stuk van dezelfde datum. Daarin is opgenomen dat [gedaagde] aan de familie [eiseres] een bedrag verschuldigd is van EUR 6.007,80 en dat hij dat bedrag zal afbetalen door maandelijks tenminste een bedrag van EUR 50,00 aan [eiseres] over te maken. De rechtbank leidt hier uit af dat de betrokkenen kennelijk hebben bedoeld en ook over en weer hebben begrepen dat er als gevolg van deze overeenkomst sprake is van één ondeelbare prestatie, te weten het betalen door [gedaagde] aan [eiseres] van een totaalbedrag ter zake van de diverse schulden van [gedaagde] aan ieder van de familieleden, en de familieleden aldus gezamenlijk één vorderingsrecht hebben op [gedaagde]. Op grond van het bepaalde in artikel 6:15 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) zijn in dat geval de regels met betrekking tot gemeenschap van toepassing. Ingevolge het bepaalde in artikel 3:171 BW is [eiseres] als deelgenoot zelfstandig bevoegd tot het instellen van de onderhavige rechtsvordering ten behoeve van de gemeenschap.
4.4. [gedaagde] heeft een beroep gedaan op vernietiging van de vaststellingsovereenkomst, stellende dat deze tot stand is gekomen onder invloed van bedreiging dan wel door misbruik van omstandigheden. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] zijn stellingen, mede in het licht van de gemotiveerde betwisting door [eiseres], onvoldoende met feiten en omstandigheden heeft onderbouwd. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
4.5. [gedaagde] heeft gesteld dat hij de overeenkomst niet wilde ondertekenen, maar toch zijn handtekening heeft gezet uit vrees voor de door de broer van [eiseres] telefonisch jegens hem geuite reële dreigementen, inhoudende dat hij naar het opvanghuis zou komen om “de boel en [gedaagde] te komen verbouwen”. [eiseres] heeft ter comparitie erkend dat er eenmaal tijdens een telefoongesprek, waarbij zij als toehoorder aanwezig was, sprake is geweest van een aanvaring tussen haar broer en [gedaagde]. [eiseres] heeft echter betwist dat haar broer toen bedreigingen heeft geuit. [eiseres] heeft voorts verklaard dat haar broer en [gedaagde] nadien naar elkaar hebben uitgesproken dat de zaak was afgedaan. Daar komt bij dat [eiseres] heeft verklaard dat betrokkenen al eerder, in 2008, een betalingsregeling hadden getroffen, maar dat [gedaagde] deze toen niet is nagekomen. Nadat [gedaagde] te kennen had gegeven toch te willen afbetalen, is de regeling van 21 maart 2009 tot stand gekomen. Volgens [eiseres] was de sfeer die dag goed en heeft [gedaagde] later per e-mail aan haar aangegeven blij te zijn met de gesloten overeenkomst. Een en ander wordt bevestigd door de zijdens [eiseres] overgelegde stukken. Uit de als productie 6 en 7 overgelegde emailberichten van 19 en 20 maart 2009 van [gedaagde] aan [eiseres] is op te maken dat er door partijen is onderhandeld over de voorwaarden voor de totstandkoming van de afbetalingsregeling en dat [gedaagde] aan de hand daarvan een conceptovereenkomst heeft opgesteld en deze een dag voor de ondertekening van de overeenkomst per email aan [eiseres] heeft verstuurd. Verder blijkt uit het als productie 8 overgelegde emailbericht van 31 maart 2009 van [gedaagde] aan [eiseres] dat [gedaagde] nadien aan [gedaagde] te kennen heeft gegeven blij te zijn dat alles is opgelost. Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank het niet aannemelijk dat [gedaagde] de overeenkomst onder invloed van bedreiging is aangegaan.
4.6. De rechtbank acht het evenmin aannemelijk dat de overeenkomst door misbruik van omstandigheden tot stand is komen. [gedaagde] heeft aangevoerd dat hij gedurende een lange periode labiel was en een laag gevoel voor eigenwaarde had, waardoor hij gevoelig was voor invloed van anderen. Volgens [gedaagde] was [eiseres] op de hoogte van zijn persoonlijke omstandigheden alsook van de omstandigheid dat hij het opvanghuis zou moeten verlaten, indien er door zijn toedoen problemen zouden ontstaan bij de Stichting Moria. Volgens [gedaagde] heeft [eiseres] hier misbruik van gemaakt door druk op hem uit te oefenen om de overeenkomst te ondertekenen. [eiseres] heeft ter comparitie evenwel ontkent dat zij, haar broer en haar moeder ermee bekend waren dat [gedaagde] labiel was en dat hij in geval van problemen het opvanghuis uit zou moeten. Voorts blijkt naar het oordeel van de rechtbank uit de inhoud van de hiervoor reeds aangehaalde emailberichten geenszins dat er door [eiseres] druk uit is geoefend op [gedaagde] om de overeenkomst te tekenen. Daar volgt eerder uit dat de overeenkomst (mede) op initiatief en met instemming van [gedaagde] tot stand is gekomen, temeer nu [gedaagde] zich nadien jegens [eiseres] positief heeft uitgelaten over het feit alles is opgelost en beide partijen daardoor verder kunnen.
4.7. Nu het beroep van [gedaagde] op vernietiging van de vaststellingsovereenkomst vanwege wilsgebreken niet opgaat, is [gedaagde] gehouden tot nakoming van zijn uit de overeenkomst voortvloeiende (betalings)verplichtingen. [eiseres] heeft de overeenkomst voor wat betreft de overeengekomen afbetalingsregeling bij brief van 6 augustus 2009 ontbonden. Deze gedeeltelijke ontbinding is door [gedaagde] niet bestreden en staat daarmee vast. De overeenkomst is voor het overige in stand gebleven, zodat de verschuldigdheid en de hoogte van de schuld vaststaan. Als gevolg van de gedeeltelijke ontbinding is het restant van het door [gedaagde] aan de familie [eiseres] verschuldigde bedrag ineens opeisbaar geworden. Nu [gedaagde] ondanks sommatie niet is overgegaan tot enige betaling is de gevorderde veroordeling van [gedaagde] tot betaling aan [eiseres] van een bedrag van
EUR 5.907,80 toewijsbaar alsook de gevorderde wettelijke rente over dat bedrag.
4.8. De gevorderde veroordeling van [gedaagde] tot betaling van de beslagkosten is gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv toewijsbaar. Het opgevoerde vast recht voor het beslagrekest zal echter worden afgewezen, omdat dit vast recht al is verrekend met het vast recht dat in deze zaak verschuldigd is. De beslagkosten worden begroot op EUR 224,23 voor verschotten en EUR 384,00 voor salaris advocaat (1 rekest x 1,0 punt x EUR 384,00).
4.9. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding EUR 85,98
- vast recht 313,00
- salaris advocaat 768,00 (2,0 punten × tarief EUR 384,00)
Totaal EUR 1.166,98
5.1. veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van EUR 5.907,80 (vijfduizendnegenhonderdzeven euro en tachtig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag vanaf 11 augustus 2009 tot de dag van volledige betaling,
5.2. veroordeelt [gedaagde] in de beslagkosten, tot op heden begroot op EUR 608,23, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf veertien dagen na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op EUR 1.166,98, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf veertien dagen na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Ramsaroep en in het openbaar uitgesproken op 21 april 2010.