Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 244612 / HA ZA 08-422
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
LABRO VERPAKKINGEN BV,
gevestigd te Eindhoven,
eiseres in conventie,
verweerster in (voorwaardelijke) reconventie,
advocaat mr. M.C. Franken-Schoemaker,
[gedaagde],
h.o.d.n. [naam],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiseres in (voorwaardelijke) reconventie,
advocaat mr. E.R. Jonker.
Partijen zullen hierna Labro en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 29 april 2009;
- het deskundigenbericht van 5 oktober 2009, gedeponeerd bij akte onder depotnummer 306/2009;
- de conclusie na deskundigenbericht van [gedaagde];
- de antwoordconclusie na deskundigenbericht van Labro.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
in conventie en in (voorwaardelijke) reconventie
2.1. In haar vonnis van 29 april 2009 heeft de rechtbank ir. R.J. Janssen, werkzaam bij Screens & Pages, ICT in media: advies en implementatie, als deskundige benoemd en hem de volgende vragen ter beantwoording voorgelegd:
1. Wat is overdruk?
2. Hoe ontstaat overdruk?
3. Bevat het artwork zoals dit door [gedaagde] middels een pdf-bestand aan Labro en Matthys is aangeleverd, overdruk?
4. Is het juist dat overdruk een functie is in het door [gedaagde] gebruikte tekenpakket, die aan- en uitgezet kan worden?
5. Is het juist dat overdruk niet zichtbaar is indien het artwork wordt gepresenteerd in Adobe Acrobat versie 6, maar wel in hogere versies van Adobe Acrobat, in het bijzonder versie 8?
6. Hebt u nog overige opmerkingen die voor de beoordeling van de zaak van belang zouden kunnen zijn?
Deze vragen zijn gesteld in het licht van het door de rechtbank in r.o. 4.13 van haar tussenvonnis van 30 juli 2008 gegeven oordeel dat, als komt vast te staan dat het door [gedaagde] aangeleverde artwork geen overdruk bevat, vast staat dat de overdruk tijdens de verwerking door Labro dan wel Matthys is ontstaan. In dat geval moet de conclusie luiden dat Labro geen verpakkingen heeft geleverd op basis van het door [gedaagde] aangeleverde artwork, zodat zij toerekenbaar tekort is geschoten.
2.2. In zijn rapport heeft Janssen de vraag wat overdruk is als volgt beantwoord:
“Het bewust over elkaar heen aanbrengen van inktlagen zodat door menging van overlappende elementen nieuwe kleuren ontstaan en deze overlappende elementen geheel of gedeeltelijk zichtbaar blijven. (…)”
Hierover bestaat tussen partijen geen discussie.
2.3. Voorts heeft Janssen de vraag of het door [gedaagde] aangeleverde artwork overdruk bevat, bevestigend beantwoord. Op pagina 3 van zijn rapport schrijft hij:
“Het aan ons ter onderzoek geleverde bestand met de naam Nokia_cad3258.pdf, geproduceerd op 6 juni 2007 bevat diverse elementen die de instelling ‘overdruk aan’ hebben. Daaronder vallen ook de elementen die over de foto zijn geplaatst en waarover waarschijnlijk de discussie tussen de partijen is ontstaan. Zie Hoofdstuk 2.”
In hoofdstuk 2 concludeert Janssen – zakelijk weergegeven – dat de basis van het pdf-bestand een bestand is dat is aangemaakt of gegenereerd vanuit Adobe Illustrator CS2 en vervolgens met behulp van Acrobat Distiller versie 6.0.1 is omgezet naar pdf-formaat.
Voorts concludeert hij op pagina 15 dat, nadat bepaalde instellingen zijn verricht:
“Dat er elementen in het bestand zitten waarvoor overdruk is ingeschakeld wordt duidelijk als in het Uitvoervoorbeeld scherm wordt gekozen voor het tonen van alle elementen die op overdruk zijn ingesteld.”
Op pagina 17 van zijn rapport schrijft Janssen:
“Pas door gebruik te maken van een specifieke plugin voor Acrobat 6 (in dit geval PitStop Professional van de firma Enfocus) is te zien dat de cyaan balk en de groene cirkels de instelling overdruk hebben meegekregen.”
2.4. In haar akte na deskundigenbericht stelt [gedaagde] zich op het standpunt dat de beantwoording van de vraag door Janssen of het pdf-bestand overdruk bevat, “niet helemaal correct” is. Volgens haar bevat het door haar aangeleverde artwork geen overdruk, tenzij één specifieke instelling wordt gehanteerd.
2.5. Daartegenover stelt Labro in haar antwoordakte na deskundigenbericht dat zij zich in het deskundigenbericht kan vinden. Zij heeft immers in de procedure steeds naar voren gebracht dat het artwork overdruk bevat, aldus Labro.
2.6. De rechtbank is van oordeel dat uit het rapport van Janssen genoegzaam blijkt dat het door [gedaagde] aangeleverde pdf-bestand (het artwork) overdruk bevat. Het standpunt van [gedaagde] dat dit niet het geval is, behalve als een specifieke instelling wordt gehanteerd, wordt als onbegrijpelijk gepasseerd. Uit het deskundigenbericht blijkt immers dat de overdruk in Adobe Acrobat versie 6 niet zichtbaar is als geen gebruik wordt gemaakt van hulpmiddelen van derdepartijen. Voorts blijkt dat de overdruk in Acrobat Professional versie 8 pas zichtbaar is als het kleurprofiel wordt veranderd. Janssen schrijft in dit verband:
“(…) in Adobe Acrobat 6 is het zonder hulpmiddelen van derde partijen onmogelijk om te constateren dat er elementen in het onderzochte PDF bestand zijn die op overdruk zijn gezet. (…) In Adobe Professional versie 8 kan dit wel zichtbaar worden gemaakt maar slechts nadat een aanvullende instelling (het kleurprofiel) is veranderd (…).”
Anders gezegd: volgens Janssen is in het artwork overdruk aanwezig, maar deze is – afhankelijk van de gebruikte toepassing – pas na extra handelingen zichtbaar. De rechtbank ziet geen aanleiding deze conclusie in twijfel te trekken, zodat rechtens vast staat dat het door [gedaagde] aangeleverde artwork overdruk bevat.
2.7. Voor zover [gedaagde] met haar stelling dat een pdf-bestand geen “gesloten” bestand is, bedoelt te zeggen dat de overdruk in de verwerkingsfase door Labro en/of haar hulppersoon Matthys is aangebracht, gaat de rechtbank daaraan voorbij omdat in het deskundigenrapport voor deze stelling geen steun is te vinden. Integendeel, uit het rapport blijkt dat [gedaagde] het bestand met overdruk aan Labro heeft aangeleverd.
2.8. Het voorgaande brengt – gelet op hetgeen in het tussenvonnis van 30 juli 2008 is overwogen (zie r.o. ?2.1) – mee dat Labro in zoverre niet toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de op haar rustende contractuele verplichtingen jegens [gedaagde].
2.9. [gedaagde] stelt voorts dat de rechtbank – gelet op de beantwoording door Janssen van vraag 6 – terug moet komen op haar eindbeslissing zoals die is verwoord in voornoemd tussenvonnis. In r.o. 4.6 tot en met r.o. 4.12 van dat vonnis heeft de rechtbank, kort gezegd, geoordeeld dat Labro haar controlerende taak niet heeft geschonden, omdat:
- [gedaagde] haar stelling dat het in de branche gebruikelijk is dat met een proefdruk wordt gewerkt, niet met feiten en omstandigheden heeft onderbouwd;
- [gedaagde] haar stelling dat Labro heeft verzuimd haar een bewijsexemplaar te sturen niet met feiten en omstandigheden heeft onderbouwd en evenmin heeft onderbouwd dat zij op grond van de overeenkomst redelijkerwijs mocht verwachten dat Labro dit zou doen;
- Labro haar waarschuwingsplicht van artikel 7:754 BW niet heeft geschonden, omdat gesteld noch gebleken is dat sprake is van onjuistheden in de opdracht of gebreken en ongeschiktheid van de van [gedaagde] afkomstige zaken. In dit licht heeft de rechtbank ook geoordeeld dat het al dan niet gebruik maken van de overdrukfunctie een artistieke keuze van de ontwerper is en dat op Labro niet de verplichting rust te verifiëren of zij daadwerkelijk bedoeld heeft van deze functie gebruik te maken.
Janssen heeft vraag 6, inhoudende of hij nog overige opmerkingen heeft die voor de beoordeling van de zaak van belang zouden kunnen zijn, beantwoord met:
“In Hoofdstuk 3 is aanvullende informatie opgenomen over de maatregelen en afspraken die ontwerpers en grafische bedrijven kunnen maken met betrekking tot het uitwisselen van digitale bestanden. Gegeven de grote kans op fouten, storingen en verkeerde interpretaties door fouten en onvolkomenheden in software, onvoldoende communicatie tussen de partijen of hoge tijdsdruk blijft het zaak om controlemomenten in de werkwijze in de bouwen.
Professioneel opererende marktpartijen zijn hiervan op de hoogte en dekken zich in tegen deze risico’s door extra software te gebruiken voor preflighting en door proeven uit te wisselen waarop een goede indicatie van het eindresultaat zichtbaar is.
Een belangrijke vraag is dus welke maatregelen de beide partijen hebben genomen om eenduidig aan te geven en onderling te communiceren hoe het ontwerp bedoeld was en of het te drukken resultaat daarmee overeenkwam of niet. In het algemeen kan een ontwerper een lay-out proef maken en naar de producent sturen waarop zaken als overdruk zichtbaar zijn; de producent kan voorafgaand aan het drukken een contractproef laten maken waarop overdruk al of niet zichtbaar is, en waarop de ontwerper formeel accoord (of niet) dient te geven. (…)”
In hoofdstuk 3 (pagina 21) schrijft Janssen onder meer:
“Ook is niet bekend of er een fysieke proef of print-out van de ontwerper naar het grafische bedrijf is gestuurd waarop zichtbaar was dat de betreffende elementen over de foto heen gedrukt hadden moeten worden. Dit zou bij het grafische bedrijf tot een waarschuwing moeten hebben geleid waarna men het bestand diepgaander had kunnen/moeten analyseren, bijvoorbeeld met een tool als Enfocus Pitstop. (...)”
2.10. De rechtbank begrijpt de stelling van [gedaagde] dat Labro haar controlerende taak heeft geschonden aldus dat zij door Labro in de gelegenheid gesteld had behoren te controleren of het opgedrukte artwork overeenkwam met hetgeen haar voor ogen stond, voordat Labro de definitieve verpakkingen zou vervaardigen. Door dat niet te doen, heeft Labro wanprestatie gepleegd, aldus [gedaagde].
2.11. Labro stelt zich in haar antwoordakte na deskundigenbericht op het standpunt dat geen sprake is van een evidente feitelijke of juridische misslag, zodat de rechtbank aan haar eindbeslissing gebonden is.
2.12. Uit HR 23 november 2007, NJ 2008, 552 en HR 25 april 2008, RvdW 2008, 481 volgt dat de rechter in beginsel niet meer kan terugkomen van uitdrukkelijk en zonder voorbehoud gegeven beslissingen over een feitelijk of juridisch geschilpunt tussen partijen. De eisen van een goede procesorde brengen evenwel mee dat de rechter aan wie is gebleken dat een eerdere door hem gegeven, maar niet in een einduitspraak vervatte eindbeslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, bevoegd is, nadat partijen de gelegenheid hebben gekregen zich dienaangaande uit te laten, over te gaan tot heroverweging van die eindbeslissing, om te voorkomen dat hij op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak zou doen.
2.13. Zonder vooruit te lopen op de beantwoording van de vraag of sprake is van een misslag, zoals [gedaagde] stelt, ziet de rechtbank – gelet op de stelling van [gedaagde] dat zij de mogelijkheid had behoren te krijgen het opgedrukte artwork te controleren – in hetgeen Janssen heeft gezegd, aanleiding hem nadere vragen te stellen. Bij dit oordeel betrekt de rechtbank in het bijzonder de omstandigheid dat Janssen, vanwege de grote kans op fouten, het belang onderstreept van tussentijdse controlemogelijkheden alsmede in zijn mededeling dat professionele partijen met het oog op de risico’s maatregelen nemen om het eindresultaat te controleren.
2.14. De rechtbank is voornemens Janssen de volgende aanvullende vragen te stellen:
- Is het in de branche waarin Labro en [gedaagde] opereren, gebruikelijk dat de opdrachtnemer de opdrachtgever ervan in kennis stelt dat het door de opdrachtgever aangeleverde artwork overdruk bevat, als de opdrachtgever bij het aanleveren van het artwork niet heeft meegedeeld dat zij van overdruk gebruik heeft gemaakt?
- Is het in de branche waarin Labro en [gedaagde] opereren, gebruikelijk dat eerst een proefdruk of een bewijsexemplaar aan de opdrachtgever ter beschikking wordt gesteld voordat de opdrachtnemer het eindproduct vervaardigt, als geen afspraken zijn gemaakt over een zodanige terbeschikkingstelling?
- Wat is een bewijsexemplaar en waarin is het onderscheid met een proefdruk gelegen?
2.15. Voordat daartoe wordt overgegaan, zal de rechtbank partijen in de gelegenheid stellen zich uit te laten over de aan de deskundige voor te leggen aanvullende vragen.
2.16. Het voorschot van de deskundige zal door [gedaagde] betaald moeten worden.
2.17. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
3. De beslissing
De rechtbank
in conventie en in (voorwaardelijke) reconventie
3.1. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van woensdag 28 april 2010 voor het nemen van een akte door beide partijen over hetgeen is vermeld in r.o. ?2.15,
3.2. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Heinemann en in het openbaar uitgesproken op 14 april 2010.