parketnummer: 16/513613-09, 16/513861-09, 16/514094-09 en 14/811006-08 (TUL) [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 9 februari 2010
[verdachte]
geboren op [1992] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans verblijvende in Rijksinrichting voor Jeugdzorg Almata te Den Dolder,
raadsman mr. E. Boskma, advocaat te Alkmaar.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 26 januari 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter terechtzitting zijn overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering de zaken onder voormelde parketnummers gevoegd.
Ter terechtzitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
- de dagvaarding met parketnummer 16/513613-09: openlijk geweld heeft gepleegd;
- de dagvaarding met parketnummer 16/513861-09:
feit 1: een poging tot zware mishandeling heeft gepleegd door roekeloos te rijden;
feit 2 primair: een bromfiets heeft geheeld;
feit 2 subsidiair: een bromfiets heeft verduisterd;
- de dagvaarding met parketnummer 16/514094-09: iemand met zware mishandeling dan wel met de dood heeft bedreigd.
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het feit op de dagvaarding met parketnummer 16/513613-09, feit 1 en feit 2 primair op de dagvaarding met parketnummer 16/513861-09 en het feit op de dagvaarding met parketnummer 16/514094-09, heeft gepleegd.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank alleen ten aanzien van feit 2 primair op de dagvaarding met parketnummer 16/513861-09 tot een bewezenverklaring kan komen en dat verdachte voor de overige feiten vrijgesproken dient te worden.
Met betrekking tot de dagvaarding met parketnummer 16/513613-09 heeft de verdediging aangevoerd dat de medeverdachte van het plegen van openlijk geweld door de kinderrechter te Alkmaar is vrijgesproken. Hierdoor kan naar de mening van de verdediging geen sprake zijn van geweld dat in vereniging is gepleegd.
Ten aanzien van feit 1 op de dagvaarding met parketnummer 16/513861-09 heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte slechts probeerde aan de verbalisant te ontkomen en dat hij daarbij niet alle risico’s voor lief heeft genomen. Verdachte heeft juist geprobeerd om andere deelnemers aan het verkeer te ontzien door midden op de weg te gaan rijden. Daarnaast heeft de getuige van het incident verklaard dat hij niet zeker weet wat hij heeft gezien. Daarom valt niet uit te sluiten dat de verbalisant niet door de handelwijze van verdachte ten val is gekomen, maar door eigen onkunde.
Met betrekking tot het feit op de dagvaarding met parketnummer 16/514094-09, heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte niet heeft gedreigd met neersteken. Daarnaast is de verdediging van mening dat de door verdachte geuite bewoordingen: “Laat me los, ik schop je” geen bedreiging met zware mishandeling inhouden.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het feit op de dagvaarding met parketnummer 16/513613-09.
[aangever 1] heeft verklaard dat iemand met de naam ‘[verdachte]’ (de rechtbank begrijpt: verdachte) op 16 oktober 2009 op het [adres] te Hoorn tegen hem zei: “Je doet wel stoer tegen [betrokkene 1], waarom sla je hem niet?”. Vervolgens werd [aangever 1] door bedoelde [betrokkene 1] geduwd en tegen zijn hoofd geslagen, waarop [aangever 1] wegfietste. [betrokkene 1] en verdachte zijn op een scooter achter [aangever 1] aan gereden. Op de [adres] werd [aangever 1] vervolgens door [betrokkene 1] tweemaal tegen zijn kaak geslagen. Daarna werd [aangever 1] door [betrokkene 1] en verdachte vastgepakt en tegen een muur aangeduwd. Ten slotte kreeg [aangever 1] van verdachte een duw in zijn gezicht, waardoor zijn hoofd hard tegen de muur van een woning aan kwam en hij letstel heeft opgelopen. [getuige 1] heeft verklaard dat zij heeft gezien dat [aangever 1] op het [adres] door een jongen (de rechtbank begrijpt: [betrokkene 1]) geduwd werd en dat daar een jongen, waarvan ze had gehoord dat hij ‘[verdachte]’ heette (de rechtbank begrijpt: verdachte), bij aanwezig was. Vervolgens zag ze dat [aangever 1] wegfietste, maar even verderop weer door [betrokkene 1] werd geduwd en in zijn gezicht werd geslagen, waarna [aangever 1] door verdachte met zijn hoofd tegen een muur werd geduwd. Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij [aangever 1] samen met [betrokkene 1] heeft geduwd en dat [aangever 1] door een duw van verdachte met zijn hoofd tegen de muur aankwam.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte niet alleen [aangever 1] met zijn hoofd tegen de muur heeft geduwd, maar dat hij ook een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld dat daaraan vooraf ging. De manier waarop hij [aangever 1] aansprak heeft bijgedragen aan het ontstaan van een gewelddadige sfeer. Daarnaast is verdachte achter [aangever 1] aangereden toen deze probeerde het geweld te ontwijken door weg te fietsen en heeft hij vervolgens samen met [betrokkene 1] nog meer geweld toegepast. De rechtbank acht het op de dagvaarding met parketnummer 16/513613-09 tenlastegelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Ter terechtzitting heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte zich niet schuldig heeft gemaakt aan openlijk geweld, omdat [betrokkene 1] voor zijn rol bij dit incident is vrijgesproken. Hiertoe heeft de verdediging een aantekening mondeling vonnis van de rechtbank Alkmaar overlegd. Naar de mening van de verdediging kan hierdoor geen sprake zijn van openlijk geweld in vereniging.
De rechtbank is van oordeel dat de betreffende vrijspraak van medeverdachte [betrokkene 1] niet in de weg staat aan de constatering dat openlijk geweld is toegepast jegens [aangever 1] door meerdere personen. Uit de bewijsmiddelen, waaronder de verklaring van verdachte, volgt naar het oordeel van de rechtbank duidelijk dat naast verdachte een andere persoon bij het geweld betrokken is geweest. Daarnaast blijkt uit de aantekening mondeling vonnis niet op welke gronden [betrokkene 1] is vrijgesproken.
Ten aanzien van de feiten op de dagvaarding met parketnummer 16/513861-09.
[verbalisant], hoofdagent van politie Noord Holland, heeft verklaard dat hij op 10 april 2009 te Hoorn op een politiemotorfiets een bromfietser zonder valhelm heeft achtervolgd, toen deze probeerde te ontkomen aan een controle. Tijdens de achtervolging herkende [verbalisant] verdachte als de bestuurder van de bromfiets. Verdachte probeerde te ontkomen door met de bromfiets slingerend te rijden en meerdere malen richting de motorfiets van [verbalisant] te sturen, terwijl deze dicht achter of bijna naast hem reed. Hierdoor moest [verbalisant] telkens remmen en uitwijken om een ongeluk te voorkomen. Bij deze achtervolging werd gereden met snelheden van 50 tot 70 kilometer per uur. Uiteindelijk remde verdachte hard en week hij uit naar rechts, waardoor [verbalisant] werd afgesneden en opnieuw moest remmen en uitwijken, waardoor hij ten val kwam. [getuige 2] heeft gezien dat [verbalisant] op een motorfiets een jongen op een scooter achtervolgde die zigzaggend reed. De jongen maakte opeens een scherpe bocht naar rechts, waarbij het volgens [getuige 2] leek alsof hij de motorrijder afsneed. De motorrijder kwam vervolgens ten val. Verdachte heeft verklaard dat hij op 10 april 2009, om aan een aanhouding te ontkomen, voor een motoragent is weggereden. Terwijl hij door de motoragent werd achtervolgd heeft verdachte slingerende bewegingen gemaakt en de richting van de motoragent opgestuurd om te voorkomen dat de motoragent naast hem kwam rijden.
De rechtbank stelt vast dat verdachte, terwijl hij vlak voor een hem achtervolgende motoragent reed, bewust slingerend en zigzaggend heeft gereden om aan een aanhouding te ontkomen. Door voornoemd rijgedrag in de nabijheid van de hem achtervolgende motoragent [verbalisant] heeft verdachte zich naar het oordeel van de rechtbank willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat [verbalisant] ten val zou komen en daarbij –gezien de snelheid van beide voertuigen- zwaar lichamelijk letsel op zou lopen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het onder 1 tenlastegelegde op de dagvaarding met parketnummer 16/513861-09, wettig en overtuigend bewezen.
[aangever 2] heeft aangifte gedaan van diefstal van een bromfiets met het kenteken FS140X op 10 april 2009. [verbalisant] heeft verdachte op 10 april 2009 zien rijden op een bromfiets met het kenteken FS140X. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij wist dat de bromfiets waarop de verbalisant hem had zien rijden gestolen was.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het onder 2 primair tenlastegelegde op de dagvaarding met parketnummer 16/513861-09, wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van het feit op de dagvaarding met parketnummer 16/514094-09.
[aangever 3] heeft verklaard dat hij op 17 januari 2009 op het treinstation van Hoorn, tijdens zijn werkzaamheden als treinconducteur, na een duwpartij door een jongeman is bedreigd. [aangever 3] voelde zich hierdoor angstig en bedreigd. De zus van verdachte was aanwezig bij het incident en heeft verdachte tegen [aangever 3] horen zeggen dat hij hem moest loslaten anders zou hij hem schoppen. Verdachte heeft verklaard dat hij tegen [aangever 3] zou hebben gezegd dat hij hem los moest laten, omdat hij hem anders in elkaar zou slaan.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij gedreigd heeft [aangever 3] te schoppen. De rechtbank stelt gelet op het voorgaande vast dat verdachte [aangever 3] heeft gedreigd in elkaar te slaan of te schoppen, zijnde bedreigingen met woorden van gelijke dreigende aard of strekking als ‘ik sla je in elkaar’. De rechtbank is van oordeel dat zowel de bedreiging met ‘in elkaar slaan’ als de bedreiging met ‘schoppen’ in de gegeven omstandigheden en gelet op de redelijkerwijs te verwachten gevolgen bij de uitvoering hiervan een bedreiging met zware mishandeling inhouden. De rechtbank acht dan ook het op de dagvaarding met parketnummer 16/513861-09 tenlastegelegde feit, wettig en overtuigend bewezen.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
parketnummer 16/513613-09:
op 16 oktober 2009 te Hoorn, met een ander op de openbare weg, de [adres], openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [aangever 1], welk geweld bestond uit het
- geven van een duw tegen die [aangever 1] en
- meermalen slaan tegen de kaak van die [aangever 1] en
- vastpakken van die [aangever 1] en
- geven van een duw tegen die [aangever 1], tengevolge waarvan die [aangever 1] met
zijn hoofd tegen een muur aan kwam;
parketnummer 16/513861-09:
1.
op 10 april 2009 te Hoorn, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [verbalisant] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een bromfiets slingerend/zigzaggend heeft gereden in de zeer dichte nabijheid van die [verbalisant] en een onverhoedse bocht naar rechts heeft gemaakt, tengevolge waarvan die [verbalisant] werd afgesneden en ten val is gekomen, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
2.
op 10 april 2009 te Hoorn een bromfiets voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van die bromfiets wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
parketnummer 16/514094-09:
op 17 januari 2009 te Hoorn [aangever 3] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [aangever 3] dreigend de woorden toegevoegd :"laat me los of ik sla je in elkaar", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
- Ten aanzien van het feit op de dagvaarding met parketnummer 16/513613-09:
het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
- Ten aanzien van de feiten op de dagvaarding met parketnummer 16/513861-09:
feit 1: poging tot zware mishandeling;
feit 2: opzetheling.
- Ten aanzien van het feit op de dagvaarding met parketnummer 16/514094-09:
bedreiging met zware mishandeling.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een jeugddetentie voor de periode van vier maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en met aftrek van het voorarrest. De officier van justitie heeft gevorderd dat als bijzondere voorwaarde aan de voorwaardelijke straf wordt gesteld dat verdachte zich in het kader van de maatregel Hulp en Steun gedurende zijn proeftijd houdt aan aanwijzingen van de Jeugdreclassering en dat de Jeugdreclassering verdachte hulp en steun verleent bij de naleving van deze voorwaarde.
De officier van justitie vordert daarnaast de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 24 april 2008 door de kinderrechter in Alkmaar als voorwaardelijke straf opgelegde straf van een maand jeugddetentie en omzetting daarvan in een straf van 60 uur werkstraf.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte sinds enige tijd geplaatst is in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg waar verdachte zich positief ontwikkelt en dat dit ingezette civiele traject, ook na zijn achttiende, voorrang moet krijgen en niet moet worden gedwarsboomd door een onvoorwaardelijke jeugddetentie.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Ten aanzien van het eerste bewezen verklaarde feit overweegt de rechtbank dat verdachte met een medeverdachte een minderjarige jongen op de openbare weg heeft geslagen, in het nauw heeft gedreven en heeft verwond. Bij het slachtoffer heeft dit geleid tot gevoelens van angst die zo heftig waren dat ze hem in zijn dagelijkse activiteiten hebben beperkt.
Met betrekking tot de door verdachte gepleegde poging tot zware mishandeling overweegt de rechtbank dat deze plaats vond tijdens een verlof uit Valkenheide. Verdachte heeft door zijn roekeloze rijgedrag niet alleen de motoragent in gevaar gebracht, maar ook andere verkeersdeelnemers en zichzelf. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij niet alleen is gevlucht terwijl het hem duidelijk was dat hij werd aangehouden, maar dat hij tijdens die vlucht ook nog eens probeerde de achtervolgende agent af te snijden en af te remmen, waardoor deze uiteindelijk ten val is gekomen. Als gevolg hiervan heeft de motoragent letstel opgelopen waardoor deze in zijn werk en privéleven enige tijd met beperkingen heeft moeten leven.
Voorts overweegt de rechtbank dat verdachte bovenstaand feit heeft gepleegd terwijl hij op een gestolen bromfiets reed. Verdachte was zich ervan bewust dat de bromfiets gestolen was toen hij hem aantrof. Dit was voor verdachte kennelijk geen reden om de bromfiets te laten staan.
Ten slotte neemt de rechtbank het verdachte zeer kwalijk dat hij een conducteur in de uitoefening van zijn werkzaamheden heeft lastig gevallen en bedreigd. Door mensen in publieke functies te bedreigen ontstaat er een gevoel van onveiligheid bij de betreffende personen, die daardoor in hun werkzaamheden kunnen worden belemmerd.
Zowel het gedrag van verdachte jegens de conducteur als de motoragent getuigt van weinig respect bij verdachte voor mensen die een taak ten dienste van het publiek vervullen.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie. Hieruit blijkt dat verdachte in het verleden al meerdere malen eerder is veroordeeld voor vermogens- en geweldsmisdrijven.
Ten voordele van verdachte heeft de rechtbank overwogen dat hij, volgens de verklaring van medewerkers van Bureau Jeugdzorg en de Kinderbescherming ter terechtzitting, inmiddels op de goede weg is en dat hij gemotiveerd is om op de goede weg te blijven.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een jeugddetentie voor de duur van 120 dagen passend en noodzakelijk is. De rechtbank ziet aanleiding een deel daarvan, te weten 80 dagen voorwaardelijk op te leggen. Deze voorwaardelijke straf maakt een verplichte begeleiding door de Jeugdreclassering mogelijk en daarnaast wordt met de voorwaardelijke straf beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
7. De benadeelde partij
De benadeelde partij [aangever 1] vordert een schadevergoeding van € 349,95 voor het feit op de dagvaarding met parketnummer 16/513613-09.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 300, - een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, waarvan € 100, - ter zake van materiële schade en € 200, - ter zake van immateriële schade, en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde acht zij tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
De verdediging heeft het standpunt ingenomen dat de hoogte van het bedrag aan materiële schade gematigd dient te worden, omdat de benadeelde de hoogte van het bedrag niet nader heeft onderbouwd met bijvoorbeeld een kassabon. In lijn met het standpunt van de verdediging heeft de rechtbank het bedrag tot vergoeding van de materiële schade van € 149,95 gematigd tot € 100, -, omdat het gevorderde bedrag onvoldoende aannemelijk is gemaakt. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd.
De benadeelde partij [verbalisant] vordert een schadevergoeding van € 450, - voor het onder 1 tenlastegelegde op de dagvaarding met parketnummer 16/513861-09.
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt zodat de vordering zal worden toegewezen.
De benadeelde partij [aangever 3] vordert een schadevergoeding van € 300, - voor het feit op de dagvaarding met parketnummer 16/514094-09.
De verdediging heeft de hoogte van deze vordering betwist door aan te voeren dat de hoogte van het bedrag niet in verhouding staat tot de immateriële schade die benadeelde partij zou hebben opgelopen als gevolg van een bedreiging door een minderjarige. De verdediging heeft er daarnaast op gewezen dat het door [aangever 3] gevorderde bedrag naar verhouding hoog is ten opzichte van de door de twee benadeelde partijen in de andere zaken gevorderde bedragen. In deze beide zaken was sprake van fysiek letsel bij de benadeelde partijen.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 100, - ter zake van immateriële schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde acht zij tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Voor het overige acht de rechtbank het gevorderde bedrag onvoldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de benadeelde partij daarom voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vorderingen benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
8. De vordering tot tenuitvoerlegging
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf van één maand jeugddetentie die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de Kinderrechter Alkmaar op 24 april 2008 ten uitvoer zal worden gelegd en dat deze wordt omgezet in een werkstraf van 60 uren.
De verdediging voert aan dat tenuitvoerlegging in de vorm van jeugddetentie niet in het belang is van verdachte nu deze in een civiel traject zit en daarin op de goede weg is.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kan de maand voorwaardelijke jeugddetentie ten uitvoer worden gelegd. De rechtbank zal dan ook de tenuitvoerlegging hiervan gelasten, maar zal tevens bepalen dat deze zal worden omgezet in een onvoorwaardelijke werkstraf van 60 uur, aangezien verdachte thans binnen de gesloten jeugdzorg wordt behandeld, waarbij de rechtbank het aan de jeugdreclasseerder overlaat om in overleg met de accommodatie voor gesloten jeugdzorg te bezien of tenuitvoerlegging van deze werkstraf tijdens het verblijf in de betreffende accommodatie kan plaatsvinden dan wel na afloop van de intramurale behandeling.
9. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 45, 63, 77a, 77g, 77h, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77dd, 77gg, 141, 285, 302 en 416 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
10. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de onder 5.1 genoemde strafbare feiten oplevert;
- verklaart verdachte daarvoor strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van 120 dagen, waarvan 80 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die in het kader van de maatregel Hulp en Steun worden gegeven door of namens Bureau Jeugdzorg afdeling Jeugdreclassering;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden en dat deze hulp en steun vanaf het moment dat verdachte in Hoorn woonachtig zal zijn zal worden verleend door de Jeugdreclassering van Bureau Jeugdzorg Noord Holland;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde jeugddetentie;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 24 april 2008 door de Kinderrechter te Alkmaar is opgelegd in de zaak onder parketnummer 14/811006-08 ten uitvoer zal worden gelegd, te weten 1 maand jeugddetentie;
- bepaalt dat deze ten uitvoer te leggen jeugddetentie zal worden vervangen door een werkstraf voor de duur van 60 uur;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangever 1] van € 300, - waarvan € 100, - ter zake van materiële schade en € 200, - ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 16 oktober 2009 tot aan de dag der algehele voldoening;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [verbalisant] van € 450, - ter zake van immateriële schade;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangever 3] van € 100, - ter zake van immateriële schade;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partijen tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de hierna te noemen slachtoffers de daarbij vermelde bedragen te betalen, bij niet betaling te vervangen door het daarbij vermelde aantal dagen hechtenis:
- benadeelde partij [aangever 1], € 300, -, 6 dagen hechtenis,
- benadeelde partij [verbalisant], € 450, -, 9 dagen hechtenis,
- benadeelde partij [aangever 3], € 100, -, 2 dagen hechtenis,
met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- heft op het geschorste bevel voorlopige hechtenis met ingang vanaf het moment waarop dit vonnis onherroepelijk wordt.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.E. Verschoor-Bergsma, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. M.J. Veldhuijzen en mr. J.P. Killian, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.R. Scharrenborg, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 9 februari 2010.