ECLI:NL:RBUTR:2010:BM1881

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
21 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
247091 / HA ZA 08-757 + 254860 / HA ZA 08-1883 + 254861 / HA ZA 08-1884
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor letselschade na vechtpartij op school met gevolg van oogletsel

In deze zaak gaat het om een onrechtmatige daad die heeft plaatsgevonden tijdens een vechtpartij op school. Het slachtoffer, een jongen, viel door een ruit en liep daarbij (oog)letsel op. De rechtbank Utrecht oordeelt dat de dader, een andere jongen, aansprakelijk is voor de schade die het slachtoffer heeft geleden. De rechtbank baseert haar oordeel op getuigenverklaringen die bevestigen dat het slachtoffer door de dader is geduwd, waardoor hij door de ruit viel. De rechtbank stelt vast dat de mate van waarschijnlijkheid dat het slachtoffer door de ruit zou vallen zo groot was, dat de dader zich van het duwen had moeten onthouden. Het beroep op noodweer door de dader wordt verworpen, omdat zijn reactie op de provocatie van het slachtoffer disproportioneel was. De rechtbank wijst de vorderingen van de eisers gedeeltelijk toe, waarbij de dader aansprakelijk wordt gesteld voor de volledige schade na een billijkheidscorrectie. De zaak betreft ook vrijwaringszaken tegen de verzekeraar en de school, waarbij de rechtbank oordeelt dat de school haar zorgplicht niet heeft geschonden. De rechtbank komt tot de conclusie dat de dader volledig aansprakelijk is voor de schade, ondanks het verweer van eigen schuld aan de zijde van het slachtoffer. De rechtbank kent een schadevergoeding toe van EUR 17.500,00 voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van de onrechtmatige daad.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
Vonnis in hoofdzaak en vrijwaring van 21 april 2010
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: 247091 / HA ZA 08-757 van
1. [eiser sub 1]
in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger (ouder) van zijn zoon [zoon eiser],
wonende te [woonplaats],
2. [eiseres sub 2]
in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger (ouder) van haar zoon [zoon eiseres],
wonende te [woonplaats],
eisers,
advocaat: mr. J.L.A. van Eeuwijk,
tegen
1. [gedaagde sub 1]
in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger (ouder) van zijn zoon [zoon gedaagde],
wonende te [woonplaats],
2. [gedaagde sub 2]
in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger (ouder) van haar zoon [zoon gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagden,
advocaat: mr. R. van Veen,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer 254860 / HA ZA 08-1883 van
1. [gedaagde sub 1]
in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger (ouder) van zijn zoon [zoon gedaagde],
wonende te [woonplaats],
2. [gedaagde sub 2]
in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger (ouder) van haar zoon [zoon gedaagde],
wonende te [woonplaats],
eisers,
advocaat: mr. R. van Veen,
tegen
de naamloze vennootschap
ASR SCHADEVERZEKERING N.V.,
voorheen FORTIS ASR Schadeverzekering N.V.,
gevestigd te Utrecht,
gedaagde,
advocaat: mr. W.A.M. Rupert,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer 254861 / HA ZA 08-1884 van
1. [gedaagde sub 1]
in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger (ouder) van zijn zoon [zoon gedaagde],
wonende te [woonplaats],
2. [gedaagde sub 2]
in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger (ouder) van haar zoon [zoon gedaagde],
wonende te [woonplaats],
eisers,
advocaat: mr. R. van Veen,
tegen
de stichting
STICHTING OPENBAAR VOORTGEZET ONDERWIJS UTRECHT,
gevestigd te Utrecht,
gedaagde,
advocaat: mr. E.H. de Jonge-Wiemans.
Partijen zullen hierna respectievelijk [eisers c.s.], [gedaagden c.s.], ASR en de Stichting genoemd worden.
1. De procedure in de hoofdzaak
1.1. Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 4 november 2009;
- de brief van [gedaagden c.s.] van 25 november 2009;
- de akte van [eisers c.s.] van 3 februari 2010 met als productie de machtiging van de kantonrechter van 10 november 2009;
- de akte van [gedaagden c.s.] van 3 februari 2010 met als productie de machtiging van de kantonrechter van 20 januari 2010.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De procedure in de vrijwaringszaak met zaaknummer 254860
2.1. Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 19 november 2009;
- de akte van [gedaagden c.s.] van 3 februari 2010 met als productie de machtiging van de kantonrechter van 20 januari 2010;
- de antwoordakte van ASR van 17 februari 2010, waarin zij zich op het standpunt stelt dat [gedaagden c.s.] niet ontvankelijk verklaard moet worden.
2.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
3. De procedure in de vrijwaringszaak met zaaknummer 254861
3.1. Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 10 december 2008;
- de akte van [gedaagden c.s.] van 3 februari 2010 met als productie de machtiging van de kantonrechter van 20 januari 2010;
- de antwoordakte van de Stichting van 17 februari 2010, waarin zij zich refereert aan het oordeel van de rechtbank.
3.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
4. Overige feiten
4.1. Naast de feiten genoemd in r.o. 4.1 tot en met r.o. 4.6 van het tussenvonnis van 4 november 2009 zijn de volgende feiten van belang.
4.2. Daags na het ongeval, waarbij de zoon van [eisers c.s.] ([zoon eisers]) en de zoon van [gedaagden c.s.] ([zoon gedaagden]) betrokken waren, hebben diverse personen verklaringen op schrift gesteld die door de school aan de politie ter beschikking zijn gesteld. [getuige] heeft onder meer verklaard:
“Ik zie een dikke jongen ([zoon gedaagden], toevoeging rechtbank) met een blauwe bodywarmer het petje van [zoon eisers] afpakken. [zoon eisers] ging hem toen slaan. De dikke jongen ging hem terug slaan. Ze gaven allebei stompen op de kin of in het gezicht. (…) Toen duwde de dikke jongen [zoon eisers] door de ruit. [zoon eisers] viel met zijn rug door de ruit en draaide zich half om, waardoor hij met zijn oog in het glas kwam.”
[getuige 1] heeft onder meer verklaard:
“Ik zie dat [zoon eisers] in het halletje [zoon gedaagden] probeert te slaan. Hij sloeg mis. Toen werd [zoon gedaagden] boos en ging vechten. Ze stompten allebei. [zoon gedaagden] duwde [zoon eisers] door de ruit. [zoon eisers] viel met zijn rug door de ruit.”
[getuige 2] heeft verklaard:
“Ik zag dat in het halletje bij de ingang het petje van [zoon eisers] door een jongen afgepakt werd. (…) [zoon eisers] vroeg zijn petje terug, maar kreeg die niet.
Toen begonnen ze te duwen en te stompen. De dikke jongen hield hem toen stevig vast tegen de ruit in het halletje en toen viel [zoon eisers] door de ruit heen.”
[getuige 3] heeft onder meer verklaard:
“Ik zag een dikke jongen met een blauwe jas de pet van [zoon eisers] afpakken. Toen zei [zoon eisers] dat hij de pet terug moest geven. Hij gaf de pet niet terug. [zoon eisers] gaf hem een stomp. Toen begonnen ze te vechten en te stompen. Toen pakte de dikke jongen [zoon eisers] stevig vast en drukte hem tegen de ruit aan in het halletje om hem te stompen. [zoon eisers] viel met zijn rug door de ruit en draaide zich toen hij viel. Daardoor kwam hij met zijn gezicht in het glas.”
4.3. Verschillende personen hebben nadien bij de politie een verklaring afgelegd. Op 14 februari 2007 heeft [X] (destijds leerkracht op de [naam school]) onder meer verklaard:
“Ik zag plotseling in de hal van de school dat [zoon eisers] en een jongen genaamd [zoon gedaagden] een ruw handgemeen hadden.
Ik zag dat [zoon eisers] en [zoon gedaagden] elkaar vast hadden bij elkaars bovenlichaam. Ik zag dat zij met elkaar vochten en elkaar niet los lieten. (…)
Ik zag dat [zoon eisers] met zijn rug tegen de ruit van het raam in de hal aan stond. Ik zag dat [zoon gedaagden] en [zoon eisers] elkaar beet hielden en ik zag dat de ruit door dit geweld heen en weer ging. Ik hoorde ook gedonk (sic) op de ruit. (…)
Ik deed enkele passen naar voren en zette mij koffie neer waardoor ik met mijn rug naar de jongens toe stond en het even niet meer kon zien.
Ik hoorde toen even geen gebonk meer.
Ik draaide mij om en zag dat [zoon eisers] met zijn rug tegen de ruit stond. Ik zag dat [zoon gedaagden] en [zoon eisers] elkaar nog beet hadden. Ik zag dat [zoon gedaagden] een duwende beweging maakt in de richting van [zoon eisers]: Ik zag dat de ruit brak en [zoon gedaagden] en [zoon eisers] door de ruit vielen. Ik zag [zoon eisers] op zijn rug belandde. (…)”
Op dezelfde datum heeft [getuige 1] bij de politie verklaard:
“[zoon eisers] en [zoon gedaagden] liepen iets voor mij. Ik zag dat [zoon gedaagden] de pet van [zoon eisers] van zijn hoofd trok. (…) Ik heb [zoon gedaagden] niets horen zeggen op dat moment. Ik hoorde dat [zoon eisers] op een beetje boze toon de pet terugvroeg aan [zoon gedaagden]. Ik hoorde dat [zoon gedaagden] ‘nee’ zei. (…) Ik zag dat [zoon eisers] en [zoon gedaagden] elkaar bij de schouders vasthielden. (…) Ik zag dat [zoon eisers] [zoon gedaagden] op dat moment zijn arm ophief en toen een vuistslag tegen het gezicht van [zoon gedaagden] gezicht gaf. Ik zag dat [zoon gedaagden] daar op reageerde en [zoon eisers] ook een stomp gaf. Daarna sloegen de jongens elkaar steeds veel op elkaars gezicht. (…) Ik zag dat op een moment [zoon eisers] met zijn rug tegen de glazen wand aan stond en dat [zoon gedaagden] hem toen met een hand bij de keel pakte en met die hand het hoofd en lichaam van [zoon eisers] tegen het glas aanduwde. Ik zag dat [zoon gedaagden] met zijn andere hand diverse keren in zijn gezicht stompte. (…) Ik zag dat na een paar slagen van [zoon gedaagden] op het gezicht van [zoon eisers] het glas van de muur achter [zoon eisers] brak. Ik zag dat het lichaam van [zoon eisers] helemaal door het glas viel. (…) Tijdens die draai viel hij met zijn hoofd naar beneden. (…)”
Ook [getuige 2] heeft op 14 september 2007 een verklaring bij de politie afgelegd:
“Ik zag dat [zoon eisers] aan het vechten was in de hoofdgang. (…)
Ik zag dat [zoon gedaagden] het petje afpakte van [zoon eisers]. (…) Ik zag dat [zoon eisers] aan [zoon gedaagden] vroeg of hij zijn petje terug mocht. (…)
Plotseling zag ik dat ze met elkaar begonnen te duwen. Ik zag dat [zoon eisers] een duwtje gaf aan [zoon gedaagden] omdat hij zijn petje niet terug kreeg. Ik zag dat [zoon gedaagden] hierop een hardere duw aan [zoon eisers] terug gaf. (…) Ik zag dat [zoon eisers] op de grond viel. Ik denk dat dat van het duwen kwam. Ik zag dat [zoon gedaagden] vervolgens [zoon eisers] weer oppakte en hem weer op zijn benen liet staan. Ik zag dat [zoon gedaagden] met zijn hand een vuist maaktte en met deze vuist op het gezicht van [zoon eisers] sloeg. Ik zag dat [zoon eisers] op zijn neus geraakt werd. Ik zag dat [zoon eisers] hierop reageerde door [zoon gedaagden] terug te slaan met zijn vuist. Ik zag dat deze stomp op de neus van [zoon gedaagden] terecht kwam. Ik zag dat ze een aantal keren achter elkaar aan het stompen waren. Ik zag vervolgens dat [zoon gedaagden] [zoon eisers] bij zijn kleding paktte. (…) Ik zag dat [zoon gedaagden] de trui van [zoon eisers] stevig vast had en dat [zoon eisers] niks meer kon doen. (…) Ik zag dat [zoon gedaagden] samen met [zoon eisers] richting van het raam gingen. Ik zag dat [zoon eisers] met zijn rug tegen het raam aankwam.
Ik zag dat ze ongeveer twee keer tegen het raam aankwamen. Ik zag vervolgens dat het raam brak. (…) Ik zag dat [zoon eisers] door de ruit heen viel. (…)”
4.4. Op 15 februari 2007 heeft [getuige 1] bij de politie onder meer verklaard:
“Ik zag dat [zoon eisers] met zijn rug tegen de glazen wand stond. ik zag dat [zoon gedaagden] tegenover hem stond en dus met zijn gezicht in de richting van de muur stond. (…)
Ik zag dat [zoon gedaagden] vlak bij [zoon eisers] stond en dat [zoon gedaagden] met zijn vuisten een paar stompen gaf op het lichaam en het gezicht van [zoon eisers]. ik zag dat [zoon eisers] ook een keer sloeg; hij stompte op het gezicht van [zoon gedaagden]. (…)
Ik zag dat [zoon gedaagden] toen met een of met twee handen [zoon eisers] tegen zijn borst duwde, waardoor [zoon eisers] naar achteren gedwongen werd. Ik zag dat hij door die duw met zijn rug tegen het raam terechtkwam en dat de ruit brak. (…)”
Ook [zoon eisers] heeft op dezelfde dag een verklaring bij de politie afgelegd. Hij heeft verklaard:
“Ik had een blauwe grijze basebal pet op van het merk Burbarie. Dit is een duurde basebalpet. Deze heb ik van mijn vader gekregen. Ik liep door de hal en ik voelde dat mijn basebalpet van mij hoofd werd getrokken. (…) Ik vroeg de dikke jongen twee maal op een nette manier of hij mij de basebalpet wilde terug geven. Ik kan mijn niet herinneren wat de dikke jongen terug zei. De dikke jongen wilde mij de basebalpet niet terug geven. Ik werd boos en wilde de dikke jongen slaan. Ik pakte hem beet en liet hem gelijk los. Ik liet de jongen los en bedacht mij ik ga niet vechten ik ga het normaal oplossen. Ik heb de jongen dus ook niet geslagen. (…) Ik draaide mij om en voelde en zag dat de dikke jongen mij duwde. (…) Door die duw die de dikke jongen mij gaf kwam ik tegen de ruit in de hal aan, de ruit brak en ik viel door de ruit heen. (…)
4.5. Op 19 februari 2007 heeft [getuige 4] bij de politie verklaard:
“Ik heb de aanleiding niet gezien. (…) Ik zag dat [zoon eisers] en [zoon gedaagden] elkaar op het gezicht stompte. (…) Ik zag dat [zoon eisers] met zijn rug richting het grote raam in de hal stond. Hij stond ongeveer een halve meter van het raam af. Ik zag dat [zoon gedaagden] voor hem stond voor. Tijdens het slaan van [zoon eisers] en [zoon gedaagden] zag ik dat [zoon eisers] steeds pasjes naar achter deed, waardoor hij steeds dichter bij het grote raam kwam te staan. Op een gegeven moment zag ik dat [zoon gedaagden] [zoon eisers] een stomp in het gezicht gaf. Ik zag dat [zoon eisers] tegen de ruit aan viel waardoor de ruit brak. Ik zag dat [zoon eisers] door de ruit op zijn rug tegen de grond viel. (…)”
4.6. Op 21 februari 2007 heeft [zoon gedaagden]] bij de politie onder meer verklaard:
“Ik heb het petje wél gepakt. Ik heb dat niet verteld omdat ik anders hier de hele dag moet zitten op het politiebureau. (…)
Ik liep achter die jongen. Hij had een blauw petje op zijn hoofd. Ik wilde een grapje maken, ik wilde het petje pakken en hem gelijk terug geven. Ik gaf het petje niet meteen terug en hield het petje in mijn handen. (…) Die jongen was een beetje boos, Die jongen vroeg een mij: ‘Geef mij mijn petje terug’ Ik heb volgens mij het petje meteen terug gegeven.
Net verklaarde ik dat die jongen mij een stomp gaf die tegen de zijkant van mijn hoofd aankwam. Het is anders gegaan. Die jongen had mij dus bij mijn keel vast.
Ik zag dat die jongen mij toen een stomp wilde geven. Ik maakte op dat moment een armbeweging waardoor die stomp niet aankwam. Ik werd dus níet geraakt door die jongen. Hierna gingen we vechten. (…) Er werd niet getrapt, maar er werd over en weer gestompt. Volgens mij ik hem op zijn kaak geraakt. Hij sloeg mij ook op mijn hoofd. (…)
U zegt mij dat de jongen waar ik mee heb gevochten heeft verklaard dat hij netjes zijn pet heeft terug gevraagd. Dat is niet zo, hij heeft niet normaal om zijn petje gevraagd maar heeft me gelijk bij mijn keel gepakt. Hij vroeg op een hele boze manier zijn petje terug.
U zegt mij dat meerdere getuigen hebben verklaard dat die jongen, ik weet inmiddels dat hij [zoon eisers] heet, door mij met zijn rug tegen de ruit aangeduwd werd waarna de ruit brak en wij door de ruit vielen.
Het klopt denk ik wel wat de getuigen gezien hebben.”
4.7. [X] heeft later bij de rechter-commissaris verklaard:
“[zoon gedaagden] had de pet van [zoon eisers] in zijn handen. [zoon eisers] begon niet gelijk met slaan, dat is op zich wel bijzonder. Hij kan nogal opvliegend zijn. Een paar weken daarvoor hadden we gesprekken met hem gevoerd dat hij niet altijd moet beginnen met slaan. (…) Ik zag dat hij nu zijn best deed om zich in te houden. Hij heeft geschreeuwd dat hij zijn pet terug wilde, maar sloeg niet. Hij kreeg niet gelijk zijn pet terug. (…) Ik zette mijn koffie weg en toen ik mij omdraaide vlogen zij door het raam. Zo snel ging het. Het was seconden werk. (…)
Ik heb gestomp gezien en gehoord en ik heb gebonk gehoord tegen het raam. [zoon eisers] stond met zijn rug tegen het raam aan. Het stompen ging over en weer. U vraagt of ik mij kan herinneren wie er begon. Nee, dat weet ik niet. (…)
Het was niet zo dat [zoon gedaagden] [zoon eisers] door het raam duwde. Ze vielen allebei door het raam. (…)
Ik heb gezien dat beide jongens elkaar afwisselend ter hoogte van de borstkas vastgrepen en stompten. Ze hadden elkaar allebei vast. (…) Ik heb niet echt een duw van [zoon gedaagden] gezien.”
4.8. Op 9 december 2008 heeft [getuige 1] bij de rechter-commissaris onder meer verklaard:
“Ze kregen ruzie met elkaar omdat [zoon gedaagden] het petje had afgepakt. Ze duwden tegen elkaar aan en [zoon eisers] viel daardoor door het raam. U vraagt mij hoe [zoon eisers] reageerde toen zijn petje werd afgepakt. [zoon eisers] probeerde te slaan. (…) U vraagt mij of [zoon gedaagden] ook geslagen heeft. Ja, ze gingen allebei een beetje vechten. (…) U vraagt mij of [zoon eisers] direct door het raam is gevallen. Niet direct. Hij werd door [zoon gedaagden] een paar keer tegen het raam aan gedrukt. (…) Volgens mij was het zo dat [zoon eisers] bij zijn schouders is gepakt en dat er is geduwd en dat hij toen door het raam heen ging.”
4.9. [getuige 4] heeft op 10 december 2008 bij de rechter-commissaris verklaard:
“Ik heb de aanleiding wel gezien. Ik heb gezien dat het petje werd afgepakt. Als ik bij de politie anders heb verklaard dan begrijp ik dat niet.
[zoon eisers] reageerde meteen kwaad toen zijn petje werd afgepakt. Toen [zoon eisers] boos werd, werd [zoon gedaagden] ook meteen boos. (…) Daarna gingen ze vechten, schoppen en zo. (…) Ik weet niet of ze elkaar vast hadden. (…)
Toen zijn pet werd afgepakt, draaide [zoon eisers] zich om en stond toen met zijn rug naar het glas. Hij stond toen al dichtbij het glas. Ongeveer een meter achter hem was het glas. [zoon gedaagden] duwde [zoon eisers] met twee handen. (…)”
4.10. Op 16 december 2008 heeft [getuige 1] bij de rechter-commissaris verklaard:
“[zoon gedaagden] pakte het petje van [zoon eisers] af. [zoon eisers] werd direct boos en wilde [zoon gedaagden] slaan. Volgens mij is dat hem ook gelukt. (…) Toen ik mij omdraaide lag [zoon eisers] op de grond. Hij is door het raam heen gevallen.”
4.11. [getuige 2] heeft bij de rechter-commissaris onder meer verklaard:
“[zoon gedaagden] duwde [zoon eisers] tegen het raam. Het is waarschijnlijk iets te hard gegaan. [zoon eisers] is door het raam heen gevallen. U vraagt mij wie ik heb zien slaan. Allebei wel. (…) U vraagt mij of er één duw is gegeven of meerdere duwen. Ik heb ze over en weer zien duwen. (…)
U vraagt mij hoe ze bij het raam kwamen. Al duwend en trekkend. (…) [zoon eisers] liet pas los toen hij door het raam viel. [zoon gedaagden] duwde [zoon eisers] tegen het raam en toen viel hij door het raam en toen liet [zoon gedaagden] hem los.”
[getuige] heeft bij de rechter-commissaris verklaard:
“[zoon eisers] gaf hem een stomp op zijn kin en toen duwde [zoon gedaagden] [zoon eisers] door het raam. (…) [zoon gedaagden] pakte hem bij zijn trui ter hoogte van zijn borstkas en duwde hem toen in één keer door het raam. [zoon eisers] viel achterover en maakte een draai in zijn val. (…)
[zoon eisers] stond gewoon en [zoon gedaagden] pakte vanachter het petje af. (…) U vraagt mij naar de reactie van [zoon eisers]. Hij was er kwaad en begon gelijk met slaan. [zoon eisers] gaf [zoon gedaagden] een klap op zijn oog. Hij deed dat met zijn vuist. (…) Hij wilde weer gaan slaan, maar [zoon gedaagden] wilde zich verdedigen en toen ging gij duwen. (…)
Toen [zoon gedaagden] zichzelf verdedigde pakte hij [zoon eisers] beet om zijn middel. U houdt mij voor dat ik zojuist heb verklaard dat [zoon gedaagden] hem niet om zijn middel had vastgepakt maar bij zijn trui. [zoon gedaagden] pakte hem eerst om zijn middel vast. [zoon eisers] kon hem daardoor niet meer slaan. Daarna pakte [zoon gedaagden] [zoon eisers] bij zijn trui en duwde hem. (…)
Al duwend en trekkend zijn ze bij het raam terecht gekomen.”
4.12. [zoon eisers] heeft bij de rechter-commissaris onder meer verklaard:
“[zoon gedaagden] duwde mij met volle vaart met allebei zijn handen door het raam. Hij nam geen aanloop. Hij is dikker en langer.
U zegt mij dat de getuigen hebben verklaard dat ik hem heb geslagen, althans dat ik in ieder geval geprobeerd heb te slaan. Meneer, ik zeg u dat ik toch heb geprobeerd te slaan. Het klopt dat ik geprobeerd heb te slaan. Ik heb mijn hand tot een vuist gebald en omhoog gedaan. (…)”
4.13. Artikel 7 lid 1 van de tussen [gedaagden c.s.] en ASR toepasselijke polisvoorwaarden bepaalt onder meer:
“Geen dekking wordt verleend voor de aansprakelijkheid van een verzekerde voor schade:
c. veroorzaakt door en/of voortvloeiende uit:
1. zijn opzettelijk en tegen een persoon of zaak gericht wederrechtelijk handelen of nalaten;”
Artikel 8 lid 1 van de polisvoorwaarden bepaalt onder meer:
“Zodra de verzekerde kennis draagt van een gebeurtenis die voor de maatschappij tot een verplichting tot uitkering kan leiden, is hij verplicht:
a. zo spoedig mogelijk die gebeurtenis bij de maatschappij te melden door toezending van een volledig ingevuld en door hemzelf ondertekend schadeformulier;”
In artikel 8 lid 4 van de polisvoorwaarden is onder meer bepaald:
“De verzekerde kan geen rechten aan de polis ontlenen indien:
a. hij een van de in dit artikel in lid 1 en 2 genoemde verplichtingen niet is nagekomen en daardoor de belangen van de maatschappij heeft geschaad;”
4.14. In haar voornoemde tussenvonnis heeft de rechtbank [eisers c.s.] en [gedaagden c.s.] ingevolge artikel 1:349 in samenhang met de artikelen 1:253 k en 1:253 i van het Burgerlijk Wetboek (BW) in de gelegenheid gesteld een machtiging van de kantonrechter in het geding te brengen.
4.15. [eisers c.s.] en [gedaagden c.s.] hebben deze machtigingen bij akte in het geding gebracht. Uit de machtigingen blijkt dat de kantonrechter verlof heeft verleend als wettelijk vertegenwoordiger van hun respectieve zonen op te treden in de hoofdzaak.
5. Het geschil
in de hoofdzaak
5.1. In de kern komen de stellingen van [eisers c.s.] erop neer dat [zoon gedaagden] onrechtmatig jegens zijn zoon heeft gehandeld. [zoon gedaagden] is aansprakelijk voor de schade ten gevolge hiervan. Deze schade bestaat uit materiële schade ten bedrage van EUR 5.750,- alsmede uit immateriële schade. Deze laatste schadepost is opgebouwd uit onder meer verminderd gezichtsvermogen, ontsiering van het gelaat door littekens, ongemak en verdriet en operaties en medicijngebruik tegen de pijn. Verder zal [zoon eisers] door het verminderde gezichtsvermogen en zijn vreemde uiterlijk minder functies kunnen uitoefenen en minder snel een betrekking kunnen vinden.
Tijdens de comparitie heeft de vader van [zoon eisers] toegelicht dat zijn vrouw en hij veel met hun zoon in het ziekenhuis zijn geweest. Hij is drie keer geopereerd en heeft veel pijn geleden. Daarnaast slaapt [zoon eisers] volgens zijn vader slecht. [zoon eisers] heeft ter zitting verklaard dat hij niet meer weet wat voor opleiding en werk hij moet doen en zijn toekomst kwijt is.
5.2. [eisers c.s.] legt – kort gezegd – aan zijn stellingen ten grondslag dat [zoon gedaagden] de pet van [zoon eisers] afpakte, toen [zoon gedaagden] achter hem liep. [zoon eisers] heeft tweemaal aan [zoon gedaagden] gevraagd of hij zijn pet wilde teruggeven. Toen [zoon gedaagden] dat weigerde, heeft [zoon eisers] geprobeerd de pet terug te pakken. Volgens [eisers c.s.] heeft [zoon gedaagden] [zoon eisers] daarna op de grond geduwd, opgepakt en op zijn neus geslagen. [zoon eisers], die 2,5 jaar jonger is dan [zoon gedaagden] en ongeveer 45 kg. minder weegt, kon zich hiertegen niet verweren. Vervolgens heeft [zoon gedaagden] [zoon eisers] bij zijn trui ter hoogte van zijn borst beetgepakt en hem tweemaal tegen een ruit geduwd. Bij de tweede keer brak deze ruit doordat [zoon eisers] er doorheen viel. Hierbij kwam glas in [zoon eisers] oog, hetgeen tot blindheid van dat oog heeft geleid. Ter onderbouwing van zijn stellingen verwijst [eisers c.s.] naar de schriftelijke getuigenverklaringen (zie r.o. ?4.2), de verklaringen die de getuigen bij de politie hebben afgelegd (zie r.o. ?4.3-?4.6) alsmede naar hetgeen [zoon eisers] zelf bij de politie heeft verklaard (zie r.o. ?4.4).
5.3. [gedaagden c.s.] voert – zakelijk weergegeven – als verweer dat de toedracht van het incident niet duidelijk is. Volgens hem staat dan ook niet vast welke daad tot de schade heeft geleid. Ter onderbouwing hiervan voert [gedaagden c.s.] aan dat [zoon gedaagden] en [zoon eisers] woorden kregen toen zij na de pauze terugliepen naar hun klaslokaal. Daarna heeft [zoon gedaagden] de pet van [zoon eisers] afgepakt. Volgens [gedaagden c.s.] reageerde [zoon eisers] toen agressief, waarbij hij verwijst naar de schriftelijke verklaring van [getuige] (zie r.o. ?4.2) en de verklaringen van [getuige 1] (zie r.o. ?4.3) en [getuige 1] (zie r.o. ?4.4). De jongens hebben toen over en weer klappen uitgedeeld, waarbij het volgens [gedaagden c.s.] niet duidelijk is of zij elkaar ook hebben geraakt. Vervolgens zijn [zoon eisers] en [zoon gedaagden], elkaar vasthoudend, samen tegen de ruit aangekomen waarna deze is gebroken. Ter onderbouwing hiervan verwijst [gedaagden c.s.] naar de verklaringen van [getuige] en [getuige 1] alsmede naar die van [X] en [getuige 2] (zie r.o. ?4.3). [gedaagden c.s.] verwijst in dit verband ook naar het arrest van het hof van 8 april 2009 (zie r.o. 4.4 van voornoemd tussenvonnis). Omdat [zoon eisers] zich op dat moment omdraaide, is hij met zijn gezicht door de ruit gevallen. [zoon gedaagden] is niet door de ruit gegaan, omdat hij op het laatste moment zijn evenwicht kon bewaren. Er is sprake van een ongelukkige samenloop van omstandigheden, aldus [gedaagden c.s.]
Tijdens de comparitie is door de raadsman van [gedaagden c.s.] erkend dat ook [zoon gedaagden] heeft geslagen. [zoon gedaagden] heeft verklaard dat hij het heel erg vindt wat er is gebeurd, maar dat hij [zoon eisers] echt niet heeft geduwd. Volgens [gedaagden c.s.] ontbreekt het causaal verband tussen daad en schade, omdat het afpakken van de pet en het slaan niet tot de gestelde schade hebben geleid.
5.4. [gedaagden c.s.] voert verder aan dat de onrechtmatige daad, als daarvan sprake is, niet aan zijn zoon kan worden toegerekend. Volgens [gedaagden c.s.] heeft [zoon eisers] als eerste geslagen, zodat [zoon gedaagden]s reactie niet disproportioneel is. In dit verband doet [gedaagden c.s.] een beroep op noodweer.
5.5. In reactie hierop heeft [eisers c.s.] betwist dat [zoon eisers] als eerste heeft geslagen, waarbij hij mede verwijst naar de verklaring van [zoon gedaagden] bij de politie (zie r.o. ?4.6).
5.6. Volgens [gedaagden c.s.] kan de daad evenmin aan [zoon gedaagden] worden toegerekend, omdat de schade niet voorzienbaar was. Gelet op de hectiek en de toevallige aanwezigheid van een grote breekbare ruit, waarvan [zoon gedaagden] niet op de hoogte was, was de schade redelijkerwijs niet te verwachten. Ter comparitie heeft de raadsman van [gedaagden c.s.] toegelicht dat hiermee een beroep op het bepaalde in artikel 6:98 BW wordt gedaan. Volgens de raadsman kon [zoon gedaagden] redelijkerwijs niet voorzien dat een duw, als deze heeft plaatsgevonden, tot dit gevolg zou leiden.
5.7. In reactie hierop stelt [eisers sub 1] dat [zoon gedaagden] zijn zoon dicht bij de ruit heeft geduwd, zodat de schade wel degelijk voorzienbaar was.
5.8. Tot slot stelt [gedaagden c.s.] als verweer dat sprake is van (zeker 50%) eigen schuld aan de zijde van [zoon eisers], omdat hij begonnen is met slaan. Ter gelegenheid van de comparitie heeft de raadsman van [gedaagden c.s.] aangevoerd dat de schade in elk geval moet worden gematigd, omdat [zoon gedaagden] bij een volledige veroordeling niet meer van zijn schuld af kan komen.
5.9. [eisers sub 1] voert aan dat [zoon gedaagden] volledig aansprakelijk moet worden gehouden, omdat hij is begonnen met provoceren. Bovendien was de klap die [zoon eisers] zou hebben uitgedeeld, niet raak. Volgens [eisers c.s.] is er ten slotte geen reden voor matiging, omdat [zoon gedaagden] de schade heeft veroorzaakt en die schade moet vergoeden. Bovendien zijn de opgevoerde schadeposten niet absurd, aldus [eisers sub 1]
5.10. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in de vrijwaringszaak met zaaknummer 254860
5.11. [gedaagden c.s.] legt aan zijn vordering tegen ASR ten grondslag dat hij zich per 25 februari 1997 bij ASR heeft verzekerd voor schade waarvoor hij wettelijk aansprakelijk is. Op grond van deze verzekeringsovereenkomst is ASR gehouden de schade van [eisers c.s.] te vergoeden.
5.12. In haar antwoordakte stelt ASR zich op het standpunt dat [gedaagden c.s.] niet ontvankelijk verklaard moet worden, omdat de door de kantonrechter afgegeven machtiging geen betrekking heeft op de onderhavige vrijwaringszaak.
5.13. Verder voert ASR – met verwijzing naar de zogenoemde opzetclausule van artikel 7 lid 1 sub c van de polisvoorwaarden (zie r.o. ?4.13) – als verweer dat geen dekking wordt verleend voor de aansprakelijkheid van een verzekerde voor schade die veroorzaakt is door of voortvloeit uit zijn opzettelijk tegen een persoon gericht wederrechtelijk handelen. ASR stelt zich op het standpunt dat de schade bij [zoon eisers] het gevolg is van opzettelijk wederrechtelijk handelen van [zoon gedaagden], namelijk zijn onrechtmatige daad. Of de schade opzettelijk is veroorzaakt, is – anders dan voorheen – niet relevant, aldus ASR. In dit licht verwijst zij ook naar de door haar in het geding gebrachte circulaire van het Verbond voor Verzekeraars van 20 januari 2000.
5.14. In reactie hierop voert [gedaagden c.s.] – samengevat – aan dat [zoon gedaagden] de schade niet opzettelijk heeft veroorzaakt. In dit licht wijst hij erop dat [zoon gedaagden] niet is veroordeeld voor zware mishandeling. Volgens [gedaagden c.s.] valt voorwaardelijk opzet niet onder de opzetclausule. Ter gelegenheid van de comparitie heeft [gedaagden c.s.] verder aangevoerd dat het opzet van de mishandeling (waartoe [zoon gedaagden] in hoger beroep is veroordeeld) in een te ver verwijderd verband staat tot de schade om een beroep op de opzetclausule te rechtvaardigen.
5.15. Verder voert ASR aan dat [gedaagden c.s.] ingevolge artikel 8 van de polisvoorwaarden (zie r.o. ?4.13) recht op dekking heeft verloren, omdat hij de schade te laat heeft gemeld. Volgens ASR heeft [gedaagden c.s.] nagelaten haar onmiddellijk na 12 februari 2007 (de dag waarop de schade bij [zoon eisers] is ontstaan) te informeren. [gedaagden c.s.] heeft verzuimd een ingevuld en ondertekend schadeformulier te sturen. Ook heeft hij nagelaten haar alle relevante bescheiden (zoals het proces-verbaal en de dagvaarding) te zenden. Het niet melden van de schade heeft er volgens ASR toe geleid dat zij in haar belangen is geschaad, omdat gebleken is dat de getuigen door tijdsverloop verschillende verklaringen hebben afgelegd en ook omdat de kans op een regeling wellicht groter zou zijn geweest als tijdig was gemeld.
5.16. In reactie hierop voert [gedaagden c.s.] aan dat zijn voormalige raadsman de schade bij brief van 28 maart 2007 bij ASR heeft gemeld. Ter zitting heeft [gedaagden c.s.] meegedeeld dat het niet zeker is of voornoemde brief is verstuurd. Wel heeft hij op 10 april 2008 een schadeformulier aan Fortis gestuurd (zie r.o. 4.5 van voornoemd tussenvonnis), toen [eisers c.s.] een procedure aankondigde. Ten slotte voert [gedaagden c.s.] aan dat ASR – als sprake is van een te late melding – daardoor niet in haar belangen is geschaad.
5.17. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in de vrijwaringszaak met zaaknummer 254861
5.18. [gedaagden c.s.] legt aan zijn vordering tegen de Stichting ten grondslag dat op de school, die deel uitmaakt van de Stichting, een bijzondere zorgplicht rust ten aanzien van de leerlingen die aan haar zijn toevertrouwd. Volgens hem geldt dat in het bijzonder voor de [naam school], omdat deze school een praktijkleerschool is voor leerlingen met een leerachterstand die een IQ hebben tussen 55 en 80. Verder is de school gevestigd in de Utrechtse wijk Kanaleneiland die bekend staat als een probleemwijk. Volgens [gedaagden c.s.] is de school onder deze omstandigheden verplicht om er alles aan te doen gebeurtenissen als de onderhavige te voorkomen. Tijdens de comparitie heeft [gedaagden c.s.] toegelicht dat zijn belangrijkste verwijt jegens de school eruit bestaat dat docente [X] direct had moeten handelen. Volgens hem heeft zij dit niet gedaan, omdat uit haar verklaring bij de politie blijkt dat zij eerst rustig haar koffie heeft weggezet (zie r.o. ?4.3).
5.19. Verder stelt [gedaagden c.s.] dat de school op grond van haar zorgplicht maatregelen dient te treffen ter zake van de veiligheid van haar leerlingen. Deze verplichting heeft de school geschonden, omdat zij de ruit waardoor [zoon eisers] is gevallen, welke ruit zeer groot was en voorzien was van onbeveiligd glas, heeft gehandhaafd op een drukke plaats. Dit geldt volgens [gedaagden c.s.] temeer omdat het glas in grote stukken breekt.
5.20. De Stichting stelt zich op het standpunt dat zij haar zorgplicht niet heeft geschonden. De Stichting stelt voorop dat de zorgplicht van een school niet impliceert dat steeds op elk kind direct toezicht wordt gehouden, zodanig, dat elke onrechtmatigheid direct wordt opgemerkt en direct kan worden ingegrepen.
5.21. Voorts voert de Stichting (met verwijzing naar producties) aan dat zij schoolregels heeft opgesteld die gelden voor leerlingen en docenten. Tevens geldt een uitgebreid surveillancebeleid en hanteert zij een duidelijk sanctiebeleid. Voorts ziet de school toe op naleving van het veiligheidsbeleid. De Stichting stelt zich verder op het standpunt dat de school heeft gehandeld conform dit beleid. Ter onderbouwing hiervan stelt de Stichting dat docent [X] direct actie heeft ondernomen, maar dat het incident in een dergelijk kort tijdsbestek plaatsvond dat [X] geen gelegenheid had om tussen [zoon eisers] en [zoon gedaagden] te komen.
Verder stelt de Stichting dat zij er niet op bedacht hoefde te zijn dat zich een ongeval als het onderhavige zou voordoen, omdat het niet eerder is voorgekomen dat iemand door de ruit is gevallen.
Volgens de Stichting is de ligging in Kanaleneiland, anders dan [gedaagden c.s.] betoogt, niet relevant voor de beoordeling of zij haar zorgplicht heeft geschonden. Daarnaast heeft de school een beperkte omvang en liepen de leerlingen (ongeveer 40 in getal) in een overzichtelijke groep naar binnen. Ter zitting is namens de Stichting in dit verband onder meer aangevoerd dat het grootste deel van de leerlingen al voorbij de ruimte was waar het incident zich heeft voorgedaan.
Met betrekking tot het glas in de ruit voert de Stichting aan dat er geen wettelijk verbod bestaat op het handhaven van enkel glas in een school en evenmin een wettelijke verplichting om in een school veiligheidsglas te gebruiken. Bovendien was de ruit, anders dan [gedaagden c.s.] stelt, niet zeer groot, maar slechts 145 bij 157 cm.
5.22. Meer subsidiair voert de Stichting aan dat de schade op grond van de interne draagplicht van de artikelen 6:10, 6:102 en 6:101 BW volledig voor rekening van [gedaagden c.s.] moet komen, omdat [zoon gedaagden] als primaire veroorzaker van de schade aangemerkt moet worden. Volgens de Stichting ligt de oorzaak van het incident volledig in het afpakken van de pet door [zoon gedaagden] en is [zoon eisers] door zijn toedoen door de ruit gevallen.
5.23. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
6. De verdere beoordeling
in de hoofdzaak
6.1. In de kern komt het verweer van [gedaagden c.s.] erop neer dat [zoon gedaagden] [zoon eisers] weliswaar heeft geslagen, maar niet heeft geduwd, en dat het slaan niet de gestelde schade als gevolg heeft gehad. Voor zover sprake is van een onrechtmatige gedraging heeft deze blijkens het arrest van het hof alleen tot pijn bij [zoon eisers] geleid, maar niet tot zijn (oog)letsel. Het hof heeft in de strafzaak tegen [zoon gedaagden] immers aangenomen dat beide jongens door de ruit gegaan als gevolg van gezamenlijk duwen en trekken (zie r.o. 4.4 van meergenoemd tussenvonnis).
6.2. Juist is dat het hof mishandeling met zwaar lichamelijk letsel niet bewezen heeft geacht. De rechtbank is ingevolge artikel 161 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering echter niet gebonden aan het oordeel van de strafrechter dat een bepaald feit niet bewezen is. Dit betekent dat de rechtbank op grond van hetgeen partijen – mede door verwijzing naar (getuigen)verklaringen – over en weer hebben aangevoerd tot een zelfstandig oordeel over de vorderingen van [eisers sub 1] zal komen.
6.3. De rechtbank zal beoordelen of:
- [zoon gedaagden] [zoon eisers] heeft geduwd;
- [zoon eisers] daardoor door de ruit is gevallen met als gevolg zijn oogletsel;
- de mate van waarschijnlijkheid dat [zoon eisers] door de ruit zou vallen zo groot was dat [zoon gedaagden] zich naar maatstaven van zorgvuldigheid van het duwen had behoren te onthouden;
- sprake is van een rechtvaardigingsgrond als bedoeld in artikel 6:162 lid 2 BW, in de vorm van noodweer.
Als de eerste drie vragen bevestigend worden en de laatste ontkennend beantwoord, is sprake van een onrechtmatige daad van [zoon gedaagden] ten opzichte van [zoon eisers]. Vervolgens dient te worden beoordeeld of deze onrechtmatige daad aan [zoon gedaagden] kan worden toegerekend in de zin van het derde lid van artikel 6:162 BW.
Duw door ruit
6.4. [eisers c.s.] stelt dat [zoon gedaagden] zijn zoon door de ruit heeft geduwd, hetgeen door [gedaagden c.s.] wordt betwist. De rechtbank stelt vast dat deze stelling van [eisers sub 1] wordt bevestigd door de schriftelijke verklaringen van [getuige], [getuige 1] en [getuige 3] (zie r.o. ?4.2). [getuige] heeft immers verklaard dat “de dikke jongen [zoon eisers] (toen) door de ruit duwde.”. [getuige 1], die zijn verklaring ook bij de politie heeft bevestigd, heeft verklaard dat [zoon gedaagden] [zoon eisers] door de ruit duwde. Uit de schriftelijke verklaring van [getuige 3] bij de politie blijkt dat hij zag dat [zoon gedaagden] [zoon eisers] tegen de ruit duwde, waarna de ruit brak en beiden door de ruit vielen. [getuige 3] en [getuige] hebben hun verklaringen op dit punt bij de rechter-commissaris bevestigd (zie r.o. ?4.8 en r.o. ?4.11). Deze verklaringen worden door de verklaring van [zoon eisers] bij de politie ondersteund (zie r.o. ?4.4).
6.5. Met [gedaagden c.s.] stelt de rechtbank vast dat er verklaringen zijn die in een andere richting lijken te wijzen. [X] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat [zoon gedaagden] [zoon eisers] niet door het raam heeft geduwd (zie r.o. ?4.7). Aan deze verklaring hecht de rechtbank evenwel niet de waarde die [gedaagden c.s.] daaraan toegekend wenst te zien, omdat uit haar verklaring bij de rechter-commissaris volgt dat zij niet heeft gezien wat de oorzaak was van de val van [zoon eisers] door het raam. Zij heeft immers verklaard dat zij haar koffie wegzette en de beide jongens door het raam vlogen op het moment dat zij zich weer in hun richting omdraaide. Hieruit volgt dat [X] niet heeft gezien hoe [zoon eisers] door het raam is gevallen. [X] kan dus evenmin gezien hebben dat [zoon gedaagden] [zoon eisers] niet door het raam heeft geduwd. Overigens wijst de rechtbank erop dat [X] bij de politie nog heeft verklaard dat zij gezien heeft dat [zoon gedaagden] een duwende beweging maakte in de richting van [zoon eisers], waarna de ruit brak en beide jongens door het raam vielen (zie r.o. ?4.3).
Voorts stelt de rechtbank vast dat [getuige 4] bij de politie heeft verklaard dat [zoon eisers] als gevolg van een stomp van [zoon gedaagden] in het gezicht door de ruit is gevallen. Weliswaar is een stomp niet zonder meer met een duw gelijk te stellen, maar de rechtbank wijst erop dat [getuige 4] op 10 december 2008 ten overstaan van de rechter-commissaris heeft verklaard dat [zoon gedaagden] [zoon eisers] met twee handen duwde, toen laatstgenoemde dicht bij het glas stond, welke verklaring wordt ondersteund door die van [getuige 2] bij de rechter-commissaris (zie r.o. ?4.11). [getuige 2] heeft immers ook verklaard dat [zoon gedaagden] [zoon eisers] door het raam heeft geduwd.
Ten slotte acht de rechtbank [zoon gedaagden]s ontkenning dat hij [zoon eisers] door het raam heeft geduwd niet geloofwaardig. Hij heeft immers bij de politie – samengevat – gezegd dat de verklaringen van de getuigen wel kloppen, inhoudende dat zij hebben gezien dat hij [zoon eisers] tegen de ruit aan heeft geduwd waarna deze brak en beide jongens er doorheen vielen (zie r.o. ?4.6).
6.6. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het verweer van [gedaagden c.s.] als onvoldoende onderbouwd verworpen dient te worden. Het feit dat het hof heeft aangenomen dat [zoon eisers] als gevolg van het gezamenlijke duwen en trekken door de ruit is gevallen, maakt dit oordeel – gelet op hetgeen in r.o. ?6.2 is overwogen – niet anders. Aan bewijslevering wordt dan ook niet toegekomen. Dit betekent dat rechtens vast staat dat [zoon eisers] als gevolg van een duw van [zoon gedaagden] door de ruit is gevallen.
Partijen zijn het erover eens dat [zoon eisers] tijdens zijn val door de ruit glas in zijn oog kreeg met blindheid aan dat oog als gevolg. Hiermee staat het causale verband tussen de duw en de letselschade vast.
Waarschijnlijkheid van val door ruit
6.7. Voor zover [gedaagden c.s.] met zijn verweer dat sprake is van een ongelukkige samenloop van omstandigheden bedoelt te zeggen dat de mate van waarschijnlijkheid dat [zoon eisers] door de ruit zou vallen niet zo groot was dat [zoon gedaagden] zich van de duw had behoren te onthouden, overweegt de rechtbank als volgt.
6.8. Uit de schriftelijke verklaringen van [getuige 2] en [getuige 3] (zie r.o. ?4.2) blijkt dat [zoon eisers] met zijn rug tegen de ruit stond op het moment dat [zoon gedaagden] hem de duw gaf. Zij hebben hun verklaring op dit punt bij de politie gehandhaafd (zie r.o. ?4.3). Ook [X] heeft bij de politie verklaard dat zij heeft gezien dat [zoon eisers] met zijn rug tegen de ruit stond. [zoon eisers] heeft bij de politie verklaard dat hij door de duw van [zoon gedaagden] tegen de ruit aan is gekomen (zie r.o. ?4.4), welke verklaring bij de politie is bevestigd door [getuige 1]. [getuige 3] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat [zoon gedaagden] [zoon eisers] een paar keer tegen het raam heeft geduwd (zie r.o. ?4.8). Ook [getuige 4] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat [zoon eisers] dicht bij het glas stond toen [zoon gedaagden] hem duwde. Gelet op deze verklaringen is de rechtbank van oordeel dat vast staat dat [zoon eisers] op geringe afstand van de ruit stond toen [zoon gedaagden] hem duwde.
6.9. Verder is tussen partijen niet in geschil dat [zoon gedaagden] zwaarder en groter is dan de jongere [zoon eisers]. Ter zitting heeft de rechtbank ook een significant verschil in postuur tussen beide jongens waargenomen. Onder deze omstandigheden had [zoon gedaagden] er ernstig rekening mee behoren te houden dat [zoon eisers] door de duw tegen de ruit zou komen als gevolg waarvan deze ruit zou kunnen breken. Het handelen van [zoon gedaagden] is naar het oordeel van de rechtbank gevaarscheppend. Daarbij was de mate van waarschijnlijkheid dat [zoon eisers] door de ruit zou vallen zo groot dat [zoon gedaagden] zich naar maatstaven van zorgvuldigheid van dat gevaarscheppende gedrag – het duwen – had behoren te onthouden.
Geen noodweer
6.10. [gedaagden c.s.] betoogt dat aan de zijde van [zoon gedaagden] sprake is van noodweer. Hiermee doet [gedaagden c.s.] een beroep op een rechtvaardigingsgrond.
6.11. Uit de diverse getuigenverklaringen kan worden afgeleid dat [zoon eisers] als eerste sloeg in de richting van het hoofd van [zoon gedaagden], die deze klap met zijn arm heeft afgeweerd (zie de schriftelijke verklaringen van [getuige] en [getuige 1], de verklaringen bij de politie van [getuige 3], [getuige 2] en [zoon eisers] en de door [getuige] bij de rechter-commissaris afgelegde verklaring). Daarnaast heeft [getuige 4] bij de politie verkaard dat [zoon eisers] tijdens het slaan pasjes naar achteren deed, waardoor hij steeds dichter bij het grote raam kwam te staan. Dit wordt bevestigd doordat [getuige 2] en [getuige] bij de rechter-commissaris hebben verklaard dat de jongens al duwend en trekkend bij het raam terecht zijn gekomen. Verder had [zoon gedaagden], volgens [getuige 2], [zoon eisers] op enig moment stevig bij zijn trui vast en kon laatstgenoemde toen niks meer doen. Gelet op het verschil in postuur tussen beiden acht de rechtbank dit aannemelijk. Op grond van deze gang van zaken is de rechtbank van oordeel dat [zoon gedaagden] zich mocht verdedigen toen hij door [zoon eisers] werd geslagen. [zoon gedaagden] is echter in de wijze waarop hij zich heeft verdedigd te ver gegaan. Op een gegeven moment had hij [zoon eisers] klemvast. Door toen toch door te gaan met slaan en [zoon eisers] zodanig te duwen dat het waarschijnlijk was dat deze door de ruit zou vallen, heeft [zoon gedaagden] disproportioneel gehandeld. Van noodweer was dus geen sprake. Dit oordeel vindt bevestiging in het feit dat het hof in hoger beroep het beroep van [zoon gedaagden] op noodweer heeft verworpen.
Voorzienbaarheid schade
6.12. [gedaagden c.s.] voert voorts aan dat het oogletsel van [zoon eisers] niet voorzienbaar was (zie r.o. ?5.6). Dit betoog komt erop neer dat [zoon gedaagden] geen schuld heeft en dat de onrechtmatige daad niet aan hem kan worden toegerekend. [gedaagden c.s.] stelt daartoe dat zijn zoon niet bekend was met de aanwezigheid van de ruit op de plek waar de jongens vochten. De rechtbank passeert dit verweer. Uit de door [eisers sub 1] in het geding gebrachte foto’s (die ter zitting door beide partijen zijn toegelicht) blijkt immers dat sprake is van een ruit die door zijn afmetingen en positionering niet eenvoudig over het hoofd te zien valt. Voorts staat tussen partijen vast dat de ruit zich bevond op een plek waar de leerlingen dagelijks langs komen op weg van en naar de klaslokalen. Verder volgt uit de (getuigen)verklaringen dat [zoon eisers] in elk geval dicht bij deze ruit stond toen [zoon gedaagden] hem duwde (zie r.o. ?6.8). Onder deze omstandigheden valt zonder nadere toelichting – die ontbreekt – niet in te zien dat [zoon gedaagden] niet met de aanwezigheid van de ruit bekend was.
6.13. Mede gelet op hetgeen hiervoor onder r.o. ?6.7 tot en met ?6.9 is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat [zoon gedaagden] verwijtbaar heeft gehandeld. De rechtbank concludeert dat [zoon gedaagden] een aan hem toerekenbare onrechtmatige daad jegens [zoon eisers] heeft gepleegd, zodat hij verplicht is de daaruit voortvloeiende schade te vergoeden.
Eigen schuld
6.14. Volgens [gedaagden c.s.] is sprake van 50% eigen schuld bij [zoon eisers], omdat hij is begonnen met slaan (zie r.o. ?5.8). Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst hij naar de schriftelijke verklaringen van [getuige], [getuige 1] en [getuige 1] (zie r.o. ?4.2). Zowel bij de politie als bij de rechter-commissaris heeft [zoon eisers] echter ontkend dat hij [zoon gedaagden] heeft geslagen.
6.15. De rechtbank overweegt als volgt. De aanleiding voor het incident ligt bij [zoon gedaagden]. Hij pakte [zoon eisers]s pet af en weigerde deze terug te geven. Naar aanleiding van deze provocatie deelde [zoon eisers] de eerste klap uit. Vervolgens hebben beide jongens op een gegeven moment over en weer klappen uitgedeeld. Bij dit oordeel betrekt de rechtbank in het bijzonder de verklaringen van [getuige 2] en [getuige 4] bij de politie (zie r.o. ?4.3 en r.o. ?4.5). Beiden hebben verklaard dat de jongens elkaar hebben geslagen. [getuige 2] heeft zijn verklaring op dit punt bij de rechter-commissaris bevestigd. Bij dit oordeel betrekt de rechtbank tevens de omstandigheid dat ook [getuige 1] en [getuige 1] bij de rechter-commissaris hebben verklaard dat [zoon eisers] ook heeft geslagen (zie r.o. ?4.8 en r.o. ?4.10). De enkele betwisting door [zoon eisers] dat hij heeft geslagen, legt in dit licht te weinig gewicht in de schaal.
6.16. Naar het oordeel van de rechtbank had [zoon eisers] in beginsel ook op een andere manier kunnen bewerkstelligen dat hij zijn petje van [zoon gedaagden] terugkreeg, bijvoorbeeld door de hulp in te schakelen van een leerkracht. Van deze mogelijkheid heeft [zoon eisers] geen gebruik gemaakt. Het uitdelen van de eerste klap en het vechten met [zoon gedaagden] hebben er mede toe geleid dat het conflict is geëscaleerd met de duw door [zoon gedaagden] als gevolg. In zoverre is [zoon eisers]s schade mede een gevolg van een omstandigheid die aan hem kan worden toegerekend. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het gedrag van [zoon eisers] voor 40% bijgedragen aan zijn schade.
6.17. Het verschil in leeftijd en postuur in aanmerking nemende, neemt de rechtbank evenwel tot uitgangspunt dat sprake was van een ongelijke strijd, in die zin dat [zoon eisers] op een gegeven moment vrijwel hulpeloos was. In dit licht wijst de rechtbank onder meer op de verklaringen van verschillende getuigen bij de politie. [getuige 2] heeft verklaard dat hij zag dat [zoon gedaagden] de trui van [zoon eisers] beet pakte en dat [zoon eisers] niets meer kon doen. [getuige 3] heeft verklaard dat [zoon eisers] met zijn rug tegen de ruit stond en [zoon gedaagden] hem toen bij de keel pakte en hem tegen het glas aan duwde. Ook [getuige 1] heeft verklaard dat [zoon eisers] naar achteren gedwongen werd door het duwen van [zoon gedaagden]. Verder blijkt ook uit de verklaring van [getuige 3] bij de rechter-commissaris, inhoudende dat [zoon eisers] door [zoon gedaagden] een paar keer tegen het raam aan werd gedrukt, dat [zoon eisers] niet in staat was zich behoorlijk te verweren.
6.18. De rechtbank is van oordeel dat de mate van verwijtbaarheid van het gedrag van [zoon gedaagden] onder deze omstandigheden vele malen groter is dan de verwijtbaarheid van het gedrag van [zoon eisers]. Gelet hierop en mede gelet op het ernstige letsel bij [zoon eisers] eist de billijkheid als bedoeld in artikel 6:101 lid 1 BW dat [gedaagden c.s.] aansprakelijk is voor de gehele schade.
Matiging
6.19. De rechtbank begrijpt dat [gedaagden c.s.] met zijn verweer dat de schade moet worden gematigd, een beroep doet op het bepaalde in artikel 6:109 BW. Zij stelt vast dat [gedaagden c.s.] in zijn hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [zoon gedaagden] in rechte is betrokken. Dit brengt mee dat het [gedaagden c.s.] is (en niet zijn zoon) die schadevergoeding moet betalen waarvan de hoogte op dit moment nog niet vaststaat. Aangezien [gedaagden c.s.] geen feiten en omstandigheden heeft gesteld die de conclusie rechtvaardigen dat hij niet meer van zijn schuld af kan komen en deze omstandigheid – mede in het licht van het letsel aan de zijde van [zoon eisers] – tot onaanvaardbare gevolgen leidt, ziet de rechtbank geen aanleiding tot matiging.
Materiële schade en smartengeld
6.20. De vordering tot betaling van EUR 23.250,- heeft betrekking op zowel materiële als immateriële schade. De materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- week onbetaald verlof vader EUR 450,00
- verlies broek, trui en schoenen 250,00
- aanschaf brillen 4.500,00
- reiskosten naar ziekenhuis 500,00
- extra telefoonkosten 50,00
Totaal EUR 5.5750,00.
Ter onderbouwing van deze schade verwijst [eisers sub 1] naar twee facturen van Pearle Opticiens van 28 februari 2007 en 21 januari 2008 en naar de brief van 13 februari 2007 van Emkro BV aan [eiser sub1], waarin is geschreven:
“Hierbij bevestigen wij onze toestemming, dat jij in verband met de omstandigheden van jouw zoon per direct (12/02) onbetaald verlof neemt. Dit in eerste instantie voor de duur van een week.
Zonder nader bericht verwachten wij, dat jij de werkzaamheden weer op de normale wijze hervat per 19 februari. Wij wensen je veel sterkte.”
[gedaagden c.s.] voert als verweer dat uit de door [eisers c.s.] overgelegde producties niet blijkt dat hij schade, zoals gevorderd, heeft geleden. Ter zitting heeft [eisers c.s.] aangegeven dat de schadeposten kunnen worden aangetoond door middel van nadere stukken en dat de verzekeraar de brillen ten dele heeft vergoed.
6.21. Uit de opgevoerde posten begrijpt de rechtbank dat [eisers c.s.] vergoeding van materiële schade vordert die hij zelf heeft geleden als gevolg van de onrechtmatige daad van [zoon gedaagden] jegens zijn zoon [zoon eisers]. [eisers sub 1] procedeert echter uitsluitend als wettelijke vertegenwoordiger van [zoon eisers] en niet mede op eigen naam. Dit brengt mee dat de vordering tot vergoeding van materiële schade zal worden afgewezen.
6.22. De vordering tot vergoeding van immateriële schade betreft een bedrag van EUR 17.500,-. De rechtbank stelt vast dat [gedaagden c.s.] op zichzelf geen verweer voert tegen de hoogte van deze vordering. De rechtbank zal deze vordering, mede gelet op het feit dat het gevorderde bedrag haar in lijn met jurisprudentie op dit punt niet onredelijk voorkomt, toewijzen.
6.23. [eisers c.s.] vordert tevens de wettelijke rente vanaf 12 februari 2007. De rechtbank stelt vast dat [gedaagden c.s.] hiertegen op zichzelf geen verweer heeft gevoerd. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van de wettelijke rente op grond van artikel 6:83, aanhef en onder b BW toewijzen vanaf voornoemde datum (de dag waarop de onrechtmatige daad is gepleegd) tot aan de dag van volledige betaling.
Schadestaatprocedure
6.24. [eisers c.s.] stelt dat [zoon eisers] als gevolg van het verlies van een oog en zijn verminderde gezichtsvermogen en zijn vreemde uiterlijk minder functies uit zal kunnen oefenen en minder snel een betrekking zal kunnen vinden. De rechtbank stelt vast dat [gedaagden c.s.] deze stelling op zichzelf niet heeft betwist. Zij acht zich evenwel op dit moment onvoldoende geïnformeerd om de schade te begroten en zal de zaak voor de begroting van deze schade verwijzen naar de schadestaatprocedure, zoals door [eisers c.s.] is gevorderd.
6.25. [gedaagden c.s.] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
6.26. De kosten aan de zijde van [eisers c.s.] worden begroot op:
- dagvaarding EUR 99,44
- in debet gesteld vast recht 430,00
- salaris advocaat 1.158,00 (2,0 punten × tarief EUR 579,00)
Totaal EUR 1.687,44
6.27. De kosten aan de zijde van [gedaagden c.s.] worden (in verband met de vrijwaringszaken) begroot op:
- betaald vast recht EUR 115,00
- salaris advocaat 1.158,00 (2,0 punten × tarief EUR 579,00)
Totaal EUR 1.273,00
in de vrijwaringszaak met zaaknummer 254860
6.28. Met betrekking tot het door ASR ingenomen standpunt dat [gedaagden c.s.] niet ontvankelijk verklaard moet worden (zie r.o. ?5.12), overweegt de rechtbank als volgt.
6.29. Uit de tekst van de machtiging van de kantonrechter blijkt dat het door hem verleende verlof betrekking heeft op de hoofdzaak, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank is te verklaren door het feit dat [gedaagden c.s.] in zijn verzoekschrift uitsluitend verlof heeft gevraagd als wettelijk vertegenwoordiger op te treden van zijn zoon [zoon gedaagden] in de procedure tegen [eisers c.s.]
6.30. In r.o. 6.2 van het tussenvonnis van 4 november 2009 heeft de rechtbank evenwel ambtshalve geoordeeld dat [gedaagden c.s.] ook dient te beschikken over een verlof in de vrijwaringszaak tegen ASR. De rechtbank stelt vast dat het verzoekschrift vermeldt dat dit tussenvonnis als bijlage bij het verzoekschrift is gevoegd. ASR heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd die tot de conclusie kunnen leiden dat de kantonrechter geen kennis heeft genomen van dit vonnis, zodat het ervoor moet worden gehouden dat de kantonrechter eveneens op de hoogte is van de noodzaak van een verlof in de onderhavige vrijwaringszaak.
6.31. Gelet op deze omstandigheden gaat de rechtbank ervan uit dat de door de kantonrechter afgegeven machtiging zich ook uitstrekt tot deze procedure in vrijwaring. Dit oordeel brengt mee dat [gedaagden c.s.] ontvankelijk is in zijn vordering.
6.32. Partijen zijn nog niet in de gelegenheid geweest zich uit te laten over de gevolgen die het vonnis in de hoofdzaak heeft voor hun rechtspositie in de vrijwaringszaak. De rechtbank zal hen in de gelegenheid stellen zich daarover bij akte uit te laten.
in de vrijwaringszaak met zaaknummer 254861
6.33. In deze zaak zijn partijen evenmin in de gelegenheid geweest zich uit te laten over de gevolgen die het vonnis in de hoofdzaak heeft voor hun rechtspositie in de vrijwaringszaak. De rechtbank zal hen in de gelegenheid stellen zich daarover bij akte uit te laten.
7. De beslissing
De rechtbank
in de hoofdzaak
7.1. veroordeelt [gedaagden c.s.] aan [eisers c.s.] te betalen een bedrag van EUR 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 12 februari 2007 tot de dag van volledige betaling,
7.2. verklaart voor recht dat [gedaagden c.s.] aan [eisers c.s.] dient te vergoeden de schade in de vorm van verlies aan verdienvermogen en schade vanwege vermindering van zelfwerkzaamheid, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
7.3. veroordeelt [gedaagden c.s.] in de proceskosten, aan de zijde van [eisers c.s.] tot op heden begroot op EUR 1.687,44, te voldoen aan de griffier,
7.4. verklaart dit vonnis in deze zaak wat betreft de onder r.o. ?7.1 en r.o. ?7.3 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
7.5. wijst het meer of anders gevorderde af,
in de zaak in vrijwaring met zaaknummer 254860
7.6. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 12 mei 2010 voor het nemen van een akte door [gedaagden c.s.] over hetgeen is vermeld onder r.o. ?6.32.
7.7. houdt iedere verdere beslissing aan,
in de zaak in vrijwaring met zaaknummer 254861
7.8. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 12 mei 2010 voor het nemen van een akte door [gedaagden c.s.] over hetgeen is weergegeven onder r.o. ?6.33,
7.9. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Heinemann en in het openbaar uitgesproken op 21 april 2010.