ECLI:NL:RBUTR:2010:BM1883

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
2 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-512453-09
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot jeugddetentie en werkstraf voor gewapende overval op snackbar

Op 2 maart 2010 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met twee anderen een gewapende overval heeft gepleegd op snackbar [bedrijf 1] in Utrecht. Tijdens de overval, die plaatsvond op 21 augustus 2009, bedreigde de verdachte de aanwezige medewerkers met een imitatievuurwapen en een mes, en dwong hen om geld en sigaretten af te geven. De rechtbank oordeelde dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen was, en sprak de verdachte vrij van andere tenlasteleggingen. De rechtbank hield rekening met het feit dat de verdachte niet eerder met justitie in aanraking was gekomen en dat hij blijk gaf van berouw. De rechtbank legde een jeugddetentie op van 253 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met als bijzondere voorwaarde een verplichte begeleiding door de Jeugdreclassering en deelname aan het ITB-plus traject. Daarnaast werd een werkstraf van 80 uren opgelegd. De benadeelde partijen, waaronder mevrouw [slachtoffer 1] en de heer [slachtoffer 2], vorderden schadevergoeding, die gedeeltelijk werd toegewezen. De rechtbank oordeelde dat de schade een rechtstreeks gevolg was van de overval en dat de verdachte aansprakelijk was voor de immateriële schade. De rechtbank verklaarde de benadeelde partijen in het overige gedeelte van hun vorderingen niet-ontvankelijk, met de mogelijkheid om deze bij de burgerlijke rechter aan te brengen. Het vonnis werd uitgesproken door de meervoudige kamer, waarbij de voorzitter tevens kinderrechter was.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/512453-09 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 2 maart 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1992] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], aan de [woonadres],
raadsman mr. W.J. Ausma, advocaat te Utrecht.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 16 februari 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte een gewapende overval heeft gepleegd.
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde kan komen.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
[slachtoffer 1] en haar zwager, [slachtoffer 2], zijn eigenaar van snackbar “[bedrijf 1]” gelegen aan de [adres] te Utrecht. Op 21 augustus 2009 was [slachtoffer 1] samen met voornoemde zwager [slachtoffer 2] en haar zus, [slachtoffer 3] aan het werk in de snackbar. Rond 21.00 uur hoorde zij hard geschreeuw, vervolgens zag zij een jongen met een pistool op haar afkomen. Achter de jongen met het pistool zag zij een jongen staan met een mes. Hij had het mes gericht op haar zwager en zus. Haar zus haalde geld uit de kassa en stopte dit in een tas. De jongen met het pistool schreeuwde vervolgens dat hij ook sigaretten wilde. Haar zwager heeft vervolgens sigaretten gepakt en bij het geld in de tas gestopt. Naar schatting hebben de overvallers, naast sigaretten, 500 euro meegenomen. [slachtoffer 3] ondersteunt de verklaring van [slachtoffer 1]. Zij heeft daarnaast gehoord dat één van de overvallers riep dat ze de kassa moesten openmaken en dat de overvaller met het pistool een tas pakte en zei dat ze daar het geld in moesten doen. Ze zag daarnaast dat de man met het mes zelf geld uit de kassa pakte. Ook werd er tegen haar gezegd dat ze pakjes sigaretten in de tas moest stoppen. [getuige 1] stond ten tijde van de overval een tiental meters van de snackbar vandaan. Zij hoorde iemand heel hard roepen “overval overval” en “geld geld”.
Verdachte heeft bekend dat hij de overval heeft gepleegd. Hij heeft de overval van te voren met twee andere jongens besproken. Hij is met die twee andere jongens naar de wijk [adres] gereden en met één van de twee andere jongens de snackbar binnengegaan. Hij had zelf een mes vast en de andere jongen had een pistool in zijn hand. Toen zij naar binnen liepen schreeuwde verdachte: “Overval”. Vervolgens heeft hij een man met zijn mes bedreigd en heeft hij geld uit de kassa gepakt. De andere overvaller zei dat hij ook sigaretten wilde.
[medeverdachte 1] heeft ook bekend dat hij de overval heeft gepleegd. Hij heeft de overval, in aanwezigheid van verdachte, besproken met een derde persoon. De volgende dag zijn zij gedrieën richting de snackbar gereden. Op een gegeven moment reed de derde persoon op zijn scooter weg en gingen [medeverdachte 1] en verdachte samen naar de snackbar. Vervolgens heeft [medeverdachte 1] samen met verdachte de snackbar overvallen. [medeverdachte 1] heeft tijdens de overval zijn imitatievuurwapen op de werknemers van de snackbar gericht. Na de overval is hij met verdachte op een scooter weggereden richting station [adres] en daar is hij bij de derde persoon achter op een scooter gestapt. Nadat deze persoon via de telefoon hoorde dat verdachte was opgepakt door de politie, liet hij [medeverdachte 1] afstappen en stuurde hij hem naar de moeder van medeverdachte [medeverdachte 2]. Over de verdeling van de buit was volgens [medeverdachte 1] niets besproken, maar deze zou volgens hem allicht met zijn drieën worden gedeeld.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte met twee andere personen snackbar [bedrijf 1] heeft overvallen. Voorts stelt de rechtbank vast dat tijdens de overval verdachte met mededader [medeverdachte 1] de mensen in de snackbar heeft bedreigd met een imitatievuurwapen en een mes en dat zij hen gedwongen hebben om geld en sigaretten af te staan en dat verdachte zelf geld uit de kassalade gepakt heeft. De rechtbank acht het tenlastegelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 21 augustus 2009 te Utrecht tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een geldbedrag toebehorende aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], welke diefstal werd vergezeld van bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken,
en
met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag en sloffen sigaretten toebehorende aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2],
welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, en/of zijn mededader
- heeft geroepen: "overval, overval" en "geld, geld" en/of
- op die [slachtoffer 1] is afgelopen en een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [slachtoffer 1] heeft gericht en/of
- op die [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] is afgelopen en een mes, op die [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] heeft gericht en/of (daarbij) tegen die [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] heeft gezegd: "geld in de tas" en/of tegen die [slachtoffer 3] heeft gezegd dat zij ook pakjes sigaretten in de tas moest stoppen, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken;
en
afpersing gepleegd door twee of meer verenigde personen.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen 254 dagen jeugddetentie waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en met aftrek van het voorarrest. De officier van justitie heeft gevorderd dat als bijzondere voorwaarde aan de voorwaardelijke straf wordt gesteld dat verdachte zich in het kader van de maatregel Hulp en Steun gedurende zijn proeftijd houdt aan aanwijzingen van de Jeugdreclassering, waarvan 6 maanden in het kader van het ITB-plus traject.
De officier van justitie vordert daarnaast een werkstraf van 80 uur, subsidiair 40 dagen jeugddetentie.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging kan zich vinden in de eis van de officier van justitie. Ten aanzien van de werkstraf heeft zij echter verzocht om een lager aantal uren op te leggen en om verdachte wat meer tijd te geven om de werkstraf te volbrengen. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat verdachte anders in de problemen komt met zijn school en dat verdachte ook betaald werk zal moeten verrichten om de vorderingen van de benadeelde partijen te kunnen voldoen.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft met behulp van zijn mededaders een snackbar overvallen. Daarbij zijn de in de snackbar werkzame personen bedreigd met een mes en een imitatievuurwapen. Zij hebben door het gebruik van deze wapens voor hun leven gevreesd. Het voorval heeft bij hen het nodige psychische letsel veroorzaakt.
Het door verdachte begane feit moet worden aangemerkt als een brutale en gewelddadige vorm van criminaliteit, die niet alleen hevige angstgevoelens opwekt, maar ook daarna nog een langdurige psychische nawerking heeft op de slachtoffers. Daarnaast dragen dergelijke feiten in zijn algemeenheid bij aan gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij.
De rechtbank houdt – in het voordeel van verdachte – rekening met het feit dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is gekomen. Zij heeft tevens acht geslagen op de door de psycholoog, omtrent verdachte uitgebrachte rapportage van 22 oktober 2009, waaruit onder meer blijkt dat bij verdachte in 2009 de ziekte van Crohn is geconstateerd.
Gezien de proceshouding van verdachte waarin hij openheid van zaken heeft gegeven, heeft de rechtbank de indruk dat er bij verdachte sprake is van oprecht berouw.
De rechtbank acht het van belang dat verdachte verder kan met zijn opleiding. De rechtbank ziet hierin aanleiding om naast de reeds door verdachte in voorarrest doorgebrachte tijd geen aanvullende onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, hoewel de ernst van het feit daartoe wel aanleiding geeft. Wel acht de rechtbank een voorwaardelijk straf geboden, om een verplichte begeleiding door de Jeugdreclassering mogelijk te maken, waaronder mede een deelname van 6 maanden aan het ITB-plus traject valt. Daarnaast zal de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde werkstraf aan verdachte opleggen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een jeugddetentie voor de duur van 253 dagen en daarnaast een werkstraf van 80 uur noodzakelijk is. De rechtbank ziet aanleiding om een deel van de jeugddetentie, te weten 180 dagen, voorwaardelijk op te leggen.
7. De benadeelde partij
De benadeelde partij mevrouw [slachtoffer 3] vordert een schadevergoeding van € 773, -.
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt. Aangezien naast verdachte twee medeverdachten betrokken waren bij het betreffende feit, zal de rechtbank de vordering ten aanzien van verdachte voor een derde deel, zijnde € 257,67, toewijzen.
Voor het overige deel zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De benadeelde partij mevrouw [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 2.333, -.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 773, - ter zake van immateriële schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde acht zij tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt. Aangezien naast verdachte twee medeverdachten betrokken waren bij het betreffende feit, zal de rechtbank de vordering ten aanzien van verdachte voor een derde deel, zijnde € 257,67, toewijzen.
De door [slachtoffer 1] gevorderde materiële schade vanwege het gestolen geld en de gestolen sigaretten, ten bedrage van € 680, - zal de rechtbank afwijzen, omdat de officier van justitie ter terechtzitting van 16 februari 2010 heeft verklaard dat dit geld en deze goederen in beslag zijn genomen en dat zij er voor zal zorgen dat deze zo spoedig mogelijk aan de benadeelde partij worden geretourneerd.
Ten aanzien van het overige gevorderde bedrag aan immateriële schadevergoeding acht de rechtbank onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de door [slachtoffer 1] ondervonden psychische gevolgen zwaarder zijn dan die van de andere twee slachtoffers en zij zal de benadeelde partij daarom voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De benadeelde partij de heer [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 773, -.
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt. Aangezien naast verdachte twee medeverdachten betrokken waren bij het betreffende feit, zal de rechtbank de vordering ten aanzien van verdachte voor een derde deel, zijnde € 257,67, toewijzen.
Voor het overige deel zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering. Voor dat deel kan de benadeelde partij zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vorderingen benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen. Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd.
8. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 36f, , 77a, 77g, 77h, 77i, 77l, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg, 310, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het onder 5.1 genoemde strafbare feit oplevert;
- verklaart verdachte daarvoor strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van 253 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die in het kader van de maatregel Hulp en Steun worden gegeven door of namens Bureau Jeugdzorg afdeling Jeugdreclassering, waarvan 6 maanden in de vorm van ITB plus;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde jeugddetentie;
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 80 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast van 40 dagen;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij mevrouw [slachtoffer 3] van
€ 257,67 ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 21 augustus 2009 tot aan de dag der algehele voldoening;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij mevrouw [slachtoffer 1] van
€ 257,67 ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 21 augustus 2009 tot aan de dag der algehele voldoening;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering ter zake van immateriële schade niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- bepaalt dat de vordering ter zake van materiële schade wordt afgewezen;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij de heer [slachtoffer 2] van € 257,67 ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 21 augustus 2009 tot aan de dag der algehele voldoening;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partijen waarvan de vorderingen (deels) zijn toegewezen tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de hierna te noemen slachtoffers de daarbij vermelde bedragen te betalen:
- benadeelde partij mevrouw [slachtoffer 3], € 257,67,
- benadeelde partij mevrouw [slachtoffer 1], € 257,67,
- benadeelde partij de heer [slachtoffer 2], € 257,67;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Bijkomende beslissingen:
- heft op het geschorste bevel voorlopige hechtenis met ingang vanaf het moment waarop dit vonnis onherroepelijk wordt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Schukking, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. L.E. Verschoor-Bergsma en mr. J.P. Killian, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.R. Scharrenborg, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 2 maart 2010.
Mr. J. Schukking is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.