ECLI:NL:RBUTR:2010:BM0826

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
6 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/601101-09 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot werkstraf wegens mishandeling in relationele sfeer met vrijspraak van overige feiten

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 6 april 2010, is de verdachte, geboren in Turkije en verblijvende in het Willem Arntsz Huis, beschuldigd van mishandeling van zijn echtgenote, alsook van verkrachting en het overtreden van een huisverbod. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op de zitting van 23 maart 2010, waar zowel de officier van justitie als de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De rechtbank oordeelt dat de aangifte van de echtgenote, die stelt dat de verdachte haar op 3 oktober 2009 bij de arm heeft vastgepakt, wordt ondersteund door medische verklaringen en getuigenverklaringen van hun zoon. Dit leidt tot de conclusie dat het feit van mishandeling wettig en overtuigend bewezen is.

De rechtbank spreekt de verdachte vrij van de overige ten laste gelegde feiten, waaronder de verkrachting, omdat de aangifte onvoldoende bewijs biedt en de verklaringen van de aangeefster tegenstrijdig zijn. Ook het feit dat de verdachte een huisverbod heeft overtreden kan niet bewezen worden, aangezien er geen sluitend bewijs is dat de verdachte de telefoontjes heeft gepleegd die in strijd zijn met het huisverbod.

Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de ernst van de mishandeling, die plaatsvond in de relationele sfeer, en de verminderd toerekeningsvatbaarheid van de verdachte. De rechtbank legt een voorwaardelijke werkstraf van 20 uren op, met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld tot betaling van € 300,-- aan de benadeelde partij voor immateriële schade, en een schademaatregel van € 349,-- aan de Staat, met vervangende hechtenis bij niet-betaling. De rechtbank benadrukt dat de vordering van de benadeelde partij voor het overige deel wordt afgewezen, omdat deze niet bewezen is verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/601101-09 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 6 april 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1960] te [geboorteplaats], Turkije
verblijvende in het Willem Arntsz Huis,
[woonplaats], lange [adres].
Raadsvrouw mr. R.E.H. Jager, advocaat te Amersfoort.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 23 maart 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: zijn echtgenote heeft mishandeld;
Feit 2: meerdere malen zijn echtgenote heeft verkracht;
Feit 3: een aan hem opgelegd huisverbod heeft overtreden.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan. Voor wat betreft feit 1 baseert zij zich daarbij op de aangifte, alsmede op de medische verklaring. Voor wat betreft feit 3 baseert zij zich daarbij allereerst op de verklaring van aangeefster, alsmede op de bevindingen van een verbalisant dat de voicemail van aangeefster is ingesproken door een Turks sprekende man.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de ten laste gelegde feiten. De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen van aangeefster niet betrouwbaar zijn en daarom niet als bewijsmiddel kunnen dienen in deze zaak.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
Feit 1:
[slachtoffer] heeft aangifte gedaan van mishandeling door haar echtgenoot, verdachte. Zij heeft verklaard dat verdachte haar op 3 oktober 2009 in haar woning te Utrecht stevig bij haar bovenarm heeft gepakt. Daarbij voelde zij pijn . Door de verbalisant [verbalisant] zijn blauwe plekken waargenomen op bovenarmen .
In de medische verklaring van de huisarts van aangeefster staat vermeld dat bij aangeefster een bloeduitstorting op haar linker bovenarm is waargenomen . Deze bloeduitstorting, waarvan zich een foto in het dossier bevindt , is ook waargenomen door één van de zonen van aangeefster. Deze zoon heeft verklaard dat zijn moeder hem blauwe plekken op haar bovenarm heeft laten zien, waarbij zij vertelde dat zijn vader, verdachte, die had toegebracht .
Aangezien de aangifte voor wat betreft het vastpakken bij de arm steun vindt in de medische verklaring en de verklaring van één van de zonen, acht de rechtbank de verklaring van aangeefster met betrekking tot feit 1 geloofwaardig. De rechtbank is dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het aan hem onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan.
Feit 2:
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 ten laste gelegde feit. Het bewijs van de verkrachting zou met name gebaseerd moeten worden op de aangifte van [slachtoffer], maar deze is onvoldoende geconcretiseerd om als belangrijkste bewijsmiddel te kunnen dienen. Bovendien bevatten de verklaringen van [slachtoffer] innerlijke tegenstrijdigheden. Nu de aangifte ten slotte niet door andere bewijsmiddelen wordt ondersteund, zal verdachte van feit 2 worden vrijgesproken.
Feit 3:
Aangeefster [slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte op 18 oktober 2009 vanuit de penitentiaire inrichting heeft gebeld naar haar mobiele telefoon. Toen de telefoon ging stond geen nummer op het display vermeld. Op 19 oktober 2009 werd wederom meerdere keren gebeld door iemand met een anoniem nummer. Bij aangeefster bestond het vermoeden dat deze telefoontjes van verdachte afkomstig waren.
Een verbalisant heeft de telefoon van [slachtoffer] uitgeluisterd en geconstateerd dat de voicemail van [slachtoffer] op 19 oktober 2009 driemaal was ingesproken door een Turks sprekende man. Nog daargelaten het feit dat deze telefoontjes zijn gepleegd op een tijdstip waarop het huisverbod niet meer gold, is niet komen vast te staan dat verdachte deze telefoontjes heeft gepleegd. Deze berichten zijn weliswaar door een vriendin van [slachtoffer] vertaald, maar daarbij is geen naam van de beller genoemd. Evenmin is deze vertaling door een onafhankelijke tolk bevestigd. Gelet hierop kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld dat deze telefoontjes van verdachte afkomstig waren.
Evenmin kan worden vastgesteld dat er (ook) op 18 oktober 2009 –derhalve op het moment dat het huisverbod nog gold- een telefoontje van verdachte naar aangeefster is geweest. Hiervoor bevindt zich, afgezien van de verklaring van aangeefster, geen bewijs in het dossier. De rechtbank acht dan ook niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feit 3 heeft begaan, zodat zij verdachte hiervan eveneens zal vrijspreken.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 3 oktober 2009 in de gemeente Utrecht opzettelijk mishandelend
zijn echtgenote [slachtoffer], krachtig bij de armen heeft vastgepakt, waardoor
deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4 De strafbaarheid
4.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Feit 1: mishandeling, terwijl de schuldige het feit begaat tegen zijn echtgenote
4.2 De strafbaarheid van verdachte
In het pro justitia rapport van psychiater drs. M.L.I.M. van Thiel d.d. 23 december 2009 alsmede in het pro justitia rapport van psycholoog drs. T.E.G.A. Oosterhof d.d. 23 december 2009, staat vermeld dat verdachte lijdende is aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, in de zin van schizofrenie van het paranoïde type. Voorts vermelden beide rapporten dat deze stoornis ten tijde van het ten laste gelegde aanwezig was bij verdachte. Drs. Van Thiel geeft daarbij aan dat één en ander tot de conclusie leidt dat verdachte ten tijde van het te laste gelegde verminderd toerekeningsvatbaar kan worden geacht. Drs. Oosterhof onthoudt zich op dat punt van enige conclusie vanwege zijn beperkte onderzoek.
De rechtbank neemt de conclusie van drs. Van Thiel over en maakt deze tot de hare. Bij de straftoemeting zal hiermee rekening worden gehouden.
5 De strafoplegging
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 121 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk en een proeftijd van twee jaren. Als bijzondere voorwaarden heeft de officier van justitie een contactverbod met [slachtoffer] gevorderd, waarbij zij heeft opgemerkt dat verdachte ook niet via de kinderen contact met [slachtoffer] mag zoeken.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de eis van de officier van justitie te hoog is.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
De ernst van het feit wordt ingegeven door de omstandigheid dat de mishandeling waaraan verdachte zich heeft schuldig gemaakt in de relationele sfeer heeft plaatsgevonden, in de eigen woning waar het slachtoffer zich veilig had moeten kunnen voelen. Bovendien is ten gevolge van dit feit angst bij het slachtoffer ontstaan voor de veiligheid van haar kinderen.
Als strafverminderende factor neemt de rechtbank echter in aanmerking dat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde feit verminderd toerekeningsvatbaar was.
Nu de rechtbank slechts bewezen acht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 ten laste gelegde feit, zal zij een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd. Daarbij ziet de rechtbank geen aanleiding voor oplegging van het contactverbod met [slachtoffer], zoals door de officier van justitie als bijzondere voorwaarde gevorderd. Het bewezenverklaarde feit leent zich daar niet voor.
6 De benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 300,-- voor feit 1, alsmede een bijdrage in de kosten ter zake van rechtsbijstand van € 49,--.
De officier van justitie heeft zich niet verzet tegen de toewijzing van voornoemde vordering.
Volgens de verdediging is de raadsvrouw van de benadeelde partij, mr. Beuwer, niet gemachtigd namens de benadeelde op te treden. Daarnaast komen volgens de verdediging de kosten van rechtsbijstand niet voor vergoeding in aanmerking. Ten slotte heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde kosten te hoog en ongepast zijn.
De rechtbank overweegt dat geen rechtsregel zich verzet tegen de rechtsbijstand van de benadeelde partij door mr. Beuwer, zodat zij aan dit verweer voorbij gaat. Evenmin bestaat een rechtsregel die zich verzet tegen de vergoeding van de kosten van rechtsbijstand, zodat de rechtbank aan dit verweer eveneens voorbij gaat.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat de gevorderde schade voor feit 1 een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt zodat de vordering zal worden toegewezen.
De benadeelde partij heeft voorts een schadevergoeding gevorderd terzake de feiten 2 en 3. De rechtbank heeft deze feiten echter niet bewezen verklaard, zodat zij de vordering terzake van deze feiten niet ontvankelijk zal verklaren.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24c, 36f, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
8 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Feit 1: mishandeling, terwijl de schuldige het feit begaat tegen zijn echtgenote
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
een werkstraf van 20 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 10 dagen;
- bepaalt dat deze werkstraf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 300,-- ter zake van immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij ter zake van rechtsbijstand heeft gemaakt, te weten € 49,--;
- bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij voor het overige deel wordt afgewezen;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], € 349,-- te betalen, bij niet betaling te vervangen door 6 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mrs. A. van Maanen, voorzitter, G. Perrick en C.H.M. Pastoors, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.W.M. Maase-Raedts, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 6 april 2010.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mee te ondertekenen.
Mr. C.H.M. Pastoors is niet in de gelegenheid dit vonnis mee te ondertekenen.